Onder metershoge bramen en klimop vond Tim Smit de mysterieuze tuinen van Heligan. Getroffen door de romantiek van de plek begon hij aan de restauratie. Dat waagstuk werd een groot avontuur, dat hij neerschreef in het boek “De Verloren Tuinen van Heligan”.

H et was de stilte, de spookachtige stilte die het eerst opviel. Sommige stiltes hebben een zwijgen in zich, een kalmte, die erop wijst dat het leven op het moment in rust is, maar dit was een stilte die alles vervulde van een diepe sombere melancholie. Langzaam maar zeker drong het besef door: er zongen geen vogels, er klonk geen geritsel, of slechts geroezemoes van leven elders. Zelfs de wind leek zijn adem in te houden, en het enige geluid was een zwak en ver gekraak, als van het houtwerk van een schip dat voor anker ligt. (p. 21)

Het zijn poëtische woorden waarmee Tim Smit zijn relaas over de Lost Gardens of Heligan begint. Die eerste kennismaking raakte een gevoelige snaar. Nu nog beginnen zijn ogen te twinkelen, terugdenkend aan de opwinding van dat moment. Het zal je maar overkomen: met een toevallige kennis struin je een voormiddag lang door een stukje Cornwall en je wordt er stapelverliefd. Niet op een plaatselijke schoonheid, maar op een lap grond. En die heeft op het eerste gezicht niets bijzonders: totaal overwoekerd kun je nauwelijks vermoeden dat er een schitterende tuin verborgen ligt. Dat was acht jaar geleden en eigenlijk had Tim niets met tuinen of met tuinieren. “Wij woonden vlakbij Sissinghurst en mijn enige interesse gold de meisjes die ik ermee naartoe nam, nà sluitingstijd”, grinnikt hij. Maar hij werd verliefd. Niet op de tuin zelf, maar op de romantiek ervan. “Overal waar je keek, zag je bramen en klimop. Metershoog. En ergens in de verte, in een streepje licht, een bloem. We probeerden die te bereiken… en plots stonden we voor een deur…” Het klinkt bijna als een sprookje, maar de schat die Tim Smit en John Willis, de eigenaar van het domein, achter de deur aantreffen, is van een heel andere aard dan de klassieke koffer vol goud en edelstenen: “We kwamen in een ommuurde tuin, met grote plantenkassen. Het zag er allemaal uit alsof iemand net had gezegd ‘laten we gaan lunchen’, maar niemand kwam terug. Op de planken lag nog gereedschap, snoeischaren hingen aan de muur…” Ter plekke besluit hij het avontuur te wagen, zijn carrière in de muziek op te geven en de tuin te gaan restaureren.

De Meloenentuin is nog steeds zijn favoriete plekje: “Het bracht allerlei gelukkige herinneringen aan mijn Engelse grootouders terug – mijn moeder is Engelse, mijn vader Nederlander, ik ben wel geboren in Scheveningen, maar heb heel mijn leven in Engeland gewoond. Mijn Engelse grootouders hadden een huis in het noorden van Engeland met een knusse ommuurde tuin waarin tussen kleine haagjes veel groenten groeiden. De geuren in de plantenkas brachten die herinneringen weer boven. Op een kinderlijke manier heb ik dat gevoel willen terugbrengen.”

Het domein was niet zomaar een tuin, maar Heligan, het historische landgoed van de familie Tremayne in St. Ewe. De Tremaynes verhuisden naar Devon, sommige takken van de familie stierven uit. Dat bepaalde het lot van de tuin, die sedert het begin van deze eeuw nagenoeg ongemoeid werd gelaten. Heligan House werd nog wel bewoond, gedurende lange tijd, voor het in flats werd verdeeld en verkocht. De tuinen kostten te veel geld en tijd, een investering die men niet meer kon opbrengen. Is het een geluk geweest? Misschien wel. Het voordeel was in elk geval dat de meer dan 100 jaar oude structuren van de tuin niet werden gewijzigd door moderne noden en inzichten. De natuur kon er ongestoord haar gangen gaan.

