In de sixties maakte de stille schrijver kortstondig furore. Vandaag zijn z’n romans vertrouwde lectuur. In het verstilde dorp Montagnola in een uithoek van Zwitserland is het huis van Hermann Hesse een literair pelgrimsoord.

Tussen gadgets en het verzameld werk van de schrijver kiest een zwartharige vrouw een T-shirt, met de kop van de al even donkere rockzangeres Patti Smith : “Medium, voor mijn lief”, lacht ze. “We houden allebei van Hesse, hij van Narziss und Goldmund, ik van Siddhartha. Zulke eenvoudige zinnen, en de simpele gedachte dat er geen grote waarheid is, maar iedereen z’n eigen weg moet zoeken, een moeilijke weg die naar jezelf en misschien naar de ander leidt.” Ik knik instemmend en zie dat het inpakpapier voor haar cadeautje is bedrukt met citaten : “Wie kan liefhebben, is gelukkig”, of uit Het kralenspel : “Wanneer we een mens gelukkiger en vrolijker kunnen maken, moeten we dat in ieder geval doen.” Met dergelijke zinnetjes maakte Hermann Hesse (1877-1962) tijdens de golden sixties van vorige eeuw korte tijd furore : werd hij door de studentenrevolte vanwege zijn onthechte ideeën gewantrouwd, dan was hij een goeroe voor hippies en alternatieve drop-outs. Een Californische rockgroep – Born to Be Wild heet hun bekendste hit – noemde zich naar Hesses roman Steppenwolf.

Prachtboek, althans dat vond ik als puber die gefascineerd was door een hoofdfiguur, die besluit op z’n vijftigste met het leven te kappen, waardoor dat leven plots heel vitaal en tegelijk ondraaglijk werd. Vandaag zijn Hesses boeken – innerlijke zoektochten, verhalen over vriendschap en liefde, over een gekoesterde natuur, filosofie en kunst, over het individuele leven – soms gedateerde maar ook bevlogen en ontroerende lectuur, die zelfs de dichteres Patti Smith voor een huldeconcert naar Montagnola lokt. Dat zal wat geweest zijn : ruige klanken in een verstild dorp. Want Montagnola is een kleinood : smalle straten, veel bos, een fraaie kerk en een paar schitterende pallazo‘s. In een daarvan heeft Hesse twaalf jaar gewoond en gewerkt. Vandaag is die Casa Camuzzi in privé-bezit, maar de toren is ingericht als museum, even intimistisch als delicaat, even leerrijk als mooi, zoals er weinig literaire adressen in Europa te vinden zijn.

Doorzichtig zelfportret

Op een tafeltje voor het huis liggen Hesses boeken : lectuur voor voorbijgangers, die na enige aarzeling binnenstappen. “Twintigduizend bezoekers per jaar”, zegt directrice Regina Bucher van de Fondazione Hermann Hesse. “Sinds 1997 is dit museum een ontmoetingsplaats die meer wil zijn dan de presentatie van een paar objecten. Natuurlijk dragen we het oeuvre van Hesse uit, maar we organiseren ook concerten, voordrachten, tentoonstellingen en literaire wandelingen.” De middeleeuwse toren maakt deel uit van de Casa Camuzzi, genoemd naar een Italiaanse familie uit de zestiende eeuw. ” Agostino Camuzzi heeft soortgelijke villa’s gebouwd in Sint- Petersburg. In 1854 bouwt hij dit huis in weelderige stijl, geen barok of rococo maar van alles wat. In Zwitserland vind je geen tweede gebouw zoals dit”, zegt Lucia Umiker die me door museum en landschap zal gidsen.

Wereldoorlog I is voorbij, een oorlog die Hesse als pacifist in Duitsland het verwijt van landverrader heeft opgeleverd. Bovendien is z’n eerste huwelijk kapot. Op zoek naar eenzaamheid komt hij hier aan in zware crisis en huurt vier kamers, van 1919 tot ’31. Hij noemt het huis ‘ mein Palazzo’, Ticino is zijn ‘langverwacht asiel’ en ‘voorbeschikte Heimat‘. Enig nadeel is dat hij de woning niet kan verwarmen, maar vanaf het balkon heeft hij een schitterend uitzicht op het meer van Lugano en de bergen, de avondwolken die hem leren kijken en de natuur die hem indringend heeft geïnspireerd. Helaas kunnen wij niet van dat uitzicht genieten, want het huis is ontoegankelijk. Rondom ligt een tuin met jasmijn en magnolia’s, een betoverend oerwoud dat hij uitvoerig beschrijft in de novelle Klingsor’s laatste zomer, een vrij doorzichtig zelfportret van het leven op en rond de heuvel. Jammer dat de tuin door de eigenaars wordt verwaarloosd. Hesse heeft die plek altijd liefgehad en gegroet, hij heeft veel over bomen geschreven en noemt ze de indrukwekkendste predikanten. Een kleine bron heeft hem geïnspireerd voor Siddhartha. Ook de romans waarmee hij wereldfaam heeft vergaard, Der Steppenwolf en Narziss und Goldmund, zijn hier geschreven.”

