Reacties : jp.mulders@skynet.be

E en verlangen naar ontroostbaarheid. Dat boek van Patricia de Martelaere mag dan al oud zijn, ik vind de titel zo mooi dat ik hem op een onbewaakt ogenblik nog steeds voor me uit kan zitten prevelen. Dat overkomt me wel vaker met titels en woorden. Gisteravond had ik het nog, toen ik aan het Geraard de Duivelsteen enige struiken elegant in de voorzomerse hitte zag staan. Ze stonden zo roerloos in de stadslucht versteven, dat ik er stil van werd. Roerrloos. De schoonheid van dat woord trof me als een zonneslag. Ik denk dat ik het toch wel een keer of tien na elkaar heb uitgesproken, tot het een dreigende intensiteit kreeg waar ik zelf een beetje van schrok.

Iemand had in zwarte hanenpoten iets onder het straatnaambordje van Geraard de Duivel geschreven : “FUCK DIE KILL“, kon ik met enige moeite ontwaren. Vast niet in die volgorde, dacht ik schamper, en wandelde verder. Je snapt écht niet wat sommige mensen drijft.

Ook bij de Sint-Baafskathedraal bleef ik even verpozen. Als ik daar passeer en het licht goed zit, moet ik altijd aan Arsène Goedertier denken, de koster uit Wetteren die 70 jaar geleden waarschijnlijk met een stuk Lam Gods aan de haal ging. Een kalend heertje met priemende blik, spottend lachje om de mond… Een groot rechthoekig voorwerp, gewikkeld in zwart doek… Een donkere auto met verwonderde koplampen… Als ik me hard genoeg concentreer, kan ik daar misschien wel een glimp van opvangen, denk ik altijd. Tevergeefs. De tijd is waterproof en bullet free. Het enige wat ik zag waren een paar luidruchtige jongelingen, die naar een kortgerokt meisje aan de overkant floten. Haar benen mochten er wel zijn. Helaas stond daar een kop op die mij deed denken aan getunede Toyota’s op de parking van de Makro.

Inmiddels was het valavond, een woord dat het heertje Van Dale van het misprijzende label’Algemeen Belgisch Nederlands’ voorziet, maar waar ik niettemin ongemeen dol op ben. Op het Braunplein stonden terrasjes vol vreedzame mensen. Een tafereeltje vol zinderend geroezemoes, dat geruststellend had moeten zijn. De manier waarop de avondschemer aan de belforttoren knaagde, vervulde mij echter met een vaag soort onbehagen. Ik heb het de laatste tijd wel vaker, zonder tastbare aanleiding en op de vreemdste plekken : mijn ‘1938-gevoel’, zoals ik het ben gaan noemen. De bizarre impressie dat je volop in de phoney war zit. De drôle de guerre. De stilte voor de storm. Onrust die gevoed wordt door foto’s van mannen met gasmaskers en hermetische pakken, die je steeds vaker in de kranten ziet. Toen ik er onlangs met een vriend over sprak, bleek hij dat ook te hebben. “Ik denk dat er grote rampen zitten aan te komen”, zei hij. “Het soort waarbij miljoenen mensen zullen sterven.”

De avond was echter te mooi voor apocalyptisch gedachtegoed. In een eerlijke volkskroeg vond ik de collega’s waarmee ik had afgesproken. Er waren er een paar van job veranderd sinds de vorige keer. Een meisje dat nog niet zichtbaar zwanger was geweest, had inmiddels een zoontje van drie maanden. Er werden foto’s rondgegeven. Alsof het gisteren was, herinnerde ik me hoe ze lang geleden even enthousiast geweest was bij de aanschaf van haar kat. De tijd is een gewiekste snelwandelaar. We praatten en we lachten, onder meer met een gerecht op de spijskaart dat door een van ons met jongensachtige branie werd besteld : de tongstrelende steak James Bond.

Na afloop van de reünie wandelde ik, begeleid door de soundtrack van American Beauty, lichtvoetig terug naar mijn auto, die in de hoerenbuurt stond. Thuisgekomen in mijn duister rovershol, dronk ik een groene Duvel uit het geheime voorraadje dat ik na de vorige Gentse Feesten aangelegd had. Het deed mij weer denken aan die andere duivel, die Geraard. Google meende te weten dat hij een migrant avant la lettre was, die in de Middeleeuwen in Gent bekend stond om zijn donkere huidskleur en daarom ‘den moor’ werd genoemd. Onfortuinlijk genoeg werd hij verliefd op dezelfde vrouw als zijn vader. Het duurde niet lang of de twee stonden elkaar, verteerd door jaloezie, naar het leven. De vader trachtte de zoon uit te schakelen maar onderging het lot dat hij voor hem had bedacht : hij werd in een zak van de rode toren in de Schelde gegooid.

Een vrouwenkwestie. Ik had het kunnen weten. Volgens de legende stierf het geslacht van Geraard de Duivel uit op het einde van de dertiende eeuw. De schimmen van beide ridders achtervolgen elkaar tot vandaag in het steen. Die van ” FUCK DIE KILL” zaten er dan toch niet ver naast.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content