E en tuin is het symbool van de arrogantie van de mens, die de natuur voor menselijk gebruik wil aanwenden; misschien vormden de bramen de vergelding voor deze ijdelheid, met hun krachtige demonstratie van de vergankelijkheid van alle dingen. (p. 26) De Cornwall Gardens Trust had het in elk geval zo gezien en schrapte de tuin, na de orkaan van 1990, van haar lijst: onmogelijk nog te restaureren. Gekkenwerk dus? “Als ik meer van tuinen had afgeweten, was ik er waarschijnlijk nooit aan begonnen”, beaamt Tim Smit. Maar samen met een groeiende groep enthousiastelingen slaagde hij er in acht jaar tijd in om de Verloren Tuinen van Heligan tot een van de meest besproken en bezochte tuinen van Engeland te maken. Waar dat succes aan te danken is? Hij heeft er zelf niet echt een antwoord op. “We were lucky”, zegt Tim Smit. Verschillende elementen speelden in hun voordeel: “Om te beginnen was er de economische recessie. Daardoor waren er veel getalenteerde mensen die geen job en wel tijd hadden, en zich met vuur in dit project stortten. Anderzijds moedigde de regering elk initiatief aan, als het ook banen opleverde. En het mag gek klinken, maar voor ons was de orkaan van 1990 een meevaller: zo konden we een beroep doen op het noodfonds dat hiervoor werd opgericht. Maar misschien was de beslissende factor wel de naam: The Lost Gardens of Heligan, dat zette mensen aan het dromen.”

De late namiddagzon op een koude dag in maart zet Heligan in een warme, betoverende gloed. Een netwerk van paden en paadjes vormt de ruggengraat van dit domein, een raam dat zo’n 200 jaar geleden werd aangelegd. Elke daaropvolgende generatie heeft dit raam aangekleed, bouwend op wat er al bestond. Het resultaat is niet één tuin, maar een complex van hoven en hofjes die achter elkaar verborgen liggen. Een grote legpuzzel, waarvan elk stukje een eigen verhaal vertelt. De moestuin is nog leeg, terwijl in de verte de rode bloemen van een enorme vroegbloeiende rododendron je blik vasthouden. Net als in de Meloenentuin hangt er een sfeer van verwachting: hier moet het leven nog beginnen. De vochtige duisternis van het Ravijn, begroeid met mos en varens, doet wat spookachtig aan. Bloeiende camelia’s groeien met een grote boog boven het pad. Stralend gele tulpen voeren de hoofdtoon in de besloten Italiaanse tuin.

Via de nieuwe boomgaard loop ik met een grote bocht om Heligan House heen, langzaam afdalend in een donker dal. Al naderend word je getrakteerd op een fascinerend uitzicht: een metershoge, bloeiende rododendron weerspiegeld in de geheimzinnige diepte van een kleine vijver; palmen, boomvarens en bamboes vormen een adembenemende achtergrond. Een plekje om te blijven en elke verdere ontdekkingstocht voor een tijdje te staken.

En dan rijst de onvermijdelijke vraag: hoe ver ga je in de restauratie van zo’n tuin? De tijd bevriezen op een welbepaald moment in de geschiedenis vindt Tim Smit ronduit belachelijk en artificieel. “Als je alleen al maar de ommuurde tuinen bekijkt, zit daar een hele evolutie in. Je vindt er bijvoorbeeld met mest verwarmde ananasbakken van begin 18de eeuw, maar tegelijk ook heel gesofisticeerde boilers en gaskachels uit 1880. Om een of andere reden schijnen we te denken dat het vroeger beter was, dat de Victoriaanse periode een fantastische tijd was. Een tijd met prachtige tuinen, terracotta potten en mooie bloemen. Alles heel idyllisch. Wat men vergeet is dat toen allerlei soorten vergif werden gebruikt. Men sproeide bijvoorbeeld met strychnine en cyanide. Dat was allesbehalve gezond en de levensverwachting van tuinmannen was dan ook niet hoog.” Hij windt er zich over op: dat romantische beeld van het verleden leidt veel te vaak tot een manier van restaureren, die de werkelijkheid totaal vertekent. “De muren en de kweekbakken van een moestuin slopen om ze vervolgens met mos en al weer op te bouwen: dan restaureer je een romantisch beeld van het verleden”, zegt hij met klem. “Elke hoofdtuinman zou zijn mensen aan de deur zetten als ze het mos niet zouden verwijderden. Dat is bijgevolg geen restauratie, maar een pastiche, zo fake als maar kan zijn. Het beste dat je dus kan doen, is trachten de geest van toen te vangen.”

