De weg naar Ladakh kronkelt over de hoogste bergpassen ter wereld. In de woestijnen van de Himalaya belijden monniken het boeddhisme in de Tibetaanse traditie. Een hoogtestage in Klein-Tibet laat niemand onberoerd.

Geradbraakt stap ik midden in de nacht uit het toeristenbusje. Eindelijk in Leh, de hoofdstad van Ladakh, op 3650 meter hoogte. Ik hap naar adem en volg – tegen mijn gewoonte – de eerste de beste toeristenronselaar die mij een kraaknet guesthouse belooft. Op dit uur kan het mij niet meer schelen, mijn koninkrijk voor een bed. De rit naar Ladakh, letterlijk “vele bergpassen”, is verschrikkelijk mooi én moeilijk. Via de bijna vijfhonderd kilometer lange ‘snelweg’ van Manali duurt de rit twee dagen ; een waanzinnige verzameling haarspeldbochten en kiezelwegen met lawinegevaar, bulldozers en Tibetaanse wegenwerkersfamilies, duizelingwekkende ravijnen en adembenemende bergpassen.

Hoogtezombies

De eerste dag van Manali naar Leh, met alleen de net geen vierduizend meter hoge Rothang Pass te bedwingen, valt mee. We overnachten in het slaperige dorp Keylong, op 3350 meter, waar gletsjers en besneeuwde pieken gloeien in de avondzon. Geleidelijk stijgen zou de kans op hoogteziekte verminderen, zegt men. De volgende ochtend, met een slakkengangetje klimmend naar de top van de Baralacha La op 4897 meter, geniet ik nog van de onwaarschijnlijke panorama’s die elke nieuwe bocht openbaart. Maar op de steeds hogere en spectaculairdere Lachlung La, ruim 5000 meter, zakt mijn energieniveau bij elke haarspeldbocht. Het gebergte verdwijnt in een mist van hoofdpijn en vermoeidheid. ” The altitude is likely to affect many travellers at this point” blijkt een understatement, als we als slaapdronken zombies uit het busje strompelen op Tanglang La, 5370 meter hoog. Lange slierten boeddhistische gebedsvlaggen wapperen wild in de wind. Het is ijzig en ik drink water, tevergeefs tegen een niet te lessen hoogtedorst. Dat de plaspauze zich beperkt tot een snelle stop langs de kant van de weg vergroot het comfortniveau al evenmin, maar liever in de open lucht dan in de latrines van Tanglang La, ongetwijfeld het smerigste toilet boven de vijfduizend meter. Indiase militairen, veelal minzaam glimlachende sikhs uit het laagland die in dit grensgebied gekazerneerd liggen, fotograferen elkaar op de tweede hoogste bergpas ter wereld.

Geïsoleerd door vier bergketens – Himalaya, Zanskar, Ladakh en Karakoram – lopen de valleien van de Indus en zijn bijrivieren als grauwe aders door de steenwoestijn. Langs de Zijderoute lieten nomadische stammen uit Noord-India hun sporen, net als de maharadja’s uit het zuiden, Mongoolse herders en Tibetaanse handelaars. In Leh, nu een stoffige provinciehoofdstad, zetelden ooit de koningen van Ladakh. Hoog boven de oude stad waakt het onttroonde kasteel van Namgyal, een zestiende-eeuwse dynastie die zich terugtrok in het vervallen paleis van Stok. Op een nog hoger klif ligt de Rode Gompa, tempel voor een bigger than life Boeddhabeeld. Duizend jaren geleden bekeerde Ladakh zich tot het boeddhisme. Sinds de Chinese invasie van Tibet is “klein Tibet”, zoals Ladakh liefkozend wordt genoemd, Tibetaanser dan het bezette thuisland. In de bazaar verkopen vluchtelingen gebedsmolentjes en vlaggen, juwelen en kasjmieren sjaals, ” Free Tibet” T-shirts en ansichtkaarten met de dalai lama. Op een binnenplein dansen elke avond vluchtelingen in traditionele klederdracht – warme kabouterschoenen en Zeeuwse-meisjesmutsen met lapis lazuli en turkoois – Tibetaanse volksdansen ten behoeve van rugzakreizigers. In Leh is de invasie niet Chinees, maar toeristisch. Voor wie de Himalaya wil verkennen is Leh een noodzakelijk kruispunt.

Klimmen is bidden

Talloze reisbureautjes organiseren meerdaagse trektochten door de bergen of daguitstappen naar de gompa’s, de boeddhistische kloosters in de ruime omgeving van Leh. Als acclimatisatie – de eerste twee dagen wordt geadviseerd het rustig aan te doen – bezoeken we met een taxi Shey, Tikse en Hemis. Onveranderlijk liggen de kloosters op een heuvel, met de tempels op de top en witte woonvertrekken eromheen. Vanaf de paleisruïnes van Shey zien we de gompa van Tikse liggen. De wandeling van Shey naar Tikse door de vallei loopt langs een heilig meer en lange mani-muren, die als gebedswallen de pelgrim in goede banen leiden.

Tikse, als een twaalf verdiepingen hoog gestrand cruiseschip schitterend in de hoogtezon, ligt wondermooi. De klim eist zijn tol. In de Nieuwe Tempel beloont een 15 meter hoge Boeddha de inspanning met zijn vredige glimlach.

“Klimmen naar de tempel geldt als bidden”, verklaart de aspirant-broeder die de deuren opent van de druk beschilderde Dukhang, de verzamelhal voor de monniken. Kostbare thanka-schilderijen, gebedsrollen en honderden jaren oude gebedsboeken gelden als de trots van elke gompa.

