Binnen de Brugse stadspoorten is brillenontwerper Patrick Hoet wereldberoemd. Erbuiten is hij ook gekend, zij het vaak onder een andere naam: Theo.

T heo bestaat uit dezelfde letters als Hoet. Toen ik begon te ontwerpen, leek mij dat geen slechte naam voor een bril. Omdat die op veel van mijn brillen staat, denken nogal wat mensen dat ik Theo heet.”

Het succesverhaal van Patrick Hoet begon 12 jaar geleden, toen hij collega-opticien Wim Somers ontmoette. Al bij hun eerste gesprek bleek dat ze op dezelfde golflengte zaten. De twee mannen sloegen de handen in elkaar. Wim Somers nam de zakelijke kant voor zijn rekening, Patrick legde zich toe op het creatieve. En ze brachten een eigen, succesvol brillenmerk op de markt.

“Ik ontmoette Wim per toeval. We geraakten aan de praat over onze job. Enkele dagen later vroeg hij mij mee naar de modeshow van de Antwerpse academie. Ik was totaal verrast door wat ik zag. Ik wist niet dat zoiets bestond, dat mensen hun creativiteit op zo’n manier aan het publiek durfden tonen. Ik besefte dat ik mij jaren in mijn winkel had opgesloten en nog niets van de wereld had gezien. Een maand later gingen we samen naar New York, een beurs bezoeken. Dat was een absolute openbaring. Als brave Bruggeling vond ik een reis naar Antwerpen al een hele onderneming. Je kan je voorstellen hoe ik me voelde toen ik voor het eerst in New York rondliep. Mijn ogen gingen open, vanaf dat moment ben ik een andere weg ingeslagen. Ik was 33 jaar en mijn openbaar leven begon.” Patrick Hoet lacht om zijn eigen opmerking. “Vergeet niet dat ik 15 jaar geleden nog met een voorschoot in mijn winkel stond.”

Vandaag verkoopt Patrick Hoet niet langer brillen. Hij ontwerpt alleen nog maar. En is inmiddels ook gebeten door binnenhuisinrichting. Brillenwinkels, een computerwinkel, zijn café en vooral zijn eigen garçonnière ademen het Hoet-gevoel. Dat wil zeggen: onvoorspelbaar en ongewoon.

In de kamers waar hij verblijft, boven zijn bureau, hangt een surrealistische sfeer. Op de muur maakte Hoet donkere, abstracte schilderijen. Ernaast hangen foto’s, het zijn details van zijn lichaam. Een tong, zijn oog, een stuk van zijn gezicht. Tussen het rijtje schilderde hij een penis. Het plafond is behangen met naaktschetsen, eenvoudige zwarte penseelstreken van vrouwenlichamen. Naast een chaise longue staat een lage kruk in de vorm van een grijpende hand. Voor de kleine ramen naar de straatkant zitten etagères bekleed met jute. Over de oude, rood en zwart geschilderde stoelen hangt een soort elastisch visnet. In het midden van de zoldering zit een gat waartegen een smalle ladder staat die leidt naar het slaapvertrek. De ladder is net breed genoeg voor één voet.

“Alles in vraag stellen. Daar gaat het om. Ook in kleine dingen”, zegt Patrick Hoet. “Waarom zou deze ladder bijvoorbeeld breder moeten zijn? Als ik naarboven klim, sta ik toch nooit met beide voeten op één sport. Logisch dus dat de trap in deze vrij kleine ruimte zo smal mogelijk is.”

Dat in vraag stellen gaat uiteraard veel verder dan louter praktische bekommernissen. “Ik denk constant na over mijn eigen leven en over ‘de mensheid’. Zo heb ik ontdekt dat wij, mensen, eigenlijk niets te zeggen hebben. Dat de vooruitgang niet door ons denken en handelen wordt bepaald, maar door onze genen. Wij hebben onszelf niet onder controle, hoe graag we dat ook zouden willen. We bedenken voortdurend nieuwe wetten, systemen en religies om het gevoel te hebben dat we de boel de baas kunnen. We moeten echter leren aanvaarden dat absolute wetten of dogma’s met betrekking tot de hele mensheid onhoudbaar zijn. In sommige Arabische gemeenschappen worden de handen van een dief afgehakt en is het normaal dat mannen meerdere vrouwen hebben. Wat voor ons kwaad is, is voor hen goed en vice versa.”

