Rimpelloos en rozig. Zo ziet een kinderwereld eruit, toch ? Niet altijd. Ook in kinderhoofden kan het kortsluiten en hangen al eens duistere nevels. Steeds vaker, lijkt het bovendien. Op schoot bij de kinderpsychiater en de orthopedagoog.

Soms wou ik dat mijn zoon in een rolstoel zat. Dan zou iedereen zien dat hij een probleem heeft en zouden ze ophouden te verwachten dat hij zich net zoals alle anderen gedraagt.” Kinderpsychiater Lieve Swinnen kreeg de licht verbitterde verzuchting van een moeder te horen en besefte dat het hoog tijd werd om een boekje open te doen. In Je kind op de sofa neemt Swinnen de lezer en de leek backstage. Dat doet ze openhartig, nooit krampachtig, zelfs met de glimlach. Ze vertelt het verhaal van Jesse, die bij haar terechtkomt vanwege een buitenproportionele paniek over een vlekje in zijn hals, of van kleine Hannah, die overtuigd is dat ze niks goed doet, overal pijn voelt en fluistert dat ze later dakwerker wil worden “om er dan af te vallen”… Bitter, dat wel. Nooit verbitterd, integendeel. Het is een intieme gidsbeurt waarmee Swinnen ranzige opmerkingen hoopt te ontzenuwen als “geef die probleemgevallen maar eens een week aan mij, ’t zal vlug gedaan zijn” en waarmee ze bovendien het begin-van-het-eindestigma wil wegwassen, dat nog altijd hardnekkig aan de kinderpsychiatrie kleeft.

Intussen zijn we anderhalf jaar verder. En Swinnen lijkt hoopvol over het imago en de situatie van de kinderpsychiatrie. Minister van Volksgezondheid Rudy Demotte heeft meer en betere steun en middelen beloofd, en het taboe zou zachtjes maar zeker aan het slijten zijn. Al blijft er, aldus Swinnen, nog altijd ontzettend veel werk aan de winkel. Angstige vooroordelen of misprijzende bedenkingen over kinderen met psychische stoornissen vallen uiteraard niet uit de lucht. De kloof met het mediatieke wonderkind is kelderdiep. In het VTM-programma Hetverstand van Vlaanderen zien we zulke diepgeconcentreerde mini-intellectuelen prille rimpels in hun strakke huid trekken op zoek naar de auteur van De Bello Gallico, in Eurosong for Kids dartelen vrolijke bonsaisterretjes over het scherm die vaak al griezelig vlot jongleren met het steriele showbizzalfabet, in het Kinderparlement en de kinderregering oreren kinderministers met retorische kneepjes over actuele probleemstellingen en sinds kort breken ook zij zich al het hoofd over tussen-n’en en koppeltekens op het Groot Kinderdictee der Nederlandse Taal. Ongetwijfeld amuseren de deelnemertjes zich te pletter, maar de afstand tussen deze kopploeg en het toekijkende peloton wordt er alleen maar groter door.

Gemiddeld is niet goed genoeg

“Het is zoals mijn buurvrouw ooit mijmerde”, meent Swinnen. “Gemiddeld is niet meer goed genoeg. En laat de grootste groep nu net wél gemiddeld zijn. Kijk, we hebben almaar minder kinderen. Dus moeten die twee, of moet dat ene spruitje, al onze verwachtingen inlossen. Prinsen en prinsesjes zijn het. Of horen het toch te zijn. En kinderen voelen dat natuurlijk. Het is een niet te onderschatten druk op hun schouders. Onze snelle maatschappij vergt bovendien een ongelooflijke flexibiliteit en haast vloeibaar aanpassingsvermogen.”

“Vroeger gingen gezinnen hoogstens één keer per jaar op reis, áls dat al gebeurde. Nu trekken ze om de zoveel weken ergens op weekend. Dat is een leuke evolutie, absoluut, maar die immense hoeveelheid aan prikkels vergt wel veel van kinderen. Ook de echtscheidingen. Die zijn uiteraard vaak niet te vermijden en hoeven zeker niet tot problemen te leiden, maar het maakt een kinderleven er natuurlijk niet eenvoudiger op.”

Swinnen wil geen enkele klok terugdraaien of “vroeger was het beter” prediken, ze wil alleen maar de context schetsen. “Want hoewel de meeste kinderen vrij makkelijk dat stijgende tempo volgen, vallen de anderen die wél iets meer tijd of overzicht nodig hebben tegenwoordig angstwekkend snel uit de boot. Bovendien komt een eventuele aanleg voor een psychische stoornis in zo’n omgeving sneller tot uiting.”

