Christian Louboutin evolueerde van notoir nachtbraker tot ’s werelds beroemdste schoenontwerper. De bedenker van de rode zolen heeft sinds kort ook een stek op de Brusselse Zavel. “Nooit gedacht dat het zo’n vaart zou lopen.”

Ik was twaalf, dertien toen ik begon uit te gaan. Elke avond was ik op de hort. Ik ging laat slapen, stond vroeg op, maar dat gaf niet, ik was jong en altijd fris. Ik kon dat. J’étais ravi de la vie.”

“Farida (Khelfa, topmodel in de eighties, thans gezicht van Schiaparelli, n.v.d.r.) is een beetje mijn adoptiezus. Toen ze pas in Parijs was, heeft ze nog een tijdje bij ons thuis gewoond. We waren zestien of zeventien en op een dag stonden we op de metro te wachten, en we vroegen ons af, wat is nu het ergste dat ons kan overkomen ? En ik zei : stel dat we van het perron vallen, onder een trein terechtkomen en een been verliezen. Dat zou toch echt wel afschuwelijk zijn. We keken naar elkaar, en toen zei Farida, met een blik vol afschuw : we zouden niet meer kunnen dansen ! Iets ergers konden we ons echt niet inbeelden.”

“Als je het vergelijkt met de jongeren van nu, waren we geprivilegieerd. Omdat we veel minder met werken bezig waren. Wij vonden werken bijna vulgair. Ik had welgeteld één vriendin met een vakantiejob. Werken tijdens de zomer ? Het leek me ondraaglijk. Plezier maken, dat was het enige wat telde. Farida kreeg regelmatig jobs aangeboden. Helmut Newton, bijvoorbeeld, wilde haar graag fotograferen. Maar dan moest ze om zes uur ’s ochtends opstaan, en dat zag ze echt niet zitten. Hij overdrijft toch een beetje, vonden we, die Newton. Wat ons interesseerde, dat was kijken naar mensen, naar hun kleren, en volop kritiek geven.”

“Wij waren tieners. Wij konden het ons veroorloven om nachten door te brengen in Le Palace (legendarische Parijse discotheek, n.v.d.r.). Maar je zag daar ook mensen met veeleisende banen. Loulou de la Falaise, bijvoorbeeld, muze en rechterhand van Yves Saint Laurent, die ging nooit voor vijf uur ’s ochtends slapen. Dat bestaat nu niet meer, het is gewoon ook niet meer mogelijk. Er is in onze maatschappij iets fundamenteels veranderd. Ik zeg niet dat het vroeger beter was. Ik heb daar geen oordeel over.”

“In de eighties was het Parijse nachtleven veel meer gemengd. Ik herinner me een feest waar ik in één kamer terechtkwam met de filosoof Roland Barthes en een beroemde deejay. Dat soort ontmoetingen, van heel verschillende mensen, heb je niet meer. Alles is veel meer opgedeeld in hokjes, per leeftijd, per muzikale smaak.”

“Toen ik uitging, had ik geen enkele ambitie. Ik had dromen, dat wel : zou het niet geweldig zijn om later schoenen te ontwerpen ? Maar een baan, een carrière ? Niet in het diepst van mijn gedachten.”

VERBODEN VOOR HAKKEN

“Mijn passie voor schoenen gaat een eind terug. We woonden in de buurt van het koloniaal museum aan de Porte Dorée in Parijs. Ik was een jaar of tien, elf, toen ik daar een tekening zag van een elegante, puntige damesschoen uit de jaren vijftig, met een rode streep erdoor : een oud verbodsteken, hakken mochten niet op de parketvloer. Die tekening van een schoen heeft me aan het denken gezet, ik ben jarenlang variaties op die schoen blijven tekenen.”

“Ik was de affiche uit het museum helemaal vergeten, tot ik enkele jaren geleden werd uitgenodigd door vrienden in een van de oudste woningen in de Marais in Parijs. Het pand was volledig beschermd, tot de parketvloer toe. En daar, die avond, zag ik precies dezelfde affiche met een doorstreepte damesschoen. En ik zag mezelf opnieuw als kleine jongen in dat museum staan, gefascineerd door een tekening van een ouderwetse schoen.”

“Ik was nooit echt geïnteresseerd in mode, of zelfs maar in kleren. Ik las geen tijdschriften. Ik droomde er niet van om koste wat het kost in de modewereld terecht te komen. Ik wilde schoenen maken, schoenen voor danseressen. Ik hield van musicals, van Les Demoiselles de Rochefort, van de danseres/actrice Cyd Charisse, van Gentlemen Prefer Blondes. Als je naar een danseres kijkt, zie je geen kleren ; je ziet een vogel, pluimen, een lichaam rijzen op een paar hoge hakken.”

