De foto’s zijn van Helmut Newton, de kleren van Il Marchese Coccapani. De tekst is van Régis Debray. De oude kompaan van Che Guevara is gefascineerd door modefotografie, en in het biezonder door “de ijskoude blik van Newton die ons verandert in voyeurs”. Maar bovenal is hij betoverd door de mannequins, “die frigide feeën, die eeuwige Eva’s”.

RÉGIS DEBRAY

FOTO’S : HELMUT NEWTON

MODEL : CLAUDIA SCHIFFER

Ik hou van Vogue, Harper’s Bazaar, en ook van Marie-Claire. Ik hou van de rococo van Cecil Beaton, van het jansenisme van Irving Penn, van de barokke olifanten van Avedon, van de pop-art waarmee William Klein ons een neus zet. Ik hou ook van die zwarte engelen van Helmut Newton. Die minachtende, vanuit de hoogte kijkende gazellen wekken vreemde vibraties op. Om eerlijk te zijn : mijn liefde voor mannequins en topmodellen is altijd heel kuis en ongelukkig geweest. Op een dag merkte een meelevende vriend hoe ik leed bij het doorbladeren van Apparences (dat hartverscheurende fotoboek van Martin Harrison, met een voorwoord van Marc Lambron, over de modefotografie vanaf 1945). Hij vroeg me of ik niet vooral hield van het ongelukkig zijn zelf. Wist ik maar waar ze vandaan komt, de dromerige droefheid die me overvalt telkens wanneer deze wezens mijn leven binnendringen. Fantomen zijn het niet, maar wel uitverkorenen, dominant en zelfzeker, ontsnapt uit regionen waar gewone stervelingen geen toegang hebben. Misschien is het voer voor psychiaters of sociologen, misschien wijst het op een persoonlijke neurose of op de kloof tussen de klassen : Sacher Masoch onder de zweepslagen van zijn Venussen in bont of een ventje van niks geminacht door de aristokraten van de look. Vroeger kon een kruidenierszoon zich nog zonder al te veel moeite in de kijker werken bij de dames van de faubourg Saint-Germain. Maar hoe zou een dikzak, een lomperik, vandaag ook maar één ogenblik de aandacht kunnen vangen van deze nymfen en Diana’s die uitsluitend met zichzelf bezig zijn ? De nieuwe lichamelijke adel is zo mogelijk nog arroganter, nog wreder voor de man van de straat dan de oude adel, die van de titels.

Zoals iedereen vind ik de mode maar een belachelijk iets. Maar in de modefotografie speelt ze nauwelijks een rol, want de ontwerper betekent niets en de fotograaf alles : die wanhopige schoonheden in al hun onstoffelijkheid zijn geen meesterwerken van de natuur en vooral geen kapstok voor jurken. Het zijn maaksels, betoverende maaksels, gecreëerd door een blik en een donkere kamer. Als er een hiërarchie binnen de fotografische genres bestond hoewel ik denk dat zoiets niet past bij de demokratische aard van het medium , zou het me niet verbazen dat de modefoto bovenaan stond. Ze dwingt het meeste respekt af. Dat gebeurt niet zozeer omwille van haar gedurfde estetiek : haar terrein is immers gedeeltelijk hetzelfde als dat van de reklame, het erkende laboratorium van de nieuwe tijd… Er is al genoeg gezegd dat de modebladen een pioniersrol spelen, en dat niet alleen op het vlak van de artistieke vernieuwing. Ze maken ook komaf met morele, raciale en politieke taboes. Maar wat de modefotografie echt zo sterk maakt, is haar latente religieuze inslag, waardoor ze een diep verborgen oorsprong in ons wakker maakt. In de diepste diepten van het monoteïstische bewustzijn en de westerse geschiedenis zit nog ergens het beeld van de godin of de Moeder van God verstopt, Athena of Theotokos. In het begin van het kristendom hing de beeldvorming, of ze nu geoorloofd was of niet, af van de plaats die door de liturgie en de teologie aan de Maagd Maria werd toegekend. In de moderne tijd is de miniatuurkunst vervangen door prenten met op elkaar lijkende mannequins, een ellenlange reeks modulaties van één model en daardoor een verering van de eeuwige Eva. Deze Eva is niet in een lijst van bewerkt zilver gevat, maar in een zwart randje. Voor mij is dat de profane, maar niet gedesillusioneerde versie van de gouden ikoon uit de Byzantijnse tijd. “Veronica” betekent : het ware beeld en brenger van de overwinning. De heilige Veronica’s van onze tijd hebben niet het zweet van Kristus’ gelaat gewist, maar hun rituele poses herinneren ons, skeptici, aan de ongetwijfeld erotische en mystieke ondertoon van de beeldkultus.

