Juliaan Lampens wordt op 1 januari tachtig jaar. De minimalistische architect uit Eke-Nazareth zette zijn ganse oeuvre in het teken van eenvoud. En hij is nog niet moegetekend. Portret van een bescheiden monument.

Praten met Juliaan Lampens is intrigerend. Hij vergeet wel eens wat de vraag precies was, hoort niet meer al te best, en kan soms moeilijk op een naam komen. “Door de ouderdom”, verontschuldigt hij zich. Maar tussen mijmerende vertellingen door, strooit de man zo kwistig met rake uitspraken dat zijn ogen er ondeugend van fonkelen. De passie is er nog. En ook al is hij geen babbelaar, als architect is hij nog niet uitverteld.

De aandacht voor Lampens’ oeuvre kwam maar zeer traag op gang. Zijn belangrijkste werk (onder andere de Bedevaartskapel in Edelare, en de woning van de familie Vandenhaute in Huise) maakte hij al in de jaren 1960-1970. Maar in overzichtswerken of publicaties over architectuur komt hij haast niet voor. Lampens is altijd een eenzaat gebleven die niet tot een stroming wilde behoren. Spotlights zijn aan hem niet besteed. Ook als docent aan het Sint-Lucas Instituut in Gent stond hij bekend als een einzelgänger, waar je voor of tegen was.

Pas sinds de retrospectieve Juliaan Lampens 1950-1991 in de Antwerpse Singel, begon zijn werk de nodige weerklank te krijgen. Ook internationaal, want thesisstudenten uit Engeland, Spanje en Duitsland komen nu bij hem thuis om raad te vragen. “Dat houdt me jong,” zegt hij, “en ik moet toch nog iets te doen hebben.” Dat is een understatement, want samen met buurman Luc De Vos ontwerpt hij nog steeds woningen, zij het op eigen tempo. “Luc doet al de vuile werkjes en de paperassen, voor mij is tekenen het belangrijkste”, lacht hij. Aan stedenbouwkundige administratie heeft Lampens de pest. Een paar van zijn grote ontwerpen voor openbare gebouwen zijn voorgoed in de schuif beland, net door die logge papierwinkel en politiek getouwtrek. Enerzijds frustreert hem dat, anderzijds blijft hij een onbetwiste woningarchitect. Met een hoogst eigen visie op samenleven.

Open-minded

“Alles moet open blijven, want achter gesloten deuren functioneert een gezin niet”, aldus de architect. Privacy, of liever het ontbreken ervan, is zijn stokpaardje. In zijn huizen zijn slaapkamers geen afgesloten compartimenten, zit het toilet niet verscholen en lopen alle ruimtes in elkaar over, met alle intieme geluidsoverlast van dien. Al noemt Lampens dat geen overlast. “De meeste mensen leven in kleine kamertjes die pal naast elkaar liggen. Het lijken wel dozen die alleen gescheiden zijn door een dunne tussenmuur en een deur. Je zal me toch niet vertellen dat zo’n afbakening het gekreun bij seks tegenhoudt ? Waarom wil iedereen dat toch angstvallig verstoppen ? Als je het kan horen, mag je het ook zien.” Lampens huizen zijn allesbehalve claustrofobische hokjesruimtes. Ze lijken wel bewoonbare grotten van glas, ruw beton en hout. “Daarin aarden als gezin vergt een mentaliteitswissel en respect, maar eens je zo’n open woonindeling beleefd hebt, wil je nooit iets anders meer”, garandeert de architect. Hij is er zelfs van overtuigd dat de indeling van de woning invloed heeft op de kwaliteit van het samenleven. “Maar door de samengestelde gezinsvormen van nu, heb ik me wel eens afgevraagd of het mogelijk is een goede woning te bouwen voor een slecht gezin.”

Eenvoud is moeilijk

Alle woonfuncties zijn gelijkwaardig in Lampens’ architectuur, en door het gebruik van enorme glaswanden stelt hij zelfs buiten en binnen op gelijk niveau. Wonen in een huis van Lampens, is wonen in een landschap. Of zoals de meester het zelf simpel verwoordt : “Mijn tuin is mijn interieur.” Voor woonfuncties als slapen, leven, eten, wassen en plassen zoekt hij de soberste ruimtelijke oplossing. “Ik moffel die functies niet weg in ‘dozen’, maar laat ze ademen”, zegt hij.

