Hoe klein of alledaags onze betaalmiddelen ook lijken, er gaat heel wat ongekend vakmanschap achter schuil. Hoe word je als grafisch kunstenaar ontwerper van postzegels of bankbiljetten ? Wat brengt een beeldhouwer ertoe om munten te skulpteren ? Drie verhalen, drie visies op het vak.

BART VANDERGETEN

FOTO’S : JAN CAUDRON

Het huis van André Buzin in het Henegouwse Ecaussinnes hangt vol schilderijen. Schilderijen die allemaal de wilde natuur tot onderwerp hebben. Ooit moet Buzin door een mikrobe zijn gebeten. Zijn acrylschilderijen die de dieren haarscherp, bijna fotografisch weergeven, getuigen van een romantische kijk op de natuur. Hebben mooie jeugdherinneringen daar iets mee te maken ? André Buzin beaamt.

“Ik ben als het ware geboren in de natuur. Mijn ouders hadden een oude molen gekocht in een kleine vallei ten zuiden van Dinant. Daar, midden tussen de bossen en weiden, bracht ik mijn jeugd door. Uit de beek die onder ons huis liep, viste ik forellen. En ik leerde allerlei watervogels kennen : eenden, waterspreeuwen, kwikstaartjes… Natuur genoeg om te verkennen. Nu nog trouwens. “

Met een vader die zelf schilderde, sloeg Buzin aan het tekenen, nog voor hij op de schoolbanken zat. Een vaardigheid die hij later op verschillende scholen vervolmaakte. Dan volgde een periode van tien jaar waarin de tekenpen plaats moest ruimen voor het schouderstatief van zijn fototoestel. Buzin trok de natuur in, op fotojacht.

De kunstenaar haalt zijn fotogerei boven. De lange 400 mm telelens, de trekker, de schoudersteun, het volautomatische toestel dat drie foto’s per sekonde neemt : het woord fotojacht lijkt wel degelijk op z’n plaats. “De fotografie heeft me de dieren in hun natuurlijke omgeving leren kennen, ” legt Buzin uit. Nog steeds vormen foto’s voor hem een belangrijke, zo niet dé belangrijkste basis voor zijn tekeningen en schilderijen. Zelf genomen foto’s liefst, want “dan heb je dat moment ook werkelijk beleefd. Je hebt het dier gezien, je hebt er een emotie bij gehad, het maakt je tekening gewoon echter. “

Fotografie alleen bevredigde Buzin op de duur niet meer. Hij ging weer schilderen. En tentoonstellen. Dat leverde hem begin de jaren tachtig de eerste grote bestelling op, bij de Franse uitgeverij Hachette. Vierhonderd illustraties voor drie boeken uit de reeks La vie secrète des bêtes.

Zijn eerste postzegels ontwierp André Buzin daarna voor… Zaïre en Ruanda. Hoe kwam dat ? Buzin : “Opnieuw dank zij een expositie. Een lid van de filatelistische kommissie van de post had mijn werk daar opgemerkt en had mij aanbevolen bij een filatelistisch agentschap voor Afrika. “

Of hij dan ook naar Afrika reisde om de dieren ginds eerst te fotograferen ? “Nee, daarvoor kreeg ik te weinig uitbetaald. Maar observatie blijft onontbeerlijk als voorbereiding op het tekenwerk. Daarom heb ik me beholpen met video-opnamen en bezoekjes aan de dierentuin. Ik moèt de dieren vooraf in beweging en driedimensionaal hebben gezien. “

Voor de vlinders wendde de Waalse schilder-tekenaar zich tot het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, dat kan prat gaan op een aanzienlijke verzameling. En er zijn natuurlijk ook nog de wetenschappers met hun advies. “Je mag het dier dan in zijn juiste milieu tekenen, maar kloppen de verhoudingen wel ? “

Buzin ontwierp zeker 100 verschillende postzegels voor Afrikaanse landen, waaronder ook Senegal en Mauretanië. Voor die laatste twee landen waren de opdrachten een stuk moeilijker binnen te halen. “Omdat zij sterkere banden met Frankijk hadden, moest ik met de Franse tekenaars konkurreren. Ik moest dus wel iets uitzonderlijks kunnen voorleggen. “

