“Leven”, schreef Baltasar Gracián, “is strijden tegen de boosaardigheid van de mensen.” Er zijn van die dagen waarop een dergelijke uitspraak je als een uppercut treft, omdat je weet dat ze waar is. Gelukkig zijn er ook andere dagen, waarop je bijvoorbeeld blijmoedig naar amateurtheater gaat kijken. De koning sterft heet het stuk. Zoals bekend is het van wijlen Ionesco. Het wordt opgevoerd door het Multatuliteater, volgens het programmaboekje actief sinds 131 jaar. Ik laat mij ertoe verlokken het te bezoeken omdat een vriend van mij paleiswacht speelt.

Het stuk wordt opgevoerd in de sporthal van een oude school, met veel afbladderende verf in mosterdkleuren, en sportramen die door de handjes en voetjes van generaties turnende kindertjes een prachtig patina hebben gekregen. De geur van oude gympjes, uit duizend herkenbaar. Het publiek bestaat uit 17 man, 1 1/2 paardenkop en 1 verdwaalde holhoornige, in welker gedaante ik mij ter gelegenheid van deze avond zorgvuldig heb vermomd.

Het verontrust mij een beetje te weten dat Ionesco, samen met Samuel Beckett, tot de baanbrekers van het absurde theater wordt gerekend. Het volk schuwt ironie en dubbele bodems en bij momenten, jazeker, doe ik manhaftige pogingen om een mens te zijn van het volk. Bij de voorstelling van gisteren heeft de vader van mijn acterende kameraad op de eerste rij zitten dutten. Volgens de overlevering heeft hij daarbij zelfs een beetje gesnurkt, om achteraf, toen hij daarop werd gewezen, verongelijkt te zeggen dat hij van die hele Ionesco toch geen bal had begrepen. Ik ben bang dat mij hetzelfde zal overkomen. Zie die hansworsten toch, denk ik sowieso al gemakkelijk als ik op een podium gekroonde hoofden zie die een paar uur tevoren nog bankbediende waren, of achter een loket zaten in de Post.

De tomeloze energie van de acteurs verbaast mij. De gretigheid waarmee ze honderden zinnen gememoriseerd hebben, ’s avonds voor de spiegel zoekend naar de juiste mimiek. Naarmate de voorstelling vordert, word ik almaar geestdriftiger. Het laatste restje twijfel glijdt van me af. Ik vind het een schitterend stuk, en het genie van Ionesco wordt eer aangedaan door de vernuftige manier waarop de regisseur voor deze opvoering geïmproviseerd heeft. Zo wordt het ineenstorten van het koninkrijk kracht bijgezet door de neervallende gevels van speelgoedhuizen, door de spelers zelf in gang gezet met behulp van touwtjes waaraan opzichtig wordt getrokken. De laatste ogenblikken van de koning worden dan weer afgeteld door een houten speelgoedegel die – rikketik rikketik – koddig van een hellend vlak komt afgelopen. Ik geniet van dat alles en blijf na afloop tot de allerlaatste in mijn handen klappen, hoewel ik klappen maar een dom gebruik vind, dat mij aan amfitheaters en apenkooien doet denken als ik het anderen zie doen. Een echte volksmens worden : helemaal lukt het mij nooit.

Het stuk geeft mij het gevoel dat ik het zaaltje als een ander mens buitenkom dan ik er ben binnengegaan, wat voor mij een kenmerk is van waarachtige kunst. De onvermijdelijke versprekingen en overacting neem ik er graag bij. Het is mij een genoegen de koningin achteraf in de cafetaria tegen te komen, waar zij schichtig een glas wijn bestelt – bescheiden als gelegenheidsvorstinnen kunnen zijn. Wat geweldig, deze mensen, deze artistieke expressie recht uit het hart. Sympathie overwoekert mij als klimrozen – een gevoel dat zeldzaam wordt in deze schokbetonnen tijden, waarin iedereen elkaar steeds vaker voor de voeten loopt, kruipt, rijdt en zwemt.

We praten nog urenlang na, verslinden zakken chips en verorberen met verve een bakje zwetende kaas. Of het aan de alcohol in de gewillig aanrukkende Leffes ligt, laat ik in het midden, maar over de avond ontvouwt zich al vlug een weldadige warmte, die mij het gevoel geeft dat ik met mijn gat in de beste der mogelijke werelden ben gevallen. Ik bof toch maar dat ik zulke fijne vrienden heb, die na hun vermoeiende dagtaak in een asielcentrum ’s avonds nog enthousiasme overhebben om woorden uit te spreken van een lang verscheiden kunstenaar. Zo stuurs mogelijk kijkend, met een hellebaard in de hand. Strijdend tegen de boosaardigheid van de mensen.

Jean-paul mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content