Hij kijkt over zijn bril, lacht verontschuldigend en gaat verder: “Uren kan ik zo zitten tobben. Over goed en kwaad, over een bril of over de inefficiëntie van onze taal. We hebben nog steeds geen afdoend middel gevonden om onszelf duidelijk te maken. In de wiskunde bestaat geen onenigheid over formules. Met ons woordgebruik daarentegen, kan je alleen maar hopen dat de ander het goed begrepen heeft. We zouden meer tijd en energie moeten steken in het zoeken naar een ander communicatiemiddel dan de taal die we nu hanteren.” Hij merkt mijn verwondering en zegt: “Alles is mogelijk, tot de tijd het tegendeel uitwijst. Toen ik meer dan 20 jaar geleden in de optiekzaak van mijn ouders kwam werken, had ik nooit kunnen dromen dat ik zelf brillen zou ontwerpen. Uit verveling zat ik vaak achteraan in de winkel te prutsen, en brillen te bedenken die niet langer op neuzen of oren steunden. Mensen uit mijn naaste omgeving lachten mijn ideeën weg als zijnde fantasieën die geen mens ooit op zijn hoofd zou zetten. Maar het draaide anders uit. Ik ben nu een montuur aan het maken die op het achterhoofd klemt. Enkele jaren geleden heb ik zo’n eerste bril effectief uitgevoerd voor Dirk Imschoot. Nu ontwikkel ik een versie die volgend jaar op de markt komt. Zonder scharnieren. Je kunt de bril dus niet opvouwen, maar waar is dat voor nodig? Iemand die de hele dag brilt, legt dat ding ’s avonds op het nachtkastje, en daarvoor moeten de oren toch niet tegen het glas geplooid kunnen worden. Bovendien zijn de scharnieren het zwakke punt. Ze breken makkelijk af en zijn vaak hinderlijk in de vormgeving.”

Hoet haalt er de prototypes bij. Ze ogen vreemd. “Ze lijken bizar omdat je de vorm niet gewoon bent. Maar de eerste keer dat je de balkbrillen zag, was dat net zo.” De balkbril is een model dat Hoet en Somers in 1987 uitbrachten. Het is niet veel meer dan een staafje met twee glazen ertegenaan. Het ontwerp kende een enorm succes, van Brugge tot in Tokio. “Het was een nieuw concept waar de markt rijp voor was. Mikli verkocht al een tijdje zeer opvallende brillen. Een bril werd toen niet alleen gekocht om te zien, maar om gezien te worden. Onze balkbril, waarbij het glas losgemaakt was van de montuur, werd een trend op zich. Daardoor hebben we er wereldwijd zeer veel van verkocht. Dat het een trend werd, hebben we te danken aan het feit dat we zo veel gekopieerd zijn. Overal zag je mensen met een dergelijke bril op hun neus. Van ons merk en van andere. Later heb ik nog brillen ontworpen waar ik zeer tevreden over was, maar die hebben nooit zo’n verkoopcijfer gehaald. Die balkbrillen werden gekocht door mensen die zich door hun uiterlijk wilden manifesteren. Het was ook een periode in mijn leven dat mode voor mij zeer belangrijk was. Ik wilde opvallen. Ik wou via mijn kledij aan anderen laten zien wie ik was. Ik kwam immers van ver, ik had nog maar net mijn schort opgeborgen. Ook de andere modellen die ik toen ontwierp, waren eyecatchers, en het feit dat figuren als Felice en Tom Lanoye mijn monturen op hun neus hadden staan, droeg bij tot het succes.”

Ondertussen zijn er twee collecties bijgekomen: eyewitness en satisfashion. “Met de drie lijnen probeer ik de verschillende stijlen die ook in de mode te herkennen zijn, te volgen. Theo staat voor het uitbundige, het opvallende. Eyewitness stelt de dingen in vraag, stapt af van vanzelfsprekendheden, zoals het gegeven dat een bril symmetrisch moet zijn. Een aantal modellen uit die collectie zijn niet symmetrisch en toch valt dat niet op. Omdat het gezicht ook niet aan beide kanten identiek is en geen mens zich daar kopzorgen om maakt. Satisfashion is een collectie die speels is, met een tikje glamour. Ze geeft wat de markt vraagt.”

Volgens Hoet is dat de grote frustratie van de ontwerper. “Wanneer je bedrijf succesvol is en dus steeds groter wordt, verlies je je vrijheid. Je hebt een infrastructuur opgebouwd die je draaiende moet houden en dus ben je verplicht om te werken naar de eisen van de markt. En dat is niet de eindverbruiker, maar de vertegenwoordiger en de opticien. Het is onvermijdelijk dat je moet ontwerpen wat zij willen verkopen. Zelfs Mikli kampt met dat probleem. Vandaar dat ik op een bepaald moment uit het bedrijf ben gestapt dat ik met Wim Somers had opgestart. Het commerciële remde mij. Nu runt Wim de zaak alleen, ze loopt beter dan ooit, en ik zit in een bevoorrechte positie: ik moet alleen maar ontwerpen, dingen maken waarvan ik hou, met dien verstande dat ik rekening houd met de eisen van Wim. Zo zijn we beiden tevreden.