Inmiddels was Buzin ook door de Belgische posterijen aangezocht. De heraldische leeuw op de zegels was ouderwets bevonden, had afgedaan. In 1985 verschenen Buzins appelvink van drie frank en de putter van negen frank. Buzin : “De eerste bestelling was : tien vogels. Die hadden zo’n sukses, dat bijkomende opdrachten volgden en er intussen al 28 soorten op zegel staan. Blijkbaar zijn ze zeer gewild door verzamelaars. Tekeningen spreken aan en de zegels zijn goedkoop natuurlijk. “

Buzin tekende ook nog honderassen, vlinders en Gentse-Floraliënbloemen voor onze post. Alles samen goed voor een vijftigtal zegels. “Het gaat zo, dat ik van een onderwerp eerst enkele voorontwerpen opstuur. Pas nadat de filatelistische kommissie haar keuze heeft gemaakt, begin ik aan de definitieve tekening. ” Buzin toont enkele voorontwerpen die er voor voorontwerpen verdomd goed uitzien. Geven de afmetingen van een postzegel nooit problemen ? “Tuurlijk wel. Een ekster bijvoorbeeld zie ik er met zijn lange staart nooit op geraken. “

We gaan naar boven. Langs de trap een schilderij van een reekalf, verscholen in het gras. “Een dier dat ik zeer dicht heb kunnen benaderen, ” vertelt Buzin. “Zonder het aan te raken welteverstaan. Want als je dat doet, blijft je geur hangen en laat de moeder het jong in de steek. ” Verder : vechtende ijsvogels aan de waterkant. “Voor zoiets krijg je de tijd niet om te fotograferen. Je maakt snel enkele schetsen. “

Op zolder belanden we in het atelier. Een lokeend op de vloer. “Maar ik heb ook fluitjes om de vogels te lokken. ” Sinds Buzin in 1987 zijn baan bij een fotogravure opgaf, is hij voltijds kunstenaar. Toekomstplannen ? Niet bepaald. “Ik heb een gezin met vier kinderen, ik moet de molen hier draaiende houden, alleen dat is zeker. Wat ik binnen vijf jaar doe, weet ik niet. Volgende maand ben ik in Frankrijk. Ik ken daar een bioloog die een groot terrein heeft met 140 wolven. “

De schildersezel in het zoldervertrek draagt een tekening van een opstaande otter. Overal op het papier wijzen pijltjes met aantekeningen naar details die nog beter moeten. Getekend : André Buzin.

Wanneer hij geen les geeft in het kunstonderwijs en zijn verplichtingen als direkteur van de Stedelijke Akademie voor Schone kunsten in Turnhout hem niet roepen, zal je Jan Keustermans overdag in zijn atelier in Oelegem aantreffen. Daar is hij vooral bedrijvig als medailleur. Meer dan 600 uitvoeringen heeft hij al op zijn naam staan. Maar zo is hij indertijd niet begonnen.

Keustermans : “Nee. Ik ben intussen 35 jaar kunstenaar en lange tijd ben ik als restaurateur aktief geweest. Met name van beelden aan historische gebouwen die door luchtverontreiniging aangetast waren. Toen de ekonomische konjunktuur verslechterde en de overheid ging bezuinigen, heb ik me, veertien jaar geleden, op mijn huidige specialiteit moeten toeleggen. Niet dat de overgang zo groot was. Medaille-werk is reliëfwerk en daar had ik als restaurateur heel wat ervaring in opgedaan. “

Munt- en medaillestempels snijden dus. Vooral voor de privé-sektor. “Het staatsbedrijf reageert nu eenmaal log. Privé-bedrijven spelen veel sneller in op de aktualiteit. Wie bijvoorbeeld een penning op de markt wou brengen naar aanleiding van het overlijden van koning Boudewijn, moest dat binnen de week doen. Anders was de publieke belangstelling al te zeer afgenomen. “

Eind ’93 werd Jan Keustermans dan toch door de Koninklijke Munt aangeschreven om tekening en gipsmodel te maken voor de nieuwe muntstukken met de beeldenaar van koning Albert. Zeventig andere kunstenaars ontvingen hetzelfde verzoek. Van de dertig inzendingen droeg, voor de beeldenaar, het werk van Keustermans de uiteindelijke goedkeuring weg. De opdracht voor de keerzijde ging naar kollega Lejon Tits. De eerste keer in de geschiedenis van de Belgische Munt dat twee kunstenaars aan één en hetzelfde munststuk hebben gewerkt.