Ik erken dat er ook meer triviale redenen achter de ontologische voorkeur voor de Vogue-stijl kunnen schuilgaan. Wat nog niet betekent dat de intellektuelen erop moeten neerkijken en het allemaal moeten herleiden tot iets louter frivools en inferieurs, of tot geldgewin. Nergens is een foto zo intens foto als in de modefotografie. Ze maakt dankbaar gebruik van twee kenmerken waardoor het stilstaand beeld kan uitstijgen boven zijn bewegende en sprekende rivaal. In de film maakt elke sekwens deel uit van een tijdsverloop, ze wordt gekleurd door het geheel een mengeling van herinneringen en verwachtingen die haar doorkruisen en dus ook relativeren. Elke foto daarentegen is een sekonde van eeuwigheid, een volkomen moment, zonder verleden noch toekomst. Ze laat de tijd stilstaan in een definitieve pauze : onbeweeglijkheid zonder verlangen of spijt. De foto heeft ook geen omgeving, er is niets buiten haar. In de film is de kadrering maar een dekblad, een personage dat eruit verdwijnt, valt niet in een zwart gat. Voor ons blijft het voortleven (al was het maar door de achtergrondgeluiden of zijn stem off-screen). Wat de regisseur eruit heeft willen lichten, wat hij als een fragment uit het geheel heeft gekozen, blijft omringd door het geraas van de wereld, nooit verdwijnt de achtergrond volledig uit beeld. Bij een foto is het net omgekeerd, ze brengt het universum samen in een afgesloten en autonoom oppervlak, de hele omgeving is uitgegomd. Wat zich niet in het kader bevindt, bestaat niet en hoe de fotograaf zijn keuze maakt, gaat ons niet aan we zien de kontaktafdrukken niet waaruit dit positief komt. Misschien zien onze fotomodellen er wel zo geïsoleerd uit, net omdat ze aan de gewone wereldlijke tijd en ruimte zijn onttrokken. Deze diamanten zonder juwelenkistje zijn om zo te zeggen “op een onbewaakt moment” gefotografeerd. Onbewaakt ja, omdat ze als het ware uit het leven zijn weggenomen of weggesneden en beschut tegen weer en wind worden bewaard. Ze leven in hemelse en kreukvrije sferen, onttrokken aan de wetten van verwantschap en kontinuïteit waaronder het vulgum pecus gebukt gaat. Nooit zijn zij een baby geweest, nooit zullen zij zichzelf moeten overleven (geen jochies of oudjes te zien in het heilige kader) nee, die ellende kennen zij niet. Ze zijn binnen het kader zelf ontstaan, zoals de maagd Maria, beschermd door de Onbevlekte Ontvangenis van het “inter faeces et orinam nacimur”. En net zoals Maria krijgen ze geen gasrekening en hoeven ze geen was of geen boodschappen te doen… Ze hebben aan zichzelf genoeg.

Deze bovennatuurlijke insekten hebben geen woorden nodig om me duidelijk te maken dat ik uitgesloten ben. Sociaal natuurlijk, maar bovenal existentieel (hun verfijning maakt mijn vulgariteit, mijn vetplooien, hangwangen en dikke vingers meer dan pijnlijk). De klassieke modefotografen zijn wreedaardig platonisch : ze weerspiegelen ons daarboven een Absolute Vrouwelijkheid, stralende schoonheden in een Hemel van Ideeën buiten ieders bereik. Door hen veranderen de echte vrouwen, die ersatz-wezens van vlees en bloed die we op straat tegenkomen, in armtierige schaduwen, en wij, die hen nakijken, veranderen in schaduwen van die schaduwen, dubbel zo armtierig.