Gezeten aan een oude tafel hebben we door het grote raam uitzicht op de straat. Tegen de gevel van het naburige huis hangen honderden geraniums. “Van plastic”, zegt Patrick. “Dat huisje met de oude Brugse gevel hoort bij dit pand. Enkele jaren geleden heb ik er die plastic geraniums opgehangen, als kritiek op de bloembakken die langs de Brugse reien hangen. Ik denk dat het ondertussen een van de meest gefotografeerde gevels van Brugge is.”

Dit en andere projecten bedenkt Hoet samen met zijn ontwerpteam. “We ontwerpen van alles, maar niet alles wordt uitgevoerd. Omdat het niet altijd haalbaar is. Concreet maken we vooral meubels die we ook gebruiken in onze winkels en op de beursstanden. Daarnaast doen we totaalinrichtingen. We hebben net een brillenwinkel in Parijs naar onze hand gezet, en zijn nu aan een tweede in Frankrijk bezig. In de Dansaertstraat in Brussel zijn we een winkel begonnen met alleen ontwerpen van mezelf, en misschien volgen er nog gelijkaardige projecten. We gaan stap voor stap, en laten ruimte voor zottigheden. Ik word daarin bijgestaan door drie jongedames. Twee ervan zijn mijn dochters, Jozefien en Bieke. Mijn derde dochter werkt in de winkel, samen met mijn ex-vrouw.

De samenwerking met mijn kinderen schept een fantastische ambiance. Lotte is een werkpaard en een echte verkoopster. Bieke is introverter en denkt mee bij het ontwerpen. Jozefien, de jongste, moet haar draai nog vinden, maar waar kan ze de wereld beter leren kennen dan hier? Omgekeerd kan je van je kinderen ook meer vragen. Zij aanvaarden dat de filosofie en de aanzet van mij komen. Zij werken de dingen uit. En op een dag zeggen ze misschien: ik ben weg, maar dat hoort er bij. Op een dag heb ik ook tegen mijn moeder gezegd: nu gaan we de brillen van Mikli verkopen. Ze verklaarde me voor gek wanneer ze de monturen zag. Maar zie, die eerste verandering, die eerste modernisering heeft ons geen windeieren gelegd.”

Jozefien komt de trap opgerend met de mededeling dat ze niet weet hoe ze uit Internet moet. Vader legt het uit en opgetogen huppelt ze naar beneden. “Ze zijn echt goed hoor, mijn dochters”, zegt Patrick Hoet glunderend. “Ik ben gelukkig nu. Er zijn andere tijden geweest. Dat zie je misschien aan de schilderijen op de muur. Nu ben ik rustiger.” En de tekeningen tegen het plafond? Ach, zo heb ik er duizenden geschilderd. Elke week komen we hier met enkele vrienden samen om een model te tekenen of te schilderen. We doen dat al jaren. Het ontspant me. De tekeningen hebben voor mij geen artistieke waarde, ze zijn wat ze zijn. Ik onderteken ze nooit, de beste hou ik bij, of geef ik aan vrienden. Vroeger werd ik verliefd op die modellen, nu niet meer. Ik geloof ook niet in de liefde. Respect, verstandhouding, en seks. Dat wel.”

Hoet staart voor zich uit. Bedenkt iets, kijkt me aan en zegt: “Kom, ik ga je mijn nieuwe huis laten zien.” Daarmee is het interview afgelopen. Over brillen heeft hij niets meer te vertellen. We stappen de straat op en passeren de etalages van optiek Hoet. Zoals altijd zijn het creatieve wonderen, waar menig Bruggeling graag een ommetje voor maakt. Er hangen affiches op, met de logo’s en rekeningnummers van Amnesty International, het Rode Kruis en andere hulporganisaties. Waarom? Patrick Hoet kijkt over zijn bril, lacht schuchter, haalt de schouders op en zegt: “Mijn volgende idee is om met andere winkeliers een systeem uit te werken waarbij de klanten 10 procent korting kunnen krijgen, waarvan 5 procent effectief voor hen is en 5 procent naar een humanitaire hulpactie gaat. Dat is toch een schitterend idee? De klanten zullen daar toch aan willen meewerken!” Maar de winkeliers misschien niet. Zullen die zomaar 10 procent van hun winst afstaan? Hoet kijkt verbaasd op. “Natuurlijk, als je goed je boterham verdient, dan kan het je toch niet schelen. Wat moet je met nog meer geld? Meer boterhammen kopen?” Ik denk aan zijn verhaal over de macht van de genen. Was deze man geen afstammeling van zes generaties opticiens, dat had hij wellicht nooit een bril ontworpen.

Hilde Bouchez / Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content