En dat betekende keuzes maken, klemtonen leggen, compromissen sluiten. Voor de groentetuin gebruikt men nu geen chemische middelen en men selecteerde er vooral oude variëteiten, zo’n 300 in totaal. Zonder echter rigoureus aan de oude lijsten vast te houden: omwille van de smaak, het belangrijkste criterium, opteerde men in sommige gevallen toch voor moderne soorten. Op dezelfde manier pakte het team van Heligan de andere stukken van het domein aan. Zo werd de rotstuin helemaal opgegeven: “We weten perfect welke planten daar groeiden”, vertelt Tim Smit. “Maar het was helemaal niet mooi. Bovendien groeien op die plaats nu essen, die een schitterende schaduwplaats creëren waar varens zich thuisvoelen. Dus hebben we gekozen voor een typisch Engelse varentuin. Ook voor de Jungle hebben we nogal eigenzinnige keuzes gemaakt. Daar hadden we het geluk dat het nichtje van Jack Tremayne, de man die deze tropische tuin ontwikkelde, nog leefde. En zij herinnerde zich dat hij de jungliest jungle van Engeland wilde creëren. Dat idee hebben we willen vasthouden en interpreteren. Met een restrictie: de planten die we daar introduceren zijn botanische soorten, geen hybriden.” Het klinkt allemaal heel logisch, maar het is een visie die puristen in woede doet ontsteken. Het zal Tim Smit een zorg zijn, voor hem is Heligan een levende entiteit.

Meer nog dan over planten, zaaien en oogsten, gaat de geschiedenis van Heligan over mensen, vroeger en nu. Heligan is voor Tim Smit veel meer dan zomaar een werkplek: “Het is echt een gemeenschap geworden. De mensen die hier voor mij werken, hebben heel verschillende achtergronden. Sommigen hadden een succesvolle carrière elders, anderen hebben vreselijke dingen meegemaakt. Heligan werd een soort symbool voor het opbouwen van een nieuw leven.” Zonder soft te willen klinken – It’s not a hippies thing -, merkt hij wel op dat mensen terugverlangen naar echte dingen en echt contact. “De meeste mensen missen intimiteit. Ze willen praten met anderen, ervaringen delen. Misschien is dat wat hen zo aantrekt in Heligan: de intimiteit, het feit dat je wordt aangesproken, dat er tijd is voor een babbeltje.” Hij zegt het simpel, maar als hij verder filosofeert, blijkt het om veel meer te gaan: achter Heligan schuilt een filosofie van verregaand engagement.

Zo is er bijvoorbeeld de educational trust, die schoolkinderen op een originele manier duidelijk maakt dat land- en tuinbouw ver van vervelend zijn: “We vertellen hen, bijvoorbeeld, echt bloedstollende verhalen over giftige planten en wat ze veroorzaken in een menselijk lichaam. Kinderen vinden dat geweldig. Als je daarna over bonen en erwtjes begint, is dat prima, dan heb je hun volledige aandacht. Je moet het verhaal zo vertellen dat kinderen zien: zit het zó in elkaar? Wow! Dat is het mooiste en het belangrijkste dat we hier kunnen doen: mensen doen beseffen dat het leven fantastisch is.”

