Saint-Malo met minaretten, zo zou je de magische vesting met de wit-blauwe huisjes kunnen noemen, waar ooit Orson Welles zijn ‘Othello’ draaide en waar nu vissers, handelaars, surfers en professionele non-conformisten vreedzaam naast elkaar bestaan.

Essaouira

Linda Asselbergs / Foto’s Gerald Dauphin

Er zijn van die plekken die een aanslag plegen op al je zintuigen, de adrenaline door je body jagen, je meer dan zomaar ontroeren. “Verrek, hier kom ik terug”, denk je en je bent nog maar net gearriveerd. Zo ongeveer verging het mij in Essaouira (spreek uit: Swirra). Het begon onschuldig genoeg, met een vriendin die voor de winter nog snel wat zon wilde voelen. En laat ik nu via via een adresje in Marokko gekregen hebben, zo’n adresje dat ik nu eerlijk gezegd liever niet zou prijsgeven, want God weet hoe lang van tevoren ik dan zal moeten reserveren om er nog terecht te kunnen.

Maar goed, wij weg, met ons vieren, want intussen hadden zich nog twee zon- en rustbehoeftige dames gemeld. Lang geleden, zo’n vakantie sans hommes, maar best knus, zoals later zou blijken. Alleen scheen het na 11 september ineens niet meer zo’n goed idee, vier vrouwen alleen de hort op in een moslimland. Nu lijkt dat alweer absurd, maar toen was niets meer gewoon. Wat ik voor mijn vertrek van Essaouira wist? Dat Orson Welles er begin jaren vijftig was neergestreken voor opnamen voor zijn vermaledijde, want door tegenslagen en geldgebrek geteisterde Othello. Dat er eind jaren zestig horden hippies opdoken, in het kielzog van Jimi Hendrix en Cat Stevens. Dat het er 300 van de 365 dagen hard waait. Soms had het iets van een associatiespelletje: liet ik de naam Essaouira vallen, was er altijd wel iemand die “wind” zei. Of: “veel wind” en er dan heel overtuigend bij huiverde. Vandaar de twee truien in mijn reistas. Truien die ik nooit nodig zou hebben. Misschien had Aeolus een weekje vrijaf, maar meer dan een strelend briesje viel er op het glorieuze dakterras van Riad Gyvo niet te bespeuren.

Maar laat ik bij het begin beginnen. Uit welke richting je Essaouira ook benadert, je komt vanuit de leegte. Wij met een grand taxi vanuit Agadir, een charmeloos oord dat we maar al te graag achter ons lieten liggen. Vandaar gaat het door Haha-gebied, naar de gelijknamige berberstam: links en rechts stof en rotsen, waar enkel doornige struiken gedijen en magere geiten die acrobatisch tot in de top van knoestige bomen klimmen. Olijfbomen, dacht ik eerst, maar nee, het blijken argania’s te zijn, die oneetbare vruchten dragen waarvan een dure olie wordt geperst, rijk aan onverzadigde vetzuren en vitamine E en met een bijzondere smaak. “Een godsgeschenk aan Marokko”, zou Ivo Grammet, co-eigenaar van Riad Gyvo, later uitleggen. Maar eerst rijden we Essaouira binnen, via een brede boulevard langs een nog breder zandstrand. En dan is er het oude Mogador, een oase van kleur en levendigheid binnen een keurslijf van okerroze wallen, badend in een diffuse zeenevel die de contouren verzacht en het geheel iets onwerkelijks geeft. Dragers laden onze spullen in een handkar, want de medina is verkeersvrij. Gelukkig ligt Gyvo op loopafstand van de stadspoort Bab Sba, net binnen de wallen.