“Toen ik dertien was, had ik een vriend die wat ouder was, zeventien, achttien misschien. We slopen bijna elke avond een theatervoorstelling binnen. Altijd na de pauze : we hadden ontdekt dat de kaartjes dan nog zelden gecontroleerd werden. Dat was in zekere zin interessant, omdat je zonder voorkennis van de eerste act zelf het begin van het verhaal moest invullen. Meestal ging dat makkelijk, al zal ik er bij een stuk van bijvoorbeeld Harold Pinter wel eens naast gezeten hebben.”

“Theater was leuk, maar musicals waren voor mij een echte openbaring. Al was het maar omdat elk nummer op zich stond, zonder verhaal. Ik hield meer van de Folies Bergères dan van de Lido. De zaal was kleiner, de decors mooier.”

PLUIMEN PLAKKEN IN DE FOLIES BERGÈRE

“Als je zo jong bent, telt elk jaar voor drie. Op mijn achttiende had ik behoefte aan verandering. Ik heb toen beslist dat ik maar beter kon gaan werken. Ik kon stage lopen bij de Folies Bergère. Ik kende daar alle meisjes. Norma Duval, de meneuse de revue (en nog steeds een vedette in Spanje, n.v.d.r.), was een fantastische diva. Een en al melodrama, maar tegelijk ongelooflijk sympathiek. Bij de Folies was ik zo’n beetje de mascotte. Ik bracht koffie rond, kleefde pluimen aan de kostuums waar ze van af waren gevallen. Van ver zag alles er fantastisch uit, maar in feite was het goedkope rommel. Ik voelde me goed in de warme cocon van dat cabaret, tot ik na verloop van tijd niet langer een mascotte was, maar eerder een meubel dat bij de inboedel hoorde. Daar had ik het moeilijk mee. Ik ben opgestapt. Ik was er rotsvast van overtuigd dat de meisjes me zouden bellen, maar dat hebben ze niet gedaan. Er was nooit tijd om echte vriendschappen te ontwikkelen. Ik bleek niet onmisbaar. In feite kon ik hun dat niet kwalijk nemen, maar op het moment zelf was ik razend. Tegelijk besefte ik dat ik iets anders moest doen. Ik dacht : ik moet voor een couturehuis gaan werken. Ik heb de Gouden Gids genomen, en ben beginnen te bellen. Bij Balmain nam niemand op. Bij Dior kreeg ik wel iemand aan de lijn. Ik vroeg naar de directrice van het couturesalon en werd doorgeschakeld naar Hélène de Mortemart, zij bleek inderdaad het couturesalon te leiden. Het was, ook hier, een ander tijdperk. Je kon out of the blue, met een telefoontje, nog een afspraak vastkrijgen.”

“Mevrouw de Mortemart vond mijn schetsen interessant. Ze zag overeenkomsten met de schoenen van André Perugia, een Franse ontwerper (hij werkte onder meer voor Paul Poiret, Jacques Fath en Hubert de Givenchy, en had in Parijs ook een eigen winkel). Ik kreeg een stage aangeboden bij Charles Jourdan, op dat moment de schoenenfabrikant van Dior, in de provinciestad Romans. Voor een echte Parijzenaar als ik was dat niet evident, maar ik was vastberaden. De mensen bij Jourdan waren afschuwelijk. Ik kwam toe met mijn twaalf valiezen en op voorspraak van Dior in Parijs. Je kon de haat van hun gezichten aflezen. Maar ze hadden wel een zeker ontzag voor de Mortemart, die van adel was. Soms veinsde ik telefoongesprekken met haar, om ze daar in Romans toch wat te kalmeren.”

“De arbeiders waren vriendelijker, en dus bracht ik veel meer tijd door in de ateliers dan in de ontwerpstudio. Zo heb ik veel geleerd. Op een keer ging ik met enkele vriendinnen uit Parijs op weekend in de streek. Ik had een polaroidtoestel geleend uit de studio. Toen ik ’s maandags pas in de late namiddag terug op het werk verscheen, hadden ze al mijn prototypes, die ik trots had uitgestald, verbrand. Ze dachten dat ik met de polaroid weg was en niet meer zou terugkeren, ze waren razend. In april 1982 ben ik vertrokken. Zij hadden gewonnen. Ik was voor die mensen een bedreiging. Zij zochten inspiratie in tijdschriften, terwijl ikzelf in zekere zin de essentie was van mode. Daarnaast zag ik mezelf ook niet mijn hele leven werken in een fabriek die stonk naar lijm, en waar mensen me naar het leven stonden.”