Op die frigide feeën, die giraffevrouwen, werpt Newton een ijskoude blik die ons verandert in voyeurs. Door het sleutelgat vangen we een glimp op van een verboden en okkulte wereld, zo ver weg dat onze begeerte er niet aan kan. Het is een blik die niets sentimenteels heeft, die steriel maakt wat erotisch zou kunnen zijn. Hij maakt de kleinste aanzet tot intimiteit, het miniemste vertrouwelijke gebaar naar deze graatmagere, rijzige en ontoegankelijke hiërogliefen onmogelijk. Ondanks de roddels, ja zelfs ondanks de meest onweerlegbare bewijzen, is het zonneklaar dat de enige geliefde die ze toelaten het papier is. Ondenkbaar in dit niemandsland zijn een scène, tranen, kreten, die hele ongekontroleerde, domme, obscene kant van de liefde. Het is uitgesloten dat hier borden naar elkaars hoofd worden gesmeten. Saffisch en onderling verwisselbaar, laten deze sublieme libellen zich betasten via de sigaret. Laten we daar vooral geen eufemisme voor de fallus in zien, nee, deze antenne volstaat voor een pantomime van de bijslaap en dus voor hun gelukzaligheid. Afwezig overakteren deze catatonische slaapwandelaars een verleidingsscène, ze doen me denken aan een opera zonder woorden, een ballet zonder logika. Een krampachtige koreografie van zinspelingen, zoals een liefdesverklaring zonder liefde en zonder verklaring. Die ijselijke gratie verleidt me niet echt, ze maakt me bang. Feministen, die overal vrouwenhaat en machogedrag willen uitroeien en die al geschokt zijn door studiofoto’s van mooie dieren, van in elkaar verstrengelde hindes of volières met tortelduiven , zullen daarin ongetwijfeld een nieuw motief vinden om hun strijd voort te zetten.

Drijf je alles door tot in de parodie, dan bereik je met de stereotypen van gedistingeerdheid net het omgekeerde : het gestileerde wordt geaffekteerd, het geklede wordt travestie, wat mooi is verontrustend. Extreem raffinement en hoogdravende sjiek monden uit in een estetiek, en zelfs een erotiek van de vergeestelijking : het lichaam wordt afgewezen, het orgasme geweigerd. Deze dubbelgangsters van zichzelf denken er geen moment aan om levensecht over te komen. En wel in die mate dat je ze zelfs nauwelijks uit elkaar kunt houden. De vrouw en het jongensachtige meisje : klonen van een omgekeerde, op zichzelf gerichte, introverte sekse. De fysionomie van de mannequins lijkt me meestal weinig geïndividualizeerd, je merkt niets van een persoonlijk leven (maar dat is een indruk van een simpel en gehaast amateur). Met elk nummer van Vogue krijgen we aldus een fonkelend fossiel voorgeschoteld, een melkweg van eterische wezens, waarbij je de zonnen nauwelijks van de novae kunt onderscheiden (zo helder zijn ze, dat geen van hen het licht van de ander wegneemt). Het italianizerende uitrekken van de profielen de hals, de handen, de benen krijgt hier iets pikturaals. Het oog twijfelt tussen het mondaine van de belle époque en het maniërisme van de renaissance, tussen Boldini en Pontormo, de lage en hoge variant van de dekadentie van het fin de siècle. Dit misprijzende, bovenaardse vlees geeft ons een idee van wat de mode, maar ook de schoonheid zelf aan eisen stelt op het vlak van dagelijkse ascetische discipline : dieet, houding, nauwgezetheid. Het verlangen van de rich and famous gaat maar uit naar één ding : het beeld. Het heeft zichzelf tot doel. Dat zou pas de echte perversiteit zijn, de fatale inversie die deze hele beau-monde op zijn kop zou zetten. Want het beeld dat om zichzelf wordt verheerlijkt, weekt boosaardige krachten los.

Het zou een vergissing zijn deze onwerkelijke atmosfeer met die van duizend-en-één-nacht te vergelijken. Het is veeleer de gitzwarte atmosfeer van een kasteel van de Sade of van de Histoires d’Ohhh (een vondst van Helmut Newton). Een uiterst bestudeerde en fetisjistische verbeeldingswereld met een necrofiel tintje. Uit het gewone leven weggerukt, wordt de schoonheid een masker, een giftige sluier. In deze eeuwigdurende nocturne is meer aan de hand dan louche onrust, ongeoorloofde liefdes en getarifeerd plezier : een lugubere morbidezza. Alsof die gefriseerde schimmen gedoemd zijn om voor altijd bij elkaar te blijven nymfomanen, gedrogeerden, alkoholverslaafden, homoseksuelen , opgesloten in hun narcisme, onder vier ogen met hun dubbelganger, een apart ras, een vervloekt ras, zonder uitweg, levenslang in het rond draaiend tussen het Plaza Athénée en het Ritz, tussen Monte-Carlo en Malibu, in een kring van miljardairs, prinsen en burggravinnen, playboys, Miss Worlds, gigolo’s, rocksterren, nieuwe filozofen en reders, de verdoemden van de jet set. Een beangstigende gedachte : dat dit gesofistikeerde spel niet gespeeld is. Dat de wereld die ons plezier bezorgt, echt sinister is. “We verkopen dromen, geen kleren”, liet Irving Penn zich eens ontvallen. En als de droom nu eens een nachtmerrie was ? En als de schoonheid om de schoonheid nu eens zo treurig was als een winters stilleven ? En als deze priesteressen nu eens gebalsemde lijken zijn, doorschijnend en stijf, gemaquilleerd en in vertikale positie vastgebonden ?

