Hij signeerde talloze beroemde reclamecampagnes – Vanessa Paradis in een vogelkooi voor Chanel, Laetitia Casta met stoppelbaard voor de warenhuisketen Galeries Lafayette – maar Jean-Paul Goude gruwt van de gedachte als reclameman te worden herinnerd.

Jean-Paul Goude vergaarde sinds de late jaren zestig een fortuin en internationale faam met een reeks memorabele, typisch Franse reclamecampagnes : Vanessa Paradis als Tweety in een vogelkooi (voor Chanel) ; Laetitia Casta als een veelvoud van spectaculair uitgedoste creaturen (voor Galeries Lafayette) ; Grace Jones als gevaar op de weg (voor Citroën). De in ouderwets gestreepte badpakken gehulde figuurtjes die de Fransman voor Kodak bedacht, zijn meer dan twintig jaar na datum nog lang niet uit het collectief geheugen gewist, en zijn bijna antieke, zeer dynamische filmpjes voor het jeansmerk Lee Cooper hebben tegenwoordig cultstatus. En dan is er nog zijn filmpje voor het Chanel-parfum Egoïste met drie dozijn kirrende modellen achter de klapperende luiken van een boordkartonnen appartementsgebouw : een klassieker.

Goude is nochtans geen reclameman. De opdrachten laten hem vooral toe zich op grootschalige wijze uit te drukken, schrijft hij in zijn recent verschenen, rijkelijk geïllustreerde autobiografie So Far so Goude. Hij is een veelvraat : tekenaar, fotograaf, regisseur, choreograaf (zijn hoogtepunt : de baanbrekende stoet voor de Bicentenaire van Frankrijk, in 1989), maar ook Frankenstein en Pygmalion (Grace Jones, grotendeels zijn schepping), en vaak alles tegelijk. Hij is een schepper en een kunstenaar en een would-be popster. Met zijn zwarte driekwartsbroek en zijn witte balletschoenen – al jaren zijn officiële uniform – lijkt hij meer op een wijze ninja uit een ingebeelde Japanse film dan op een man van vlees en bloed (zijn adembenemende kantoren, Belleville Hills genaamd, beginnen achter een kleine Japanse kiezelsteentuin, wat de oosterse indruk nog versterkt). Hij is 65, maar lijkt jonger. Laten we zijn trekken beschrijven als elastisch : alsof hij van hetzelfde mysterieuze jeugdelixir heeft gedronken als Mick Jagger.

Transatlantisch ballet

Hij is sinds zijn prille jeugd gefascineerd door dans en beweging, wat ook blijkt uit zijn werk, in feite een verzameling van miniatuurmusicals in twee of drie dimensies. Logisch : zijn moeder, een Amerikaanse, danste om den brode. “Ze heeft nog op Broadway gestaan”, vertelt hij, “in de musical Flying Colours. Met Clifton Webb, die in Laura, de film van Otto Preminger, de oude man speelt die verliefd is op Gene Tierney. Mijn moeder en mijn vader hebben elkaar leren kennen in New York. Mijn moeder kwam uit Queens. Mijn vader was opgegroeid in een weeshuis in Parijs, en hij wilde in Amerika het avontuur gaan zoeken. Hij had daarvoor niet het beste moment uitgekozen : de depressie woedde op haar sterkst.”

“Mijn vader was een mooie jongen. Hij poseerde in Amerika voor tijdschriften, en hij werkte als figurant voor film en theater. Op een dag, tijdens één zo’n klus, heeft hij mijn moeder ontmoet. Zij debuteerde pas. Mijn vader heeft gezegd : ‘Ik kom je halen als ik een situatie heb’, en hij is terstond teruggekeerd naar Parijs. Daar heeft hij een diploma gehaald als ingenieur, een baan gekregen bij IBM, waarna mijn moeder naar Parijs is overgekomen. Mijn moeder was een geweldige vrouw. Ze was mooi, ze had een Amerikaans accent, ze rookte sigaretten, wat in Frankrijk op dat moment ongebruikelijk was. Ze kleedde zich Amerikaans. Ze maakte van de Schoonheid met hoofdletter S het thema van elke conversatie. Zoiets laat sporen na op je persoonlijkheid.”

“We waren niet rijk. We woonden in een klein appartement in de voorstad Saint-Mandé, twee kamers en een keuken. Mijn moeder had een eigen dansschooltje, maar ze ging zelf oefenen in een gevestigde studio. Daar kwam ook Jean Babilée, een legendarische Franse danser, een soort kloon van Nijinski. Babilée had de présence van een rockster, de allure van een wielrenner. Mijn moeder wilde het liefst dat ik zou gaan dansen, en ik danste graag : thuis en op feestjes. Maar ik wilde absoluut niet op een podium staan, met alleen meisjes en hier en daar een verwijfde jongen. Ik was een kleine dandy. Ik ging vaak uit. Dansen was mijn manier om meisjes te versieren… Ik was niet mooi – enfin, ik was ver van lelijk – ik was wat men mignon noemt. Maar wat een danser ! Ik ging uit in La Bohème, dat was een club in Parijs waar veel G.I.’s kwamen. Daar hoorde je de nieuwste danshits uit Amerika, terwijl de andere discotheken uitsluitend liftmuziek speelden. Ik hield van de Temptations, van de Supremes. Van gekleurde meisjes, ook. Rock interesseerde me niet, ik was totaal in de ban van R&B, van soul.”