TUINEN ONTWERPEN

“Terug in Parijs ben ik collecties beginnen te ontwerpen op freelancebasis. Voor Italiaanse fabrikanten, voor Chanel, Dior, Maud Frizon. Van zodra ik wat geld had verdiend, vertrok ik drie maanden naar India. Ik wilde vooral vrij zijn, me niet vastketenen aan een baan.”

“In 1988 heb ik met Roger Vivier gewerkt aan een grote retrospectieve tentoonstelling van zijn werk. Roger was een van mijn idolen, en een van de meest inspirerende mensen die ik ooit heb ontmoet. In die periode heb ik beslist dat ik niet langer voor andere merken wou tekenen. Ik heb het ook niet meer gedaan, al heb ik er lang over getwijfeld. Schoenen ontwerpen was mijn kinderdroom. Moet je je hele leven je kinderdromen achterna jagen ? En als je dat niet doet, pleeg je dan verraad ? Vrij zijn betekent uiteindelijk ook : vrij zijn van je kinderdromen. En ik ben tuinen gaan ontwerpen.”

“Naast schoenen en dans had ik nog twee passies : tuinen en yoghurt. Als ik ergens naartoe ging, probeerde ik in die streek altijd de belangrijkste tuinen te bezoeken en de plaatselijke yoghurt te proeven. In Oezbekistan vind je de lekkerste yoghurt, gevolgd door Azerbeidzjan en Armenië. Amerikaanse yoghurt scoort veruit het slechtst ! Op een dag ben ik erachter gekomen dat ik allergisch ben voor lactose. Sindsdien eet ik geen yoghurt meer.”

“Ik had één groot gebrek als tuinarchitect : te weinig geduld. Ik kon écht niet wachten tot bomen of planten vanzelf zouden groeien en dus plantte ik volwassen bomen. Terwijl zo’n jong boompje drie jaar later een stuk groter zou zijn geweest dan een kant-en-klare boom, want het duurt een hele tijd voor die gewend is aan een nieuwe omgeving.”

“Op een dag probeerde ik een meubel te kopen bij antiquair Eric Philippe — zonder succes overigens. Waarom opende ik geen schoenenwinkel, vroeg hij. In de Galerie Véro-Dodat, waar hij zijn zaak had, stond toen net een pand vrij. Enkele maanden later, op 21 november 1991, heb ik daar mijn eerste winkel geopend. Met twee goede vrienden, Bruno en Henri, als zakenpartners. We zijn er gewoon aan begonnen, zonder veel nadenken. Beschouw het als een happy accident. Dat je nooit met je vrienden mag werken, hoor je altijd. Ik vind dat onzin. We zijn vrienden gebleven. En het is ook onzin dat je maar beter niet werkt in de ruimte waar je slaapt. Ik heb acht jaar overnacht in mijn bureau. Ik had in die kamer zelfs geen koffiezetapparaat. Ik vond dat leuk. Het was op dat moment ook nodig, omdat mijn privéleven en werk zo nauw verbonden waren.”

“Ik ben niet nostalgisch, maar ik kijk ook niet ver vooruit. Ik laat de dingen komen. Die zorgeloosheid is iets wat ik van de jaren tachtig heb meegenomen, een overblijfsel van mijn uitgaansjaren. Het is niet helemaal zoals vroeger. Ik heb nu een bedrijf, ik ben verantwoordelijk voor negenhonderd mensen, en dan denk je al eens na. Ik heb wel projecten, maar geen langetermijnplan. Ik reageer nog altijd vaak last minute. Onlangs kreeg ik een prijs, en tijdens de ceremonie sprak ik met een jonge ontwerper die al precies wist hoeveel boetieks hij over tien jaar wou hebben. Hij had alles gepland, alles berekend. Ik laat mijn bedrijf liever organisch groeien. Ik heb geen moment gedacht dat ik ooit achtentachtig winkels zou hebben, dat het zo’n vaart zou lopen. En ik ben blij dat het zo gegaan is. Als je jezelf te zeer vastpint op een plan, mis je onderweg allerlei andere dingen, omdat je te zeer gefocust bent op je doelpunt. Als je je doel mist, ben je ongelukkig, en als je het haalt, kan het altijd nog beter. Zo word je nooit gelukkig.”

“Ik heb genoten van elke dag van mijn leven, ook als het even minder ging. Ik vond het heerlijk om tien te zijn, en ik vond het heerlijk om twintig te zijn, en dertig, en veertig, en ga zo maar door.”

DOOR JESSE BROUNS

“Naast schoenen en dans had ik nog twee passies: tuinen en yoghurt”

“Ik zag mezelf niet mijn hele leven werken in een schoenfabriek die stonk naar lijm en waar mensen me naar het leven stonden”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content