Richard Avedon nam me ooit eens mee naar een kerkhof, voor Egoïste. Isabelle Adjani, in een opgelapte oude duffelcoat, poseerde daar uitgestrekt op een graf, waanzinnig lachend. Avedon wou met dat beeld symbolisch de vastgeroeste moderituelen begraven. Ik zie dit gebaar van exorcisme eerder als een goeie raad. Een laatste strohalm die de beautiful people krijgen aangereikt : verlaat de tempel, pretty ladies, keer gauw terug naar het ochtendlicht, naar de open lucht en naar jullie alledaagse plunje. Heb vertrouwen in de zotte schoonheid van de morgen. Anders worden jullie zelf gek, en wij met jullie, want het is ons lot om jullie te gehoorzamen.

Postscriptum

In de magazinekultuur, die de onze geworden is hier in het Westen (en wat op deze planeet is nog niet westers ?), dankt de kopij datgene wat de professionelen onder elkaar het grijs van het blad noemen zijn bestaan en zijn kleur aan de reklame. Het is het beeld dat de toon aangeeft en de aandacht trekt, niet de tekst die de rol van geschreven illustratie krijgt. Een weekblad spreekt niet zozeer de lezer aan, dan wel de kijker. Op papier zijn de krachtsverhoudingen tussen het woord en de foto omgewisseld, zodat de vrouwenbladen, waar het beeld duidelijk altijd voorrang heeft gekregen, nu de minst frivole van al onze tijdschriften geworden zijn.

Als de journalistiek, zoals André Gide ooit zei, datgene is “wat morgen minder interessant is dan vandaag”, dan hebben we een gegronde reden om aan te nemen dat de modebladen meer dan de politieke tijdschriften ontsnappen aan de melancholie van het uit de mode zijn. Aan een oude Vogue of een oude Marie-Claire beleef je meer plezier dan aan een oude Express of een oude Figaro. Enerzijds is het zo dat konfektiekleren minder gauw verslijten dan konfektie-ideeën. Maar ook de vluchtige perfektie van de mannequins, op het fotorolletje vereeuwigd, trotseert beter de jaren dan de ideologie van de week over drie kolommen. Het enige efemere dat standhoudt : de elegantie (als het niet die van het kledingstuk is). Veel kans dat een journalist die een opiniestuk schreef, zich vijf jaar later een beetje belachelijk voelt, maar welk zogenaamd modecliché laat zijn auteur vanop afstand blozen ? Alles is ijdelheid geldt niet langer voor de beelden, maar voor de ideeën. Preken vervagen, moeselien blijft. Ad augusta per angusta : het devies van de jezuïeten lijkt met de dag meer bewaarheid.

Zoals een kunstwerk een kompensatie is voor de snel gedateerde aktuele werken en morele standpunten, en voor het fysiek ouder worden van de kunstenaar, zo is de modefotografie ook een kompensatie voor de snel voorbijgestreefde mode. Een “Julien Gracq” en een “Claude Simon” zullen in onze biblioteek niet méér staan verouderen dan Naomi Campbell en Cindy Crawford in een fototeek, als ze tenminste zijn vereeuwigd door een Jean-Loup Sieff of een Guy Bourdin. Hoewel een schrijver ook als het goed gaat maar een duizendste verdient van wat de covergirl opstrijkt, toch is het die laatste (en niet de zakenman of de toppoliticus) die de schrijver heden ten dage het meest monastieke, meest benijdenswaardige “ideale ik” verschaft. En dat nog meer naarmate hij achteruit boert, door zijn leeftijd of door de mode, of door beide.

Deze tekst verscheen onder de titel “Glamour” in “L’Oeil naïf” van Régis Debray, uitgeverij Seuil, 186 blz., 169 FF. (Nederlandse vertaling : Language Factory. Bewerking : Pol Moyaert.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content