Van buiten gezien is zo’n riad een gesloten structuur, gebouwd om de hitte zoveel mogelijk te weren. Maar achter de felblauwe toegangspoort gaat een heerlijke patio met veel groen schuil, omringd door zuilengalerijen waar alle vertrekken op uitkomen. Marokko was een jeugdliefde van Ivo Grammet: op zijn zestiende trok hij er met de rugzak doorheen. Na zijn rechtenstudie voerde een doctoraalscriptie archeologie hem opnieuw naar Marokko, waar hij in het zuiden oude agadirs (graanopslagplaatsen) bestudeerde. Als een expert inzake Marokkaanse artisanale kunst is de Limburger onder andere verantwoordelijk voor de aankoop voor het Indianapolis Museum of Arts en het Minneapolis Institute of Arts. In België was hij in 1998 commissaris van de tentoonstelling Magisch Marokko in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. En daarnaast is hij ook een bijzonder warm mens, zo’n sociaal dier dat zich met veel enthousiasme in elke nieuwe ontmoeting stort.

Meer dan tweehonderd jaar oud is Riad Gyvo, de benedenverdieping dateert van 1780. Eerst huurden Ivo en zijn partner Guido Bellinkx er een etage, de rest van het huis werd bewoond door een Marokkaanse leraar en zijn gezin. Toen de eigenaar wou verkopen, grepen de twee Belgen hun kans. Ze restaureerden het huis, met veel geduld en eerbied voor de oorspronkelijke stijl. Een van de belangrijkste ingrepen was de installatie van een ‘glazen’ dak dat bij slecht weer dichtgeschoven kan worden. De badkamers in de appartementen en studio’s voldoen aan de eisen van het moderne comfort. Voor de rest geen overdadige luxe, maar een zin voor esthetiek en harmonie die uit elk detail spreekt: een monumentale smeedijzeren tafel in de eetruimte geflankeerd door antieke polychrome kasten. Het plafond is traditioneel: balken evenwijdig met de smalle zijde van de kamer, daartussen korte plankjes. Aan de muur ingelijst antiek textiel, van dieppurper tot oker gekleurd met natuurlijke pigmenten, onder andere van cactusvruchten. Ivo en zijn Marokkaanse medewerkers experimenteren nu zelf met organische kleurstoffen om een vergelijkbaar effect te verkrijgen. Ook de rest van het huis in aangekleed met artisanale kunst: koffers uit jeneverbes en Atlantische ceder, voorraadkruiken, broodkorven, grote fallische karnpotten en royale ronde serveerbladen van gehamerd koper.

Nu ben ik niet zo’n lyrisch type, maar als de stem van Maria Callas of de bezwerende klanken van traditionele Marokkaanse muziek via de patio naar boven wervelen, voel ik een diepe tevredenheid over mij neerdalen. Ik ben graag in dit huis met zijn uitgesleten traptreden, zijn mooie tegelvloeren en de geur van bloeiende rozen en boenwas.

Maar de medina lokt. Volgens de ene bron is de naam Essaouira Arabisch voor de ‘kleine ommuurde’, volgens een andere voor ‘de goedgebouwde’. De Fransen hebben het dan weer over de cité des alizés, wegens de passaatwinden die hier het hele jaar razen. Het hele jaar, behalve in oktober blijkbaar. In elk geval: ook in de Romeinse tijd was hier al een nederzetting. Er werden vooral kleurstoffen gewonnen, afkomstig uit purperslakken. Aangezien purper bij de Romeinen naar een hoge sociale status verwees, genoten de purpereilanden hier vlak voor de kust enige bekendheid. In de Middeleeuwen streken de Portugezen hier neer en doopten de stad Mogador, waarschijnlijk naar een lokale maraboet. In 1746 koos sultan Mohammed III Essaouira als thuishaven voor zijn vloot: hij wilde er het belangrijkste handelscentrum van Marokko van maken. Daarvoor deed hij een beroep op Théodore Cornut, architect van Lodewijk XV en leerling van de grote fortenbouwer Vauban. Die kreeg de opdracht een nieuwe stad te ontwerpen, “te midden van het zand en de wind, daar waar niets stond”. Drie jaar lang werkte Cornut aan de plannen voor de stad met haar rechtlijnige stratenpatroon. En met succes, want zo’n 250 jaar later wordt ‘de goedgebouwde’ opgenomen door de Unesco op de exclusieve lijst van beschermd cultureel werelderfgoed.

