In deze kille, donkere winterdagen durven onze gedachten wel eens afdwalen naar de geneugten van de zomer. Kamperen is er daar ongetwijfeld een van. De zomer van 2000 leerde ons evenwel dat er één ding is waar geen kampeervakantie tegen bestand is: regen.

Bretagne, Benodet. Eén ding is zeker: wie in de regen kampeert, leert zijn kinderen kennen. Die grote zoon van elf bijvoorbeeld, te groot voor de speeltuin, te klein voor de meisjes. ’s Ochtends kruipt hij bij mij in bed, zijn armen rond mijn hals, maar na het ontbijt gunt hij mij één uur lang geen vriendelijke blik omdat ik geen zin heb in een spelletje pingpong. ’s Middags hangt hij rond in de campingbar, tussen de speelautomaten en de flipperkasten, ’s namiddags gaat hij zwemmen in de regen, en ’s avonds smeekt hij mij in het campingwinkeltje om een speelgoedpistooltje, zo’n witmetalen ding met ronde patroonvullingen. Pistonnekes, pang-pang-pang. Zijn kleine broer kijkt toe, geïmponeerd, en slaagt er zelfs met twee handen niet in de trekker over te halen.

Jarenlang heeft hun vader zich verzet tegen speelgoedwapens, maar het ging net als met snoep. Hoe sterker het verbod en de weigering, hoe groter de verleiding. Dus begon ik mijn zoon na een tijdje, stiekem en ondergronds, wapens te leveren. Het begon met een waterpistool, dat herinner ik me nog goed. Spuiten met water, dat hoort toch bij de jongenstijd? De auto- en wielrenners doen het hen voor, met een gigantische champagnefles als speelgoedpistool. De dubbelzinnige betekenis daarvan ontgaat een kind natuurlijk volledig, maar spuiten, in een grote, krachtige straal, dàt spreekt tot de verbeelding van elk kereltje. En op een warme zomerdag met zo’n gigantisch groen fluorescerend watergeweer iemand belagen is een jongensplezier dat ik mijn zoons graag wilde gunnen. Aan mijn dochters is dit genot al heel wat minder besteed. En hun broertje van drie dat hen in de caravan met een speelgoedpistooltje achternazit, vinden ze alleen maar ergerlijk.

Eurocamp is de enige haalbare manier om met kinderen te kamperen”, had een vriendin, moeder van drie kinderen, mij gezegd. “Alles staat klaar: tent of caravan, bedden, keuken, tafels, stoelen, keukengerei. Je hoeft bijna niets in te pakken, bij aankomst smijt je je tas neer, de kinderen duiken in het zwembad en vinden onmiddellijk vriendjes, je pakt een boek en hop, de vakantie begint.”

Op die manier wilde ik het campingleven met kinderen wel eens proberen, hoewel ik er uit mijn kinderjaren geen al te beste herinneringen aan overhoud. Vooral een miserabele kampeervakantie in Engeland is me altijd bijgebleven. Met vier opgroeiende kinderen in een kampeerauto, veertien dagen lang in de plensende regen. Het grondzeil van de voortent leek op een modderbad, de slaapzakken, de pyjama’s en de kleren waar we ons ’s avonds en ’s ochtends in wurmden, waren steevast klam. Maar het allerergst was de onwaarschijnlijk deprimerende sfeer. Altijd was er wel iemand slechtgehumeurd. Ik herinner mij ook nog de dappere maar vruchteloze pogingen van mijn moeder om de stemming er wat in te houden, maar ze kon ook niet op tegen de ongemakken van kamperen in de regen, de buien van haar puberkinderen en de ongenietbaarheid van mijn vader, wiens humeur altijd al bijzonder onderhevig was aan de weersomstandigheden.

Aan die dagen denk ik terug als ik in sneltempo en onder het gekletter van een langdurige regenbui een warme maaltijd voor zes personen bereid: wat verse groenten, ‘verrijkt’ met een blikje ratatouille en enkele porties frieten uit het meeneemrestaurant. Thuis kook ik nooit uit blik, maar hier moet één blik bereide saus de verzameling kruidenpotjes vervangen waar ik thuis zo graag in graai.