Keustermans : “Gemiddeld haalden de inzendingen geen al te hoog niveau. Met name de koningin heeft zich in die zin uitgesproken. Wat dan weer tot protest van vooral de Waalse deelnemers leidde. Maar op de tentoonstelling van de werken heeft iedereen kunnen zien dat ze gelijk had. Dat is de grote armoe op dit ogenblik : de ambachtelijke vaardigheid ontbreekt. Voor het muntstuk van Albert II hebben ze bijvoorbeeld een aantal grafische ontwerpers aangezocht die geen enkele ervaring hadden in het maken van reliëfportretten. En er dus ook geen gevoel voor hebben. Dit soort werk is nu eenmaal het domein van de beeldhouwer. Die is gewoon met vormen te werken. En hoe ondiep het reliëf van een munt ook is, het blijft vorm. Het is schaduwwerk op vorm.

Natuurlijk werken de omstandigheden deze evolutie in de hand. Het aantal opdrachten voor medailles is sterk teruggelopen. En als je met een bepaalde vaardigheid niet aan de bak komt, waarom zou je ze dan ontwikkelen ? “

Jan Keustermans neemt het oorspronkelijke model van de Albert-beeldenaar ter hand. “Zie je ? Ze hebben op de munt kraag en das weggelaten. Ik was er niet zo gelukkig mee, omdat het hoofd dan minder présence krijgt. Maar naar het schijnt was het de koning zelf die erop had aangedrongen. “

De twee volgende overheidsopdrachten werden Keustermans toegewezen zònder voorafgaande wedstrijd. Eerst de kopzijde van de speciale Benelux-munt, daarna de munt met de beeltenis van koningin Astrid, die ter herdenking van de dood van de vorstin, nu zestig jaar geleden, zou uitgegeven worden.

Keustermans diept een foto van Astrid op. “Dit was de eerste foto die ze me gaven. Het is een bijgewerkte afbeelding waarin belangrijke gelaatstrekken van de vorstin zijn verdwenen. De neus is versmald en verkort, de mond verfijnd, er is een kuiltje in haar kin gekomen, de wenkbrauwen zijn minder zwaar gemaakt… Zo heeft men haar aan de toenmalige estetische opvattingen, jaren twintig, dertig, aangepast. Je begrijpt dat ik een andere foto heb gevraagd. “

De beeldhouwer grabbelt opnieuw in zijn map. “Hier, uit dezelfde fotosessie en nièt geretoucheerd. ” Het lijkt wel een andere vrouw. “Voor een plastische weergave van Astrid vind ik hier veel meer informatie, veel meer vorm in terug. Een ander specifiek probleem voor deze opdracht was dat het om een frontaal vooraanzicht ging, niet om een profiel. Dat maakte het aanzienlijk moeilijker om de diepte van het gelaat, en het reliëf van de neus in het biezonder, juist te suggereren. “

Keustermans stapt naar een gipsen gietvorm. “Dit is de voorlaatste versie die ik heb gemaakt. Eens je de basistekening op de plaaster hebt overgebracht, verloopt het eigenlijke snijwerk in zes, zeven fazen. Van hol ga je naar bol en weer terug naar hol. Tot het goed is. Er wordt altijd in de negatieve vorm bijgewerkt. Het is makkelijker om verder uit te hollen dan er iets weer aan toe te voegen. En een geoefend oog helpt natuurlijk ook… “

De kunstenaar verwijdert zich met het model van het venster en beweegt het wat. “Kijk, zo kan je ongeveer zien wat het zal worden. ” Inderdaad. Verder van de lichtbron af begin je het bolle eindresultaat in de uithollingen te herkennen. Heeft dit soort snijwerk nog andere eigenheden ? “Een portret op een munt is natuurlijk een vereenvoudiging, een synteze van karakteristieken. En het reliëf mag zeker niet diep zijn, want de munt moet in één keer geslagen worden. “

Achter Keustermans’ atelier staat in een grote opslagplaats zijn persoonlijk oeuvre bijeen. Tegen de muur een kopie van zijn Liers Pallieterbeeld. De omvangrijke verzameling bestaat echter merendeels uit onverkochte beeldhouwwerken. “Wie kan of wil dat tegenwoordig nog betalen ? “