De grondplannen van zijn huizen zijn de eenvoud zelve : een paar lijnen en vooral veel open ruimte. “Als mijn docent aan Sint-Lucas indertijd zo’n ontwerp zag, zei hij altijd : ‘Er staat weer niks op.’ Maar met amper een paar lijnen krijgen alle functies toch hun plaats. Eenvoud is voor mij zoeken naar de allereenvoudigste beheersing van de allernoodzakelijkste functies.”

“Vergelijk het met poëzie”, zegt Lampens. “In een goed gedicht staan alleen maar dagdagelijkse woorden, die zo geplaatst zijn dat ze ons ontroeren. Woorden kan ik zo maatvol niet schikken, maar ik probeer het wel met materialen en verhoudingen.” Lampens belichaamt de architectuur van de reductie, en daarom zijn folietjes niet aan hem besteed. Elke lijn op zijn plan moet essentieel zijn, of ze wordt resoluut weggeveegd. “Iets eenvoudigs ontwerpen is verdomd moeilijk, en erover praten ook.”

Overdaad schaadt

Trends en opsmuk zijn Lampens vreemd. “Koppels die in hun nieuwe huisje trekken, hoor je bij de instuif vaak zeggen : We hebben nog wat posters en lijsten nodig, want met kale muren is het hier nog niet leefbaar.” Pure ballast, vindt hij dat. “Ik ben fan van functionele ornamenten. Als ik bijvoorbeeld een waterspuwer maak, moet die uit zichzelf duidelijk maken wat hij daar te doen heeft, en vooral wat hij daar máár te doen heeft. De functie moet de schoonheidsvorm dicteren, en niet omgekeerd.” Ontwerpen is voor Lampens schrappen tot hij een totaliteit heeft bereikt, waarin alles bij alles hoort. “Als ik mijn vinger aan uw hand zou zetten, zou u er misschien wel kunnen mee wijzen, maar hij blijft een vreemd element. Met woningen inrichten is dat net hetzelfde.” Huizen met pakweg een rode vloer in de inkomhal, een grijs tapijt in de living, parket in de keuken, en een arduinen terras vormen geen geheel. Zulke ‘lappendekens’ interesseren Lampens niet, designinterieurs evenmin. “Dat demodeert“, zegt hij. “En wat heb je eraan als je kan zeggen dat je stoel uit de jaren vijftig is en de tafel van een of andere fameuze vormgever. Mijn ontwerpen zijn tijdloos. Ze zijn ouder dan oud en nieuwer dan nieuw, gewoon omdat ze zo eenvoudig en vanzelfsprekend zijn. Er zit een gevoelsmatige logica in, die nooit voorbijgestreefd geraakt.”

Bijna gefusilleerd

Eenvoud siert Juliaan Lampens ook als mens. “Ik ben met zeer weinig tevreden”, zegt hij bescheiden. “Behalve met armoede.” Als architect en docent verdiende hij goed zijn brood, maar tijdens de oorlogsjaren was het ellende troef. Juliaan volgde toen kunsthumaniora aan Sint-Lucas in Gent. “Mijn vader was schrijnwerker, maar had praktisch geen werk. Al zijn spaarcenten heeft hij aan mij gespendeerd om mij te kunnen laten studeren.” En het heeft niet veel gescheeld, of Juliaan had de oorlog niet overleefd. “Ik stond klaar tegen de muur om gefusilleerd te worden. Maar we zijn gered omdat een van de officieren vond dat ik te jong was om te sterven. Van het moment dat ik voor dat vuurpeloton stond, weet ik niets meer. Ik kon niet denken, ik was compleet geblokkeerd. Gelukkig maar, want zo heb ik er geen trauma’s aan over gehouden. De dag erna was de oorlog gedaan, en wij waren blijkbaar de enige boerderij uit de straat waar de Duitsers niemand hadden vermoord.”

Na zijn opleiding begon Lampens in 1950 zijn praktijk. “Eigenlijk had ik tijdens mijn studententijd al een paar volwaardige ontwerpen klaar, maar mijn docent zette er zijn handtekening onder”, lacht hij. Aanvankelijk was zijn clientèle niet rijp voor moderne woningbouw, maar Expo ’58 deed het tij keren. “Architecten, kunstenaars en ook gewone mensen zagen in Brussel de moderne ontwerpen die in Duitsland, Amerika, Zweden en Denemarken al zo populair waren. Vanaf dan ben ik steeds radicaler kunnen beginnen ontwerpen.”