De maaltijd is bijna klaar. De kinderen zijn, gewapend met geld, regenjas en paraplu, de frieten gaan halen. Alleen mijn jongste zoon, net ontwaakt uit een veel te late middagslaap, houdt mij gezelschap en graait met zijn mollige vingertjes over het aanrecht. Als een goede moeder duw ik bliksemsnel het scherpe deksel van het conservenblik naar binnen, en dan gebeurt het. Mijn duim glijdt weg, de gemeen gekartelde rand snijdt moeiteloos door mijn vlees tot mijn bot het ellendige blik eindelijk een halt toeroept. Heel even zie ik nog een rechte, diepe voor en dan is er alleen maar bloed. Dikke, donkerrode druppels vallen op de grond. Wat baat het met een gediplomeerde verpleger op reis te zijn als hij op het ogenblik van de ramp ergens buiten het campingterrein op zoek is naar luiers, teenslippers en een Vlaamse krant?

Nog een geluk dat ik een zoon heb in het voorgeborchte van de puberteit die af en toe verrassend volwassen uit de hoek kan komen. Eén verbaasde blik op de bebloede handdoek rond mijn hand, één beteuterde blik op zijn nog warme portie frieten – “Straks krijg je er nieuwe”, beloof ik hem – en hij rent naar de eerstehulppost op de camping, waar hij in zijn beste lagereschool-Frans hulp gaat halen. De andere kinderen staan geschokt om me heen. Ja, bloed spreekt altijd tot de verbeelding.

Op dat moment verandert de regenbui in een heus onweer zodat de campingmedewerker die mijn zoon heeft opgetrommeld er niet alleen onwennig maar ook doornat bij staat. Verlegen diept hij een pleister uit de zak van zijn regenjas en raadt mij aan onmiddellijk naar het ziekenhuis te gaan om de snijwond te laten hechten. Mijn privé-verpleger, die eindelijk zijn krant heeft gevonden, neemt wat later de zaak resoluut in handen. Gewend aan terminale zieken en levensbedreigende letsels is dit voor hem geen urgentiesituatie. Het einde van het verhaal is dat ik ’s avonds met een pijnstiller en een kloppende duim in bed kruip, en somber naar de striemende regen op het plastic dak van de caravan luister.

Maar het bed is smal, de nacht is jong en de troost van mijn bedgenoot meer dan welkom. Dus gooien we de veel te smalle deken van ons af en sidderen we onder het felle licht van de bliksemflitsen. En net als ik bedenk dat kamperen toch ook zijn romantische kantjes heeft, zie ik vanuit mijn ooghoek mijn jongste dochter in de smalle deuropening staan. Verschrikt veer ik recht en kijk ik naar de dikke tranen die over de wang van mijn dochter rollen. “Ik ben zo bang van het onweer”, snikt ze met neergeslagen ogen.

De volgende dag is er opnieuw regen, regen, regen, regen. De vloer van de caravan is een modderpoel, mijn humeur nog veel viezer. Vanuit mijn klamme bed hoor ik de kinderen ruziemaken in het veel te krappe keukentje. De cornflakes zijn op, net als de lucifers en de batterijen van de gameboy. Omdat ik weigerde gummilaarzen en degelijke regenkledij mee op zomervakantie te nemen, ben ik doorweekt als ik de campingwinkel binnenstap om croissants, cornflakes, lucifers, baguettes en chocopasta te kopen. Ik benijd andere gezinnen die met slechts twee of drie kinderen op vakantie gaan, die zo verstandig zijn een vakantiehuisje te huren, een meer zuiderse bestemming te kiezen of betere regenkledij in hun koffer te stoppen. Ik denk aan mijn comfortabele huis met droge, propere lakens op de bedden en een ruime badkamer.

Mijn grote zoon zeurt, wil naar de flipperkasten in de bar, en ik stop hem zonder scrupules flink wat geldstukken toe. Laat hem maar rondhangen bij die gillende kastjes, dan plaagt hij tenminste zijn zussen niet. Eten is natuurlijk ook een oplossing. Troost en compensatie voor het gebrek aan zon. Koffie, de ene kop na de andere. Koekjes met chocola die de meisjes in het campingwinkeltje hebben uitgekozen: weer een half uur gepasseerd.