Dank zij de medailles heeft hij zich kunnen handhaven als zelfstandig beeldhouwer. Maar toch maakt hij zich zorgen : “Mijn kinderen zullen het niet kunnen opbrengen om op mijn kollektie beelden erfenisrechten te betalen. Wat ermee moet gebeuren als ik sterf… Naar een museum ? Ik weet het ook niet. “

Kenneth Ponsaers zit naast zijn computer. Op het scherm de kronkellijnen van wat een aandeelbewijs of ander waardepapier zal worden. Guilloches heten die lijnen in vaktaal. Het is een oude techniek tegen namaak. Ponsaers : “Op de oudere bankbiljetten kan je de guilloches makkelijk onderscheiden. Het waren dekoratieve elementen die op zich stonden en met het afgebeelde onderwerp niets te maken hadden. Nu proberen we ze ondergeschikt te maken aan het geheel. Kijk maar naar het Guido Gezelle-biljet. Op de keerzijde sluiten de lijnen volledig aan bij de libellevleugels. Het woord guilloche zou overigens van de naam van de uitvinder, Guillot, afgeleid zijn. ” Hij slaat een boekje open en zoekt naar een definitie : “Een kompositie van golvende lijnen die elkaar kruisen volgens geometrische wetten. “

Twintig jaar geleden geraakte Ponsaers, Antwerpenaar, met sukses door het eksamen voor tekenaar bij de Nationale Bank. “Eerlijk gezegd, ik had er geen flauw idee van wat ik hier zou gaan doen. Bankbiljetten ? Het kwam niet eens bij me op ! ” Het was een tijd dat de computer op de grafische afdeling van de Nationale Bank zijn intrede nog niet had gedaan. Het eerste wat Ponsaers op zijn dienst dan ook in het oog sprong, was… de guillocheermachine.

“Eén en al mechaniek, met tandraderen. Het zag er behoorlijk ingewikkeld uit. Een glasplaat met roodgekleurde waslaag werd op een draaitafel gelegd. Een naald bewoog dan over de eveneens bewegende draaitafel en zo werd de typische guilloche-tekening uit de was geschraapt. Dat het een rode waslaag was, was van belang voor de druk daarna. Al wat rood was, werd niet afgedrukt. “

Het zou nog eventjes duren voor Ponsaers zelf met de guillocheermachine aan de slag mocht. Eerst retouchewerk, pas daarna kon hij loterijbriefjes en nog later, bankbiljetten beginnen uit te werken. “Het was een omslachtige manier van doen. Voor elke lijn moest je de machine opnieuw instellen. Punt omhoog, machine stoppen, een aantal zaken veranderen, tandraderen verwisselen als je een andere tekening wou en punt weer naar beneden. Zo stond je een paar dagen aan de guillocheermachine gekluisterd. En natuurlijk bestond de kans dat een en ander misliep. Je kon slechte glasplaten hebben waar de tekening niet op wou lukken. Als je met fijne lijnen bezig was, brak de naald al eens af. Dan moest je een nieuwe naald gaan slijpen. Of je lette niet goed op en liet de naald op een machine-onderdeel zakken in plaats van op de glasplaat. Telkens kon je van voren af aan herbeginnen. “

Best voor te stellen dus dat er luid gejuich op Ponsaers’ dienst losbarste, de dag dat de computers met de speciale software werden binnengebracht. “Dat was tien jaar geleden en het was in elk opzicht een verbetering. De computer heeft nauwelijks of geen onderhoud nodig, geen voorbereidende werkzaamheden, je kan sneller werken, je maakt je handen niet vuil… “

Voor de biljetten van 100, 500, 1000 en 5000 waren de ontwerpen nog van kunstenaars buiten de bank gekomen. Toen er briefjes van 10.000 moesten gedrukt worden, besloot de instelling voor de eerste maal een beroep te doen op haar eigen tekenaars. “Vroeger waren we maar met z’n drieën, intussen was ons aantal tot acht gestegen, ” vertelt Ponsaers. “Dus vond de direktie dat ze zelf de mensen hadden om biljetten te ontwerpen. En bovendien zijn wij beter op de hoogte van de technische vereisten waaraan ze moeten beantwoorden. “

Van alle voorontwerpen viel die van Ponsaers het meest in de smaak. Hij mocht, samen met Monique Golaire, het bankje van 10.000 tekenen. Toen er later eentje van 2000 moest komen, kreeg hetzelfde tweetal meteen het tekenwerk toevertrouwd.