Onkruid wiedende Nobelprijswinnaar

Vier torenverdiepingen zijn gevuld met Hesses leven. Foto’s en biografische teksten in het Duits en Italiaans. Door een hoofdtelefoon leest zijn oude stem Zwischen Sommer und Herbst. Aan de muur hangt zijn bekendste gedicht : Stufen of Levensfasen : “En in elk begin woont een betovering, die ons beschut en ons helpt te leven.” In een nis pronkt een madonna uit de vijftiende eeuw, die hij op een reis in Brescia heeft gekocht. Foto’s van vrienden, zoals de dadaïst Hugo Ball die Hesse de ‘laatste ridder van de romantiek’ noemt en de eerste biografie heeft geschreven. In een gele kamer herinneren voorwerpen aan de schrijver-schilder : een adressenboek, witte hoed, foto’s van de auteur als tuinier. “Dat waren intense, bijna mythische uren”, zegt mijn gidse. “Als hij met de handen bezig was, genoot hij de vrijheid om te denken. Zelfs de tuinman mocht dan niet spreken. Ze hebben hem spottend ‘de onkruid wiedende Nobelprijswinnaar’ genoemd.”

Op het origineel bureau staat de typemachine, een Smith Premier N° 4 : Hesse leidde een teruggetrokken leven, maar heeft wel 35.000 brieven geschreven, aan beroemdheden maar ook aan iedereen die hem raad vroeg : “Je hebt geen goeroe nodig, het leven heeft zoveel zin als je er zelf in legt. Het antwoord ben je zelf.” Naast een stukje bibliotheek hangen tien schilderijtjes van de schrijver, die na een psychoanalyse bij Jung begon te schilderen : “Schilderen is wonderlijk, het maakt iemand vrolijker en verdraagzamer. Je hebt nadien geen zwarte vingers zoals bij het schrijven, maar rode en blauwe.” Boven het beeldje van een naakte vrouwenfiguur, inktpot en stempel, bril, hoed, paraplu en reistas hangt de oorkonde van de Svenska Akademien voor de Nobelprijs, die Hesse in 1946 te beurt viel.

Versmeltende gelieven

Draaiend bengelen aan draadjes vele portretten van de schrijver, met daartussen de tekst ” E amo molto anche i Ticinesi… en ook van de Tessiners houd ik erg veel .” De kamer is gevuld met getuigenissen van dorpsbewoners, die Hesse hebben gekend : fotografe en postbode, een studente en de elektricien die z’n geduld verliest. Ik schat haar leeftijd en vraag mijn gidse of ze Hesse heeft ontmoet. “Wel ja, ik werkte als assistente bij de dokter. Daar zat hij in de wachtkamer, een oude heer in het laatste jaar van zijn leven. Dan zei ik ‘ Guten Tag Herr Hesse’ en hij antwoordde beleefd. Maar ik zou hem nooit persoonlijk hebben aangesproken, laat staan een handtekening hebben gevraagd.”

We kijken door het raam naar de gevels van de palazzi. Het is tijd voor een wandeling. Beneden aan de verwaarloosde tuin kijk ik uit op het bizarre gele huis met trapgevel, torens en stucwerk, ovale vensters en het balkon, ” mein bester Besitz” zoals Hesse schreef. Lucia leest voor uit Klingsor’s letzter Sommer, het sleutelverhaal voor de streek. Ze leest wat ik niet kan zien, het uitzicht over tuin, bergen, meer en wolken. Zo begint een wandelroute, die met acht panelen en citaten de pelgrims door het landschap loodst.

Onder berken staat een gedenksteen voor Hesses honderdste geboortedag. “En dan bekeek ik ons dorp, dat kleine warme nest, waarvan elke lijn en ieder vlak mij zo lang en precies bekend zijn.” Het is zijn lofzang op die Tessiner Landschaft, wat Duits is voor Ticino. Hij zat hier vaak, maar het uitzicht is drastisch veranderd : huizen, garages, omheining rond de tuinen, het geraas van de autosnelweg in de vallei. Rondom liggen de zuidelijke uitlopers van de Alpen, bergen die negenhonderd meter uit het meer van Lugano omhoogrijzen, een meer dat als een slang rond de Collina d’Oro kronkelt, de landtong waarop de dorpen van Hesses kosmos liggen uitgestrooid. Deze uithoek van het kanton Ticino is een vreemd stuk Zwitserland, een enclave tussen de meren van Lugano en Como, met de Italiaanse grens overal vlakbij. Op een wandelkaart is goed te zien hoe Zwitserland en Italië als twee gelieven met hun mooie lijven in elkaar versmelten. Alpijnse vergezichten, beboste bergkammen met dorpen die steil tegen de flanken liggen, bruine daken met kerktoren, muren vol bloemen en straatjes waar autoverkeer moeizaam doorheen raakt. Zwitsers met veel Italiaanse flair, zowel in de winkels van het gesofisticeerde Lugano als in de gerechten, in de taal – op een huis in de stellingen staat een citaat uit Il lupo della steppa of De s teppenwolf -, in het aangename microklimaat en de mediterrane sfeer van de zuidelijke Alpen. Iets hogerop zegt bord nummer twee : “Das Haus sollen Sie haben“, waarmee mecenas Hans Bodmer Hesse de Casa Rossa levenslang ter beschikking stelt. De houten poort van toen is een statige oprit met beelden van Castor en Pollux. Ook het bord met ” Bitte keine Besucher” is vervangen door elektrisch licht, parlofoon en misschien een verborgen camera. “Vooruitgang”, lacht Lucia. “Er woont een Italiaans industrieel. Na twaalf jaar is Hesse naar het rode huis verhuisd, samen met zijn derde vrouw. Belangrijk was de tuin van elfduizend vierkante meter. Hier is Das Glasperlenspiel geschreven, zijn magnum opus. Zo heeft hij 43 jaar eenzaam in Montagnola geleefd.”