Vlug bediend, is vlug verdiend

Dat was niet de gemakkelijkste weg, want er viel meer geld te rapen met klassieke woningen dan met zijn sobere, minimalistische architectuur. “In zo’n uitgepuurd ontwerp kruipt enorm veel tijd en studie. Eén lijn aanpassen op het plan betekent eigenlijk helemaal opnieuw beginnen.” Lampens werkt nog ambachtelijk met potlood en meetlat, maar tegenwoordig kan je met de computer gemakkelijk een digitaal 3D-plan maken en met een paar muisklikken kasten en wanden verplaatsen. “Ik heb niks tegen architecten die met de computer werken. Ik beschouw dat gewoon als een nieuw potlood waar ik niet mee kan tekenen. Maar wat me wel verontrust is dat veel architecten niet meer aanvoelen dat je bij de minste aanpassing de verhoudingen volledig moet herzien.” Volgens hem komt het door de tijdsdruk. “Hoe sneller een opdracht voltooid is, hoe sneller architectenbureaus aan een andere kunnen beginnen. En de opdrachtgever die vlot bediend is, is nog tevreden ook.” Vlug bediend, is vlug verdiend, en dat merkt Lampens aan de hedendaagse architectuur. “Veel is ondoordacht of vergezocht,” zegt hij, “ik word nog weinig ontroerd.”

Lampens is een architect ‘van de oude stempel’, die liever alleen werkt dan in bureaus met tientallen architecten. “Een Antwerpse collega staat aan het hoofd van een bureau met vijftig man. Hij komt niet meer aan ontwerpen toe, vertelde hij me”, aldus Lampens. “In zo’n kantooromgeving zou ik niet kunnen werken. Mijn beste uren zijn van 19 uur tot 2 uur ’s nachts. Maar het liefst ontwerp ik op zaterdag- of zondagnacht, omdat ik dan alleen ben en niet gestoord word.”

In de hemel, in de hel en in het vagevuur

Zijn atelier ligt in zijn huis in Eke, dat hij voor zichzelf ontwierp. Ietwat verdoken tussen het groen, woont Lampens er al sinds 1960 samen met zijn vrouw. “Ik ken haar al 58 jaar en we zijn al 51 jaar getrouwd. Dat is een hele tijd”, mijmert de architect. “Maar als ik kon herbeginnen, zou ik dezelfde kiezen. Zelfs in een totaal andere leefwereld dan vijftig jaar geleden.” Zijn ogen fonkelen vol trots. Terugblikkend op zijn leven, vertelt Lampens dat hij drie reizen gemaakt heeft. “Ik ben in de hemel geweest, toen ik nog jong en fit was en ik mijn vrouw leerde kennen. Zij is een echte engel, en door haar sta ik nog steeds met een half been in de hemel”, zegt hij. “In de hel ben ik ook geweest, toen mijn zoon drie jaar geleden zelfmoord pleegde. Hij was al 25 jaar manisch-depressief. Zijn dood was niet te vermijden, maar we hebben alles geprobeerd om hem gelukkig te maken. En na die hel, ben ik in het vagevuur beland zeker ?” Drie bijbelse bestemmingen, hoewel Lampens eigenlijk niet gelovig is. “Ik ben katholiek opgevoed, en heb tot mijn 24ste op een katholieke school gezeten, maar daar stopt het.” In leven na de dood gelooft hij niet. “Volgens mij zal het hiernamaals hetzelfde zijn als het ‘hiervóórmaals’. Vóór mij was er niets, en na mij zal er ook niets meer zijn.” Ouder worden vindt Lampens niet erg, oud zíjn wel. “Het enige wat nu nog vooruitgaat is mijn achteruitgang. Alles gaat veel te moeizaam, ik kan niet meer zoveel werk aan als ik zou willen”, klaagt hij. Of tachtig jaar worden hem iets doet ? “Er zal wel een familiefeest zijn of zo, maar er blijft al drie jaar iemand te kort aan tafel. Ik kan dat niet verkroppen, het blijft knagen. Maar weet je, als je zo oud bent, heb je niks meer te verwachten in het leven. Van niets of niemand. En heel soms denk ik wel eens : we zijn er bijna vanaf.”

Door Thijs Demeulemeester / Foto’s Guy Kokken

Lampens’ huizen zijn allesbehalve claustrofobische hokjesruimtes. Ze lijken wel bewoonbare grotten van glas, ruw beton en hout.

Juliaan Lampens : “Mijn ontwerpen zijn ouder dan oud en nieuwer dan nieuw, gewoon omdat ze zo eenvoudig en vanzelfsprekend zijn.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content