De typisch oosterse kronkelstraatjes vind je alleen in de mellah, de oude joodse wijk van de stad. Essaouira heeft altijd iets kosmopolitisch gehad: lang was het een draaischijf van de handel in slaven afkomstig uit Mali, Guinee en Ghana, waarvan er nu nog afstammelingen wonen. Er vestigden zich ook veel Europese kooplieden en joodse handelsfamilies, afkomstig uit Livorno, Algiers en Amsterdam. Op zondag wordt de roep van de muezzins gevolgd door het geklep van de Notre-Dame, een rariteit in een land waar de islam staatsgodsdienst is.

Maar in Essaouira heb je dan ook niet echt het gevoel in Marokko te zijn, maar in een gastvrij soort niemandsland in een uitstulping van Afrika. Over het onthaal hadden we ons geen zorgen hoeven te maken. Vier vrouwen alleen op reis? Wat zou dat in een stad waar het non-conformisme hoogtij viert en een late punker met een hanenkam, twee surfgekken en een vrome moslim in een djellaba aan dezelfde kraam aanschuiven voor zoete patisserie. Als we in een grand taxi naar een naburige kamelenmarkt rijden, blijken we daar de enige toeristen te zijn, de enige vrouwen tout court. Maar niemand staart, alleen de verkopers van pistachenoten en van kaarsenhouders uit gerecycleerd blik geven blijk van enige interesse. De kamelen, schapen en ezels zijn tegen de middag trouwens al lang van eigenaar verwisseld. Wat overblijft, zijn tenten met rafelige juten zeilen boven stalletjes met stapels oude schoenen of plastic teiltjes. Hier en daar drummen mannen en jongens rond een aftandse kermisattractie, een kwakzalver met een gebroken stem probeert obscure drankjes en poedertjes en Viagra Marocaine aan de man te brengen. Als we voor een daguitstap naar Marrakech trekken (twee uur met de taxi), valt ons meteen het verschil op. Op het bekende plein Jemaa El Fna moeten we de gidsen van ons afslaan en verder worden we de hele dag aangeklampt, nagesist en -geroepen: ” Salut, les gazelles.” Leuk voor één keer, maar ’s avonds keren we dankbaar terug naar de rust van Riad Gyvo.

Essaouira is een stad om te flaneren. Door de mellah, waar de uitgehouwen davidster boven poorten herinnert aan het feit dat hier ooit 17.000 joden naast 10.000 moslims woonden. Bij de scheepswerf, waar nog altijd traditionele houten scheepsgeraamten getimmerd worden. Links en rechts liggen netten en oranje drijvers. In de haven, waar enorme krijsende meeuwen brutaal boven je hoofd scheren en naar het visafval duiken dat de schippers in zee gooien. De vis wordt zomaar op de straatstenen verkocht. Dat er ook honden tussen de hoopjes vis lopen, schijnt niemand zich aan te trekken. In een lange rij genummerde kraampjes met eenvoudige houten tafels en stoelen worden sardienen, schol en tong gegrild en kreeft en inktvis geserveerd. Er hangt een kruidige walm boven die me doet watertanden. Maar mijn reisgezellinnen vrezen voor hun ingewanden en geven de voorkeur aan het meer geciviliseerde Chalet de la Plage, waar galante Jeannot de honneurs waarneemt. Ik beloof op een middag in mijn eentje terug te komen. ” Pas oublier, le numéro deux est le meilleur“, bezweert een jongen met een trefzekere grijns me. Toeristen zijn hier in het najaar en vooral na 11 september veeleer schaars, in de winkelstraatjes roepen de verkopers van ceramiek, babouches en kelims ons al van ver toe: ” Moitié prix! Moitié prix!