In de Tempel voor de Wachters liggen doeken over de afschrikwekkendste beelden, monsterlijke demonen met mythische dierenkoppen en slangenlijven. Muurschilderingen tonen de zesarmige Makala en andere schrikgoden met tientallen armen en evenveel hoofden, in een wereld die Breu- ghel combineert met Jeroen Bosch, bevolkt door Pietje de Dood en de lachende schedels van Ensor. Het plaatselijke boeddhisme, magisch-esoterisch, wemelt van goede en kwade geesten, bosmonsters en goden, incarnaties van slechte karaktertrekken en echo’s van oeroude natuurreligies. De details van de vreemde wereld die in de muurschilderingen tot leven komt, blijven ondoorgrondelijk voor een westerling, maar de serene glimlach van de Boeddha, in kleine miniaturen of enkele verdiepingen hoog, spreekt telkens opnieuw aan.

Monty Pythontaptoe

Echte magie beleef ik in Hemis, waar een monnik mantra’s prevelt terwijl hij zichzelf begeleidt met een doffe trom en een klaterend belletje. Hemis, de grootste gompa met honderden monniken, ligt in een dramatisch berglandschap. Tijdens de Hemis Tsechu, een religieus festival eind juni, stromen de ruime binnenpleinen vol pelgrims voor de magische Chamdans, waarbij de gemeenschap de overwinning van goeroe Padmasambhava op de plaatselijke demonen viert.

Op de terugweg naar Leh bots ik op een spektakel als een luchtspiegeling. Rond een geïmproviseerd poloterrein in het stof van de woestijn prijken tanks en kanonnen, luchtafweergeschut en legertenten. Op de militaire parade ontmoeten divisies uit alle streken van India elkaar, elk met hun kleurrijke blaaskapel in traditionele klederdracht. Veel legerkaki, vanzelfsprekend, af en toe bedekt met een tijgervel, maar ook sikhs met opgerolde baarden en statige tulbanden of de glans en zwier van zuurtjeskleuren uit Maharashtra. Als de doedelzakspelers in deze desolate woestijn hun kakofonie aanheffen, marcherend met hun benen hoog in de lucht, krijgt de taptoe een hoog Monty Python-gehalte.

Zondvloed in de woestijn

De derde nacht in Leh zet een wolkbreuk de stad blank. Met amper 85 millimeter neerslag per jaar ligt Leh in een woestijn, met straten niet voorzien op regen. Binnen de kortste keren staat er een halve meter water op de ommuurde binnenplaats van het guesthouse, tot de nachtwaker met een pikhouweel een bres in de muur beukt. De volgende dag blokkeren lawines de weg tussen Leh en Manali. “Maar over enkele dagen is die route weer open”, verzekert de hoteluitbater enkele Britse toeristen die dringend naar Delhi willen.

De hoogste weg ter wereld loopt van Leh naar de Nubravallei, het grensgebied met China en Tibet. Bij een checkpoint controleren militairen onze permit, een toelating voor toeristen die de chauffeur in Leh regelde. Een informatiepaneel van de BRO (de border roads organization) adviseert om niet langer dan een half uur te blijven op de top van de Khardung La, met 5600 meter de hoogste berijdbare weg ter wereld. Op de kronkelige kiezelweg, tussen rotswand en ravijn, maakt onze jeep telkens opnieuw plaats voor militaire colonnes die van en naar niemandsland denderen door een woestijn van stenen en stof. Ik drink een liter water per kilometer stijgen en geniet van de rit. Leh verdwijnt in de diepte, in een majestueuze vallei. Op de kale pas klim ik naar de wapperende gebedsvlaggen, met vuil ijs op de richels hogerop. De wind snijdt door merg en been. Even sneeuwt het. Hoger kun je niet rijden. Beneden, op de bodem van het ravijn, roest een helgele bulldozer, het enige kleuraccent in een panorama van grijstinten.

In de afdaling verschijnen uitgestrekte militaire kampementen op de oevers van de Nubra. Slechts waar een zijrivier uit de bergen kabbelt, liggen enkele huizen omringd door terrassen, als groene vlekken in een dorre maancanyon. Deskit, een van de dorpen met een klooster als een arendsnest, ligt in een vruchtbare strook langs de rivier. In de oase, met weelderige tuinen rijk aan fruit en groenten, verhuren bewoners eenvoudige kamers. Onze gastvrouw oogst bloemkool en bonen uit eigen tuin en kookt vegetarisch. Ver van het raffinement van de toeristenrestaurants in Leh, maar haar verse groenten smaken heerlijk. Mijn medereizigers aan de tafel, een jong stel uit Bombay, bezoeken de Nubravallei al voor de derde keer. Ze genieten van de dorpse rust, “zo anders dan het hectische Bollywood”, lezen een boek in de schaduw en trekken voor het avondgebed naar de gompa. “Want Boeddha is ook voor hindoes een goddelijke inspiratie”, verklaart de studente.

Enkele kilometers naar het noorden stuurt de chauffeur de jeep door een duinenveld. Hier leven nog kamelen, afstammelingen van de karavanen van de Zijderoute, die via deze vallei van China naar India liep. In Hunder, het laatste dorp, is de militair aan de slagboom ook sleutelbewaarder van de gompa. Op de donkere wanden, gitzwart als een schoolbord, dansen krijtwitte duivels en demonen. Een lange rij stoepa’s, ajuinvormige spirituele monumenten die over de heuvelrug in de bergen lijken te verdwijnen, markeert de grens. Op een slagboom loopt de hoogste weg ter wereld dood.

Tekst en foto’s Jo Fransen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content