Bij nog een bord lees ik citaten over de natuur en de afgelegen dorpen. Even overvalt me overdaad, een teveel aan lieflijkheden en verkleinwoorden, aan liefkozingen van alweer een boom of landschap, aan idyllische portretten en introverte beschouwingen. Hesses eigenzinnige zoektocht naar wijsheid, harmonie en sereniteit, de moeilijke evenwichtsoefening tussen rede en vitaliteit, tussen eros en kunst, tussen individu, de ander of de gemeenschap, tussen utopie en harde werkelijkheid, dat is nog altijd fascinerende lectuur, maar ondanks zijn ecologische betrokkenheid zweeft veel escapisme en wereldvreemd isolement door het proza van de meest vertaalde Duitstalige auteur van de twintigste eeuw.

Mediterraan zonder zee

Een pad leidt naar het gehucht Gentilino met de kerk van Sant’Abbondio uit de veertiende eeuw. Een sierlijke rij cipressen zoomt de ranke klokkentoren, de zonne-uren en fresco’s van een kruisgang. “Het is goed leven in jullie schaduw, ook voor mensen van een ander geloof”, schreef de piëtistisch-protestantse dichter, die met drie joodse vrouwen trouwde en in een katholiek dorp leefde. Op het laatste van de acht borden koopt Hesse dan ook een stuk aarde : “Zo hoop ik, al ben ik dan geen Tessiner geworden, dat de aarde van Sant’Abbondio me vriendelijk zal huisvesten, net zoals Klingsor’s Palazzo en het rode huis op de heuvel dat zolang hebben gedaan.”

Hesse rust met zijn laatste vrouw onder een sobere granietsteen, die wat verloren ligt tussen de barokke praal van de katholieke tombes, waar ook Hugo Ball en dirigent Bruno Walter begraven liggen. Stille plek, maar de dood maakt hongerig en met mijn gidse stap ik binnen in de Grotto Cavicc, een van Hesses lievelingsplekken als hij op uitstap was. “Een grotto, meervoud grotti, is een in het bos gelegen wijnkelder. Voor Hesse vormden ze een dwergachtig, fantastisch sprookjesdorp. Vandaag zijn het restaurants met specialiteiten van de streek.” We bestellen hertengebraad met paddestoelen, polenta en kastanjes die in de herfst door de mensen in het bos worden geraapt. De waardin schenkt een Nostrano-wijn en serveert als dessert formaggino, de streekkaas. Gesterkt beginnen we de laatste tocht naar Carona, een dorp met poorten en stegen, “oeroud, smal, eng, duister, Saraceens”, met bron en kapel, fresco’s in de kerk, het nog altijd gele Papagaienhaus, waar Hesse zijn tweede vrouw leert kennen, met bougainvillea’s en palmen. Het mediterrane Zwitserland zonder zee. En we stappen verder het woud in, naar de barokke pelgrimskerk van Madonna d’Ongero, misschien wel Hesses meest geliefde doel van een wandeling : de kerk “zoekt de mensen niet en wil niet gekend zijn, dat is het wat ik zo erg aan haar liefheb, ze zoekt geen roem maar verborgenheid.” Een kastanjedreef, een kleine piëta, kerkhof en bron, de beuken, een zingende zwartkop en een kruisweg die naar de kerk en het vergezicht over het berglandschap leidt : “Er is veel moois op aarde, maar iets mooiers als dit bestaat niet.” Als bij toeval zit daar ook het Patti Smith-meisje : “Nog altijd op zoek”, zegt ze dubbelzinnig. “De weg is mooi, maar moeilijk.” n

Tekst en foto’s Mark Gielen

De toren van Casa Camuzzi is ingericht als museum, even intimistisch als delicaat, even leerrijk als mooi.

“Als hij met de handen bezig was, genoot Hesse de vrijheid om te denken. Zelfs de tuinman mocht dan niet spreken.”

“Je hebt geen goeroe nodig, het leven heeft zoveel zin als je er zelf in legt. Het antwoord ben je zelf.”

Op een wandelkaart is goed te zien hoe Zwitserland en Italië als twee gelieven met hun mooie lijven in elkaar versmelten.

“Het is goed leven in jullie schaduw”, schreef de protestant die met drie joodse vrouwen trouwde en in een katholiek dorp woonde.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content