De naam ‘k de kan’ wordt met kleine letters geschreven, nooit met hoofdletters. Een bewijs van bescheidenheid, maar ook een teken dat kleren niet altijd ieders ogen moeten verblinden om mee te tellen.

In de wintercatalogus van het Brusselse label k de kan staan rokken, broeken en mantels, maar geen mannequins. De afgebeelde kledingstukken zweven doorheen de kamers van een met de computer getekend huis, maar van menselijke wezens geen spoor. De lijn heeft de titel k de kan @ home meegekregen, maar met cocooning heeft het weinig te maken. Voor Joan-Filipe da Franca, de ontwerper en bezieler van k de kan, zijn de beelden de neerslag van een concept.

“Het huis is mijn idee van de ideale woning”, zegt hij. “Licht, ruimtelijk, transparant, een unit die op zichzelf staat. Onze opvattingen over wonen zijn de laatste tijd snel aan het veranderen. De jonge generatie van nu is de eerste die volstrekt andere opvattingen over leven en inrichten heeft dan de voorgaande.

Het is alsof de baanbrekende theorieën van indertijd Neutra en Van der Rohe eindelijk in praktijk worden gebracht.”

Hij heeft zijn droomhuis op een heuveltop buiten een imaginaire metropool gebouwd, maar belangrijker is het gevoel dat uit de catalogusbeelden spreekt.

“Uiteindelijk wil ik een sfeer suggereren en zo het type vrouw dat k de kan draagt, aantrekken. Ik heb zelf geen exact idee van hoe ze eruitziet, maar ik kan me voorstellen dat sommige vrouwen de beelden zien en zich absoluut niet aangesproken voelen. Deze catalogus is volgens mij een stap in de goede richting. Idealiter wordt de merknaam een referentie. De klant moet zeggen: ‘Dit is juist voor mij, met die beeldvorming kan ik mij identificeren.’ Daarom werk ik liever niet met mannequins, want die maken het imago te specifiek. Ik wil communiceren met veeleer abstracte gegevens, omdat die meerdere interpretaties en hopelijk wat meer diepgang toelaten.”

Deze winter is voor k de kan het vijfde seizoen. Het is gegroeid uit Kan, het merk dat in de jaren negentig bij de belangrijke Belgische labels gerekend werd. Joan-Filipe da Franca heeft Kan tien jaar lang mee bestierd, en nu is k de kan zijn soloproject. Toch min of meer.

“Ik beschouw k de kan vooral als een labo. Ik hou ervan met mensen uit andere disciplines samen te werken en ideeën uit te wisselen. Fotografen, grafici, designers… Het moet voor elke betrokken partij verrijkend zijn. Het label zit nog wel in de beginfase: k de kan is een baby die langzaam opgroeit. Ik voel me bijna als een ouder: het is mijn verantwoordelijkheid het label als het ware op tijd eten te geven, hier en daar de nodige opvoeding bij te brengen, met zorg te omringen. Daarom zaten in de eerste collecties van k de kan uitsluitend basics. Ik wou simpel beginnen en mettertijd zaken aanvullen en andere klemtonen leggen.”

Van bij het begin maakte k de kan meteen naam met series sobere en perfect afgewerkte hemden, verkrijgbaar in alle kleuren van de regenboog; deze winter worden ze zelfs in 38 (!) verschillende tinten geleverd. De andere items zijn ook zonder poespas ontworpen. k de kan is niet het soort merk dat op gelijk welke trendkar hopt: “Ik zoek liever naar de juiste pasvorm en de beste materialen”, stelt Da Franca. Dit seizoen werkt hij voor het eerst met grafische bedrukkingen, en hij heeft de garderobe ook uitgebreid naar avondkleding.

“Geen feestoutfits, veeleer ‘geklede’ stukken. Smokingbroeken in crêpe, tops met subtiele draden in lurex. Veel zwart. Heel veel zwart zelfs, voor mijn doen. Over het algemeen is de look wat gesofisticeerder.”

Om de boodschap helemaal duidelijk te maken, heeft hij een jeans in een goudkleur getekend. “Omdat ik er zin in had.”

Joan-Filipe da Franca is Portugees van origine, maar zijn kinder- en tienerjaren beleefde hij in Spanje en Venezuela. Op school specialiseerde hij zich in wiskunde en fysica, en thuis ging het er ook wetmatig aan toe, zij het op een ander vlak.

“Ik herinner me nog levendig dat mijn grootouders die bij ons inwoonden allerlei vaste rituelen hadden. Voor elk avonddiner kleedden en maakten ze zich op, en dan kwamen ze in vol ornaat de trap af. Samen met mijn broers en zus zat ik dan telkens weer bewonderend toe te kijken op de onderste trede. Het was net een koninklijk koppel, heel trots en waardig. Zo’n momenten hebben de modeknop in mijn hoofd doen omdraaien. Ik was trouwens erg begaan met mijn kleren. Het was voor mij de normaalste zaak in de wereld om mij vijf keer per dag om te kleden. Van toen ik nog maar zo groot was, had ik door dat kleren de omgeving kunnen beïnvloeden.”

Hij moet er nu een beetje om grinniken, maar op zijn achttiende wilde hij piloot worden. En dus kwam hij naar België om aërodynamica te studeren. Dat viel wat tegen (“Motoren en techniek, pfff…”) en hij switchte naar architectuur. Met zijn diploma op zak kon hij aan de slag in Brussel, meer tot zijn eigen genoegdoening dan die van zijn collega’s.

“Ik was, en ben, geen makkelijke jongen. Ik wou mijn tijd enkel en alleen wijden aan het creatieve aspect van de job. Tekenen, ontwerpen, verzinnen. Niet omdat de technische kant mij verveelde, maar gewoon, omdat ik vond dat ik het creëren in mijn vingers had.”

Naast het bouwen en het construeren bleef evenwel die andere passie: “Al tijdens mijn studententijd had ik een tweede job om mijn designerkleren te kunnen betalen”, bekent hij nu. “Het waren de jaren tachtig, les années Gaultier! Dat hij via de architectuur in de mode is beland, vindt hij een bonus.

“In de tijd van Kan was ik erg naïef. Ik kende niets van het reilen en zeilen in de modewereld. Al doende heb ik geleerd. Nu weet ik maar al te goed dat mode bovenal een business is. Maar door mijn verleden heb ik toch mijn eigen, ‘andere’ visie op kleren behouden.”

De mathematicus in hem is nooit helemaal verdwenen. Hij ontwerpt ‘in blokken’: de jassen, broeken, hemden en truien apart, “Omdat ik met een dergelijk vast kader meer in de diepte kan werken.”

Zijn kleren zijn gestroomlijnd en afgemeten, maar hij zorgt er wel voor dat ze op en top vrouwelijk blijven, “Zeker geen uniseks.” Zijn opleiding komt hem ook van pas bij het tekenen van de eigen k de kan-boetieks. In België heeft k de kan zo’n zeventig verkooppunten, maar daarnaast ook drie merkwinkels, in Hasselt, Knokke en Brussel. Deze laatste, nummer 70 op de Louisalaan, is net geopend: een smalle, tunnelachtige ruimte met rechthoekige, zwevende panelen en lage, gelakte kasten. Ondanks de gestileerde inrichting ziet de winkel er niet alledaags of banaal uit, wat de ontwerper wel zint.

“Bij k de kan moet het concept helemaal kloppen. En bovenal: een eigen karakter hebben.”

Peter De Potter / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content