In de praktijkruimte van Lieve Swinnen staat een miniatuursalon – een kleine tafel met twee krullende stoeltjes in helblauw en grasgroen – en op de zijlijn kijkt een uit de kluiten gewassen krokodil grijnzend toe. Een kind gooit zich hier nu eenmaal niet in de divan om in uitgebalanceerde volzinnen te verzuchten dat hij of zij met een levensindigestie kampt. “Je moet uiteraard communiceren op de manier van het kind. En dus speel ik spelletjes, maken we tekeningen of, als ze iets ouder zijn, werken we met ludieke vragenlijsten. Om maar iets te noemen. Als kinderpsychiater moet je à la carte werken : elk kind, elke jongere moet je eerst goed leren kennen, je moet zijn of haar vertrouwen winnen om een geschikte instap te vinden. Bovendien moet je in de kinderpsychiatrie even hard investeren in de begeleiding van de ouders : als psychiater zie je de kinderen hoogstens één uur per week, de rest is in handen van de ouders. Alles samen is dat natuurlijk veel intensiever dan de begeleiding van volwassenen. Wellicht verklaart dat waarom nog altijd weinig jonge psychiaters voor deze specialisatie kiezen.”

Dat Swinnen alvast geen moeite heeft om het kinderuniversum te betreden, is duidelijk. Ze spreekt met een lenige blik en grote bewegingen, en wanneer ze de trap afdaalt, springt ze – dat hoort ze haar patiëntjes daarna vaak giechelend fluisteren tegen hun ouders – vanaf de derde trede naar beneden.

Supernanny

Al komt er even vaak ook helemaal geen huppelend gegiechel aan te pas en is het meestal zelfs bittere ernst. De kinderpsychiater krijgt tenslotte alleen die kinderen te zien, die met een ernstige psychische stoornis kampen. “En dat is een minderheid”, benadrukt orthopedagoog en professor aan de VUB Frank De Fever, auteur van boeken als Mijn kind is depressief en Wervelwindkinderen. Niet ADHD, wel bipolair. “Het overgrote deel, zowat 90 procent, van de problemen heeft niets te maken met een psychische stoornis. Heel wat zijn bijvoorbeeld gewoon leeftijdsgebonden en dus enigszins ‘normaal’ in de ontwikkeling van het kind. Over koppigheid bij een drie- of vierjarige hoef je je geen zorgen te maken. Net zomin over eventueel statusvandalisme bij een adolescent.”

“Veel van de moeilijkheden vloeien ook louter voort uit kortsluitingen in de opvoeding. Dat gebeurt nogal eens wanneer de behoefte van het kind en het aanbod van de ouder niet op elkaar zijn afgestemd : een en ander kan bijvoorbeeld mislopen wanneer het kind behoefte heeft aan een overzichtelijke en gestructureerde opvoeding die de ouders om de een of andere reden niet geven of kunnen geven. Heel vaak beseffen ouders trouwens niet dat hun kind een duidelijke structuur nodig heeft. Let wel, het ene kind is sowieso moeilijker dan het andere. Ouders van wie het kind een rustig temperament heeft en zonder morren naar bed gaat, kunnen vaak niet begrijpen dat andere ouders zo de handen vol hebben. Maar een temperament is natuurlijk aangeboren en kun je niet herkneden. Hoe dan ook ben ik er wel van overtuigd dat elk kind gebaat is bij duidelijke en consequent gevolgde regels, en die hanteren ouders vandaag de dag misschien toch te weinig.”

Geeft Supernanny dan het goede voorbeeld, de al dan niet aanvaardbare moraliteit van het programmaconcept buiten beschouwing gelaten ? Sterk toch hoe ze Mary Poppins-gewijs al die kleine duivels weer engelenvleugels ombindt ? “Op zich leveren die dames wel goed werk, hoor”, vindt Swinnen. “Maar de ouder wordt iets te veel in zijn hemd gezet als onkundige opvoeder. Dat lijkt me niet echt bevorderlijk voor het zelfvertrouwen.”

“Bovendien,” zegt De Fever, “verdwijnt het probleemgedrag heel vaak voor eventjes wanneer het kind in een nieuwe situatie terechtkomt. Dat zie je ook bij de start van een nieuw schooljaar. Hier is dat volgens mij hetzelfde. Ik ben benieuwd hoe het er een jaar later aan toe gaat.”

Hoe weet je wanneer de kuren van je kind wel degelijk het symptoom zijn van een psychische stoornis en niets te maken hebben met opvoeding, temperament of een leeftijdsgebonden hindernis ? De Fever : “Sowieso brengt alleen de diagnose van een professionele hulpverlener definitief uitsluitsel. Maar het heeft geen zin om bij de minste huilbui of agressieve reactie in paniek te raken. Als leidraad geef ik ouders vaak de volgende drieledige checklist mee : pas als het probleemgedrag nooit bij je andere kinderen voorkomt, als het niet situatie- of omgevingsgebonden is en als het zich bijzonder intensief en frequent manifesteert, pas dan is een professionele diagnose inderdaad nuttig. Bovendien moet het gaan om een cluster van symptomen. Het is niet omdat een kind vaak hyperactief is dat het meteen ADHD heeft.”