Een autotochtje leert dat de Bretonse troeven ook niet opgewassen zijn tegen dit uitzichtloze weer. Quimper, Douarnenez en Pont l’Abbé blijken even troosteloos als triest. In Quimper doen we nog de moeite om uit te stappen en de kathedraal te bezoeken, maar hoe harder de regen klettert, hoe meer de moed ons ontbreekt om onze natte regenjassen aan te trekken en van de ene crêperie naar de andere brasserie te hollen.

Na twee uur rondrijden in een miezerig, grijs gordijn hebben de kinderen slechts één wens: “Terug naar de camping! Wèg uit de auto!” De zes sprookjes op de cassette , Heidi, Pinocchio, Ali Baba en de veertig rovers, Het lelijke eendje, Winnie the Poeh en De Bremer Stadsmuzikanten, hebben ze al drie keer beluisterd.

Op de camping krijgt mijn jongste zoon een badje: alweer een half uur gepasseerd. De lucht blijft grijs, geen streepje blauw, de regen valt, steeds triester en eindelozer. Het geluid van zwiepende takken en de windstoten tegen de dunne wanden van de caravan verstoren de slaap van de kinderen. Hun vader en ik kruipen, voor de derde nacht op rij, vroeg in bed, somber en stil. En plots weten we het, allebei, op hetzelfde moment: “Morgen vertrekken we, naar de zon. Nooit, nooit, nooit komen we nog terug naar dit mistige, troosteloze, regenachtige Bretagneland.”

Naar het zuiden willen we, onder Bordeaux, dàt is ons enige criterium. Daar vinden we de Gers, lieflijk en glooiend, zonnig en zuiders. In La Romieu, een godvergeten dorp met een kolossale kathedraal (het cadeau van een dorpsjongen die het na zijn studies tot kardinaal schopte), valt eindelijk dat lome, weldoende, zuiderse vakantiegevoel over ons. De kinderen hebben razendsnel hun vriendjes uitgezocht – zelfde leeftijd, zelfde taal, zelfde geslacht -, de caravan kijkt uit op een landschap als een postkaart en de wijn is zacht en fris. Hier is het leven goed.

Dit is de plek waar een Nederlands koppel twintig jaar geleden een nieuw leven begon. Hij een scheepskok die de wereld al vier keer was rondgevaren. Zij een Hollandse Ellie die zich maar al te graag door de droom van een nieuw leven in Frankrijk liet verleiden. Ze kochten een failliet restaurant, inclusief boerderij en flinke lap grond, en vormden het geheel om tot een droomcamping.

Een dorpje verder ontmoet ik Kris en Anne, een Vlaams koppel dat vorig jaar zijn kans schoon zag om een tweede jeugd te beginnen en een gigantisch stuk grond mét goed geconserveerde streekwoning kocht. Hij, net vijfenvijftig, kon genieten van een gunstige regeling voor vervroegd pensioen, zij zocht haar toevlucht in het systeem van loopbaanonderbreking. Beide zonen en dochter werden oud genoeg bevonden om op eigen benen te staan, het ouderlijk huis werd verkocht en de inboedel verdeeld over kroost en verhuiswagen met bestemming Zuid-Frankrijk. En hier leven ze nu, overduidelijk gelukkig en tevreden, met – alweer! – een droomcamping naast hun huis.

Hier, in de Gers, waar de zonnebloemvelden het leven geel kleuren, wil ik mij installeren, met alleen een boek, een glas wijn en een toetje foie gras binnen handbereik. Alles is goed. Het leven, het licht, de zon, ja, zelfs het campingleven met kinderen vind ik overheerlijk.

Praktisch

In België kunt u Eurocamp-vakanties boeken bij de VTB-agentschappen en Tui Travel Centers. Eurocamp biedt kant-en-klare tenten en caravans aan op een 200-tal campings in 11 Europese landen. De gereserveerde vakantiebestemmingen variëren sterk qua sfeer, grootte en karakter. Een Eurocamp-vakantie kan elke dag van de week ingaan en het combineren van verschillende vakantiebestemmingen is mogelijk.

Weekend Knack bezocht in Benodet (Bretagne) “De la Pointe St. Gilles”, groot, aan zee, met speelweide en avontuurlijk zwembad; in La Romieu (Gers) “Le camp de Florence”, klein, charmant en landelijk, met zwembad en kinderboerderijtje; in Sarlat (Dordogne) “Les Grottes de Roffy”, druk, vlak bij het oude marktstadje.

Annemie Struyf / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content