Die trust lag ook aan de basis van het Eden Project, een van die grote intiatieven waarmee Groot-Brittannië het einde van het millennium wil vieren. Net als de tuinen van Heligan begon het met een ideetje, dat uitgroeide tot een gigantisch project. “Al die verhalen over planthunters, over de ontdekkingsreizen die ze maakten, de verschrikkelijke avonturen die ze beleefden, en hoe ze vaak heel jong stierven… Dàt spreekt kinderen aan. Dus waarom geen plantenkas bouwen, waar we die verhalen kunnen vertellen? De eerste stap was een lijst maken met stories die in aanmerking kwamen. Toen die af was, realiseerden we ons dat geen enkele botanische tuin zo’n plantenkas kon hebben – zo enorm is dat verhaal”, lacht Tim Smit. Het typeert hem: in plaats van het hele idee op te geven of het minder groots op te vatten, zoekt hij wegen om het toch te realiseren. Als het niet in een botanische tuin kan, waarom dan niet iets heel nieuw bouwen? In bijvoorbeeld een van die enorme, verlaten kleiputten van Cornwall? Een architect werd overgehaald om mee te doen en de plannen voor deze gigantische serre – de grootste ter wereld, misschien wel het achtste wereldwonder – te tekenen. Het Millennium Fonds werd aangesproken: of zij misschien een gedeelte van de financiering op zich wilden nemen? Dat het hem lukt, heeft wellicht te maken met het feit dat het Eden Project méér moet worden dan zomaar een kijkdoos waar wat botanische verhaaltjes worden verteld. Het plan is om achter de schermen een wetenschappelijk instituut aan het werk te zetten. Een instituut dat zich mengt in het grote debat over milieu, landbouw en derde wereld. “Post Rio”, zegt Smit. “Een instituut dat bestudeert hoe mensen het land zouden moeten gebruiken en hoe je tegelijk de biodiversiteit van de flora en fauna kan beschermen. Daarvoor willen we samenwerken met de milieugroeperingen, maar ook met de grote petrochemische bedrijven en de landbouwindustrie. Kijk, ik ben ervan overtuigd dat consumenten méér willen betalen voor vlees, als ze zeker weten dat het niet is behandeld met hormonen, bijvoorbeeld. Of voor een pot verf, als die tenminste is gemaakt op een manier die het milieu zo min mogelijk belast. Maar dat betekent dat je anders moet gaan denken over economie en landbouw, bijvoorbeeld; en dat je het probleem in zijn totaliteit moet gaan aanpakken. Wetenschappers vandaag zijn vaak bezig met een zo gedetailleerd onderzoek, dat ze geen zicht meer hebben op het geheel.”

Het Eden Project heeft intussen heel veel positieve reacties gekregen. De wereld zat blijkbaar op zo’n initiatief te wachten. En hij kan nog een tijdje doorgaan met filosoferen. Over de wereld, over onze westerse cultuur, over het hoe en het waarom van onze manier van leven, over de miskleunen in de landbouw… Mijn hoofd gaat ervan tollen. Als ons gesprek is afgelopen, kan ik dan ook niet aan de verleiding weerstaan: een wandelingetje, het kan nog net voor sluitingstijd. Er zijn nog maar weinig bezoekers als de bomen en struiken lange schaduwen werpen. Het is onwezenlijk mooi en een tikje griezelig. Onwillekeurig denk ik terug aan die ene anekdote. “Ik geloof niet in geesten”, zei Tim Smit. “Ik heb zelf nooit een geest gezien, nooit. Maar we kregen zoveel brieven van bezoekers die dingen hadden gezien, gehoord en gevoeld. Zoals in oktober 1996. Toen kwam een middelbaar echtpaar werkelijk verbijsterd terug van een wandeling. Zij stonden in een van de dark houses, waar veertien grote kweekbakken staan voor witlof en dergelijke. Zij stonden daar gewoon te kijken toen iets het deksel van elke bak optilde, daarna hoorden ze een diepe zucht, de deur ging open en dicht… Het was eigenlijk helemaal niet beangstigend. En als er toch geesten bestaan, wil ik graag geloven dat het de hoofdtuinmannen uit een ver verleden zijn, die komen kijken hoe nu gaat en ons heimelijk wat advies geven.”

“De Verloren Tuinen van Heligan” van Tim Smit is uitgegeven bij Forum, Amsterdam (voor België: Standaard Uitgeverij) en kost 1195 fr.

1 2

Hilde Verbiest

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content