Daar raakt De Fever een gevoelig punt, vindt ook Swinnen. “De uiterlijke kenmerken van ADHD (hyperactiviteit, impulsiviteit en concentratiestoornissen) komen bij een kwart van de jongens voor. En dus wordt al te vlug geroepen : ‘de mijne heeft het ook’. Terwijl het gewoon om een jongen kan gaan met een stevig temperament. Alleen grondig onderzoek kan uitmaken of het echt om een stoornis gaat.”

De meest voorkomende psychische stoornissen zijn grofweg op te splitsen in vier categorieën : gedragsstoornissen zoals opstandig vijandig of antisociaal gedrag, aandachttekortstoornissen zoals ADHD, stemmingsstoornissen waaronder depressie, en angststoornissen. Of het aantal kinderen met deze psychische stoornissen stijgt ? Swinnen : “Het aantal dat er een genetische aanleg voor heeft, blijft gelijk. Alleen komt het bij almaar meer kinderen effectief tot uiting. Je kunt dus wel over een stijgende lijn spreken.”

Medicatie ?

Al zijn zulke statistieken voor bijvoorbeeld een stoornis als depressie moeilijk te schetsen. “Onderzoek over depressie bij kinderen loopt immers nog maar sinds de vroege jaren tachtig”, zegt De Fever. “De kennis die we hebben is dus vrij jong en definities zijn nog in volle ontwikkeling. Daarvóór waren wetenschappers ervan overtuigd dat de hersenontwikkeling van kinderen nog te onvoltooid was om al depressief te kunnen zijn. Vandaag weten we beter. Zowat 4 tot 5 procent van de kinderen tussen zes en twaalf is depressief. En als we alleen de voorbije tien jaar bekijken, dan zien we het probleem wel degelijk toenemen. Gelijklopend met de stijging bij volwassen. Zowel voor oud als jong zijn de toegenomen prestatiedruk en stress nu eenmaal belangrijke factoren. Al uit de ziekte zich bij kinderen wel helemaal anders dan bij volwassen : jongens beginnen zich agressief te gedragen, soms te pesten, meisjes trekken zich meestal diep in zichzelf terug.”

Kinderen zijn weinig rechtstreeks in het uiten van wat schuurt binnenin, en dat maakt het er uiteraard niet makkelijker op de juiste diagnose te stellen. Een heet hangijzer is volgens De Fever de al te vaak voorkomende verwarring tussen ADHD en de bipolaire stoornis, de correctere benaming voor manische depressie. In zijn net verschenen Niet ADHD, wel bipolair legt De Fever stap voor stap het onderscheid uit. “Ik vind het eigenaardig dat nooit iets verschijnt in de media over de bipolaire stoornis bij kinderen. Dat moet dringend gebeuren, want de symptomen van een bipolaire stoornis zijn bijna identiek als die van ADHD. Uit een Amerikaans onderzoek is gebleken dat 25 procent van zogeheten ADHD-patiënten eigenlijk bipolair is. Een eigen onderzoek van de VUB bevestigt dat : bij 24 ADHD-patiënten uit het buitengewoon onderwijs voor ernstige gedragsproblemen bleek dat zes ervan eigenlijk bipolair waren. Verontrustend, want de therapie van de twee stoornissen is totaal verschillend. Ook, en daar wordt het gevaarlijk, de medicatie.”

Het woord is gevallen, medicatie. De gedachte doet vanzelf elke ouder huiveren. Terecht ? “Ik zal nooit iets te snel voorschrijven en dring geen enkele ouder medicatie op voor hun kinderen”, stelt Swinnen fel. “Alleen als op het zijn plaats is, als ik samen met de ouders tot de vaststelling kom dat medicatie zou helpen, dan pas schrijf ik voor en levert het op. Ik benadruk het : het is een proces waarbij ouders alle inspraak hebben. En ja, sommige artsen schrijven ADHD-kinderen rilatine voor zonder grondig onderzoek. Maar dat wil niet zeggen dat rilatine uit den boze is. Ik schrijf trouwens geen enkel kind iets voor wat ik mijn eigen kinderen niet zou durven te geven. En waarvan ik niet overtuigd ben dat het heilzaam zou werken voor dat specifieke kind. Uiteraard niet.”

Swinnen kijkt naar de klok. Over tien minuten komt haar eerste patiëntje van de namiddag. “Het is druk. En tegelijk zie ik mijn wachtlijst jammerlijk aandikken. Ik hoop vurig dat meer en meer jongeren de goesting krijgen om kinderpsychiater te worden. We zijn momenteel echt met te weinig. Al moet het wel een roeping zijn. Het is hard, intensief, en vaak emotioneel uitputtend. Maar dan krijg je op een dag, jaren later, een kaartje in de bus. ‘Dag Lieve, gelukkig nieuwjaar. Ik heb een vaste job ! Groetjes.’ En dan kun je weer een jaar verder.”

Lieve Swinnen, Je kind op de sofa, Uitgeverij Van Halewyck, 251 p, ISBN 9056175955.

Frank De Fever, Wervelwindkinderen. Niet ADHD, wel bipolair, Uitgeverij Acco, 247 p, ISBN 9033459698.

Guinevere Claeys

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content