Met ons vieren leveren we een extra inspanning om de uitvoer te bevorderen. De soeks zijn dan ook een lust voor het oog, met kruidenstalletjes, waar parfums als jasmijn, muskus en sandelhout in vaste vorm per gram verkocht worden naast henna, koriander en saffraan. Nog onweerstaanbaarder is de Ruelle es-Siaghin, een mooi betegeld straatje met goud- en zilversmeden. Ivo leert ons de regels van het afdingen: het is bon ton in toeristenstalletjes, maar niet in gereputeerde tapijten- of juwelenwinkels, want dan dwing je de eigenaar gewoon om van tevoren zijn prijs de hoogte in te drijven. Bij de eindafrekening kan er wel wat gepingeld worden, zeker als je voor een substantieel bedrag koopt. Niet zelden zal de handelaar je een klein cadeau geven: een paar bijpassende oorbellen bij een berberhalssnoer, in mijn geval. En op het laatste moment glijdt er ook nog een verzilverde klerenspeld in het pakje.

De ateliers van de houtbewerkers vind je dan weer in de kazematten van de Sqala, de oude vestingmuren. Typisch voor Essaouira is het harde en mooie getekende hout van de thujaboom dat ingelegd wordt met paarlemoer, zilver en citroen- en ebbenhout. Ik verlies mijn laatste greintje zelfbeheersing tussen de geurige houtkrullen en sla een onbetamelijke voorraad doosjes, kistjes en lijstjes in. Het woord ‘overgewicht’ sluipt steeds vaker onze conversaties binnen en niét omdat we te zwaar getafeld hebben. De wandeling over de oude vestingwerken is overigens een absolute aanrader: bronzen kanonnen op de robuuste wallen tussen de bastions wijzen naar niets dreigenders dan de bruisende en kolkende diepblauwe zee. De purpereilanden, niet meer dan een paar kale rotsen met een dreigende burcht, zijn zo dichtbij dat jongetjes er in roeiboten naartoe varen om schaaldieren te verzamelen. Tussen het slenteren door moet er uitgebreid geterrast worden. Met een glas versgeperst fruitsap of een elegant glas muntthee met zoete taartjes van patisserie Driss. Te consumeren op het terras van het Café de Paris of het Café de l’Opéra op de place Moulay Hassan, waar le tout Essaouira passeert. Vrouwen in volumineuze katoenen haiks, de ogen onpeilbaar boven zwart gaas, mannen met blitse Adidas onder hun djellaba, door zon en zee verweerde wereldreizigers, meestal Engelsen of Skandinaviërs. Een bestendige stroom voorbijgangers, door de stadspoorten tegen een aangenaam debiet het plein op gesluisd. Op het dakterras van Café Tarros kun je een tajine-met-zicht-op-de haven proeven.

Maar het aardigste uitzicht is dat vanaf het zonneterras van Riad Gyvo: aan de voorkant over het blikkerende water van de baai tot aan de wazige horizon, aan de achterkant over de daken en torens van de medina. Tussen het lezen en luieren door verkneukelen we ons om de bedrijvigheid rond het bezoek van de koning. Want jawel, de jonge en populaire koning Mohammed VI zou Essaouira met een bezoek vereren. Precies in de week dat wij er zijn, hij had het niet beter kunnen plannen. En dus worden her en der driftig podia getimmerd, gevels gewit en honderden rood-groene vlaggen aangebracht, naast meer dan levensgrote portretten van de monarch: in militair uniform, in maatpak, in traditioneel gewaad. In de winkels hangt een meer informele versie van een sportieve koning op jetski. Op de avond voor het koninklijke bezoek zien we tot onze verbazing hoe arbeiders het gigantische place Abdallah ben Yassin met rood tapijt bekleden. Intussen verzusteren wij met een paar innemende Limburgers die berbertenten inkopen om ze in België voor feesten te verhuren.

Ivo toont ons zijn privé-verzameling antieke tapijten en berberweefsels: hanbels (dekens), rataya’s (zadeldekens) en karpetten met rijen kwastjes, lovertjes en pompons. Zo mooi dat het zeer doet aan de ogen. En de koning? Die daagde uiteindelijk niet op. Hij had ongelijk.

De davidster boven vele poorten herinnert aan het feit dat hier ooit 17.000 joden naast 10.000 moslims woonden.

Een punker, twee surfers en een vrome moslim schuiven aan voor dezelfde kraam. Hier viert non-conformisme hoogtij.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content