“Omdat beslist was dat er ook nieuwe biljetten van 100, 200 en 1000 zouden verschijnen wanneer precies mag ik niet zeggen hebben we eerst voor de hele reeks een basisopmaak bedacht. Zodat er eenheid in zit. De uitsparing voor het watermerk op dezelfde plaats, de waarde in cijfers in een vaste hoek, de zones voorbehouden aan opdrukken voor de sorteermachines… Je ziet, er schiet uiteindelijk slechts een zeer beperkte ruimte over waarin je met de tekeningen echt je gang kunt gaan. De beveiliging van het biljet tegen namaak gaat voor. “

En wie kiest het onderwerp van de illustraties ? “Wijzelf. We stelden een lijst van tema’s op, waarover we hebben gebrainstormd. Op zeker ogenblik hebben we ons zelfs de vraag gesteld waarom we niet een keer zouden afstappen van altijd dat portret. Maar ja, wat in de plaats ? We kwamen dan toch tot de slotsom dat een portret het biljet meer beveiliging bood. Het is grilliger dan de tekening van een gebouw bijvoorbeeld. Een portret heeft gelaatstrekken, haren, stoffen… We hadden al afgesproken dat het om een historische figuur moest gaan, uiteindelijk werd het Horta. Voor het direktiekomitee van de bank was dat oké.

En dan ga je je dokumenteren. Waarbij je uitkijkt naar elementen waarmee je de overgebleven, kleine ruimtes op het biljet kunt opvullen en liefst dan nog op een estetische manier. Voor het portret was de moeilijkheid dat op de vier of vijf bruikbare foto’s die we van Horta hadden, hij er vier of vijf keer volkomen anders uitzag. Er waren foto’s bij waarin hij meer leek op Henri van de Velde dan op zichzelf ! De konservator van het Hortamuseum in Brussel heeft ons dan gezegd welke, volgens haar, de meest aangewezen was. “

Ponsaers deed dus de portretzijde, Golaire de keerzijde. Daarna graveerde kollega Patricia Vouez met een burijn de tekening in een stalen plaat. De reakties op het biljet ? “De meeste positief. Maar voor één krant was niets goed. Het plantenmotief op de keerzijde iets wat toch typerend is voor de Jugendstil zou volgens hen even goed kunnen slaan op een wufte bloemist van de Louizalaan. Nu ja, ieder zijn mening. “

Zelf zou Ponsaers zijn ontwerpen als sober omschrijven. “Ik hou van eenvoud. Daarom liggen de Nederlandse biljetten me bijvoorbeeld wel, vooral de oudere reeksen : de watersnip, de zonnebloem… Hele mooie biljetten, vind ik. Nu zijn ze totaal abstrakt bezig. In een interview met de kunstenaar las ik dat hij guilloches maar niks vond. Hij was voorstander van de rechte lijn. “

In België is de tekenafdeling van de Nationale Bank nog altijd het enige bedrijf dat waardepapieren kan guillocheren. En sinds ze er op computers werken, worden steeds meer opdrachten van buiten de bank aangenomen. “Om de computers te laten renderen, het was tenslotte een kostelijke investering, ” zegt Ponsaers. Maar nieuwe bankbiljetten zullen er altijd nog ontworpen moeten worden : “Niet alleen ónze technische middelen verbeteren, ook die van de vervalsers natuurlijk. “

André Buzin : “Als je een dier zelf hebt gezien en gefotografeerd, heb je er een emotie bij gehad en dat maakt de tekening echter”.

Jan Keustermans : “Medaillewerk is reliëfwerk. De grote armoe vandaag is, dat die ambachtelijke vaardigheid grotendeels verloren is. “

Kenneth Ponsaers : “Nieuwe bankbiljetten zullen altijd ontworpen worden. Niet alleen onze technieken verbeteren, ook die van vervalsers. “

Voor de computertijd was het guillocheren (techniek tegen namaak) van bankbiljetten een zeer omslachtige bezigheid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content