“Ik heb me pas later op een serieuzere manier in dans verdiept. Russische folklore, klassiek ballet, musicals. In feite is dans een accumulatie van kunstjes, een soort circus. Toen ik twintig was, of daaromtrent, had ik in de cinema en op televisie zowat elke musical gezien, van BusbyBerkeley tot West Side Story. De films van Bob Fosse. Gene Kelly met Stanley Donen. Ik was toen net zo’n jongetje dat absoluut brandweerman wilt worden, of politieagent. Ik zou musicals maken. Uiteindelijk ben ik begonnen als illustrator, voor het geld.”

Amerika danst

Goude begon te werken voor de warenhuisketen Le Printemps toen hij nog op de kunstschool zat. “Mijn illustraties waren zeer Frans van stijl, frivool, maar toch fris. Ik had succes : ik werd in sneltempo, enkele maanden slechts, een vedette in de modewereld. Ik was 23. Ik tekende voor mijn plezier. Ik schetste mijn vrienden, bijgenaamd de bende van Le Drugstore (naar een legendarisch, thans geheel verbouwd complex van bioscoop, bar en club aan de Champs-Elysées). De artdirector van Le Printemps heeft me gelanceerd, en van mij iemand gemaakt met een zekere waarde. En toen ben ik n’importe quoi beginnen te doen. Toen ik 24 was, had ik afgedaan. Mijn carrière was min of meer voorbij. Op dat moment leerde ik toevallig de hoofdredacteur kennen van het tijdschrift Esquire in New York. Dat blad was toen een van de vaandeldragers van de nieuwe journalistiek, het publiceerde Tom Wolfe, Gay Talese, Gore Vidal.”

Goude werd gevraagd om als tolk een interview bij te wonen van de hoofdredacteur van Esquire, Harold Hayes, met de dichter en liedjesschrijver Jacques Prévert. “Ik kwam vaak bij de Préverts over de vloer. Ninette, zijn dochter, was een vriendin. Prévert was op dat ogenblik zeventig. Hij was uit een venster gevallen en mocht niet meer drinken. Hij was zwaar ziek. Hij kwam zelden buiten. Hij haatte Hitchcock, ik vereerde Hitchcock. Een detail, maar het is me wel bijgebleven.”

Goude tekende op dat moment sporadisch voor Esquire, maar na de afspraak bij de Préverts werd hij door Hayes naar New York gehaald. Een openbaring. “In de lift kwam je Truman Capote tegen. Het was een stimulerende omgeving, de lat lag er hoog.” Hij mocht een speciaal verjaardagsnummer coördineren, en werd nauwelijks enkele maanden later aangesteld als artdirector. “Hayes zocht een nieuwe artdirector, ik heb mezelf voorgesteld. Ik was geen grafisch ontwerper, geen specialist. Maar ik had wel een mening, en die werd door de hoofdredacteur geapprecieerd. Na een jaar ben ik er op eigen vraag mee gestopt. Ik kreeg een nieuwe functie, artistic editor. En toen werd het werk voor mij pas echt interessant. Het werd conceptueler. Naast mijn tekenwerk begon ik ook te fotograferen – fotografie geeft de illusie van realisme.”

“Ik leverde af en toe een reportage. Zoals America Dances, een verslag in beeld over de manier waarop de verschillende etnische groepen in Amerika dansen : de blanken, de zwarten, de hispanics en de gays. Die reportage verscheen enkele jaren voor disco zo’n gigantisch fenomeen werd. Ik kon van mijn tekentafel weg, naar buiten, en mijn indrukken rapporteren. Dat doe ik nog steeds het liefst. Ik had minstens één keer per week een afspraak met Hayes. Dan suggereerde ik invalshoeken. Ik wist precies hoe ik hem kon beïnvloeden. Op een dag is Hayes bij Esquire vertrokken. Het ging slecht met het blad. Rolling Stone was pas opgestart, een jonger, feller blad, dat bovendien was gaan lopen met een aantal van onze schrijvers. En dan was er ook Playboy, dat zich een minder libidineus imago wou aanmeten en met dat doel voor ogen bijvoorbeeld de publicatierechten van de nieuwste Norman Mailer voor onze neus wegkaapte. Hayes wou meer controle, kreeg die niet, en is vertrokken. En ik ben voor wees achtergebleven.”

“Ik heb niet zozeer van Amerika geleerd of van New York, als van Harold Hayes. Hij heeft me geleerd mezelf te zijn. Hij heeft bevestigd wat mijn moeder altijd zei : Wees vooral jezelf.”

Toukie en Grace

In de late jaren zeventig werd Goude de Pygmalion van Grace Jones. De zangeres, moeder van een van zijn kinderen, is achteraf beschouwd misschien zijn grootste kunstwerk. “Ik woonde in New York samen met Toukie, een zeer mooi meisje. Onze relatie was op dat moment al min of meer vastgelopen. Grace was een vriendin van haar, een mannequin die trachtte door te breken als discozangeres. Ze was niet onmiddellijk mijn type, vel over been. Ik had haar al in Parijs aan het werk gezien. Ik ging vaak uit in de discotheek Le 7, iedereen kwam daar over de vloer : Kenzo, dé vedette van het moment ; de beroemde illustrator Antonio met zijn vriend, Juan ; Karl Lagerfeld, die toen niet meer dan een kleine speler was ; en zowat alle mannequins, Pat Cleveland, Grace Jones. De zeden waren los en van aids was nog geen sprake.”

“Op het moment dat Grace in New York belandde, was ze al een ster. De ontwerper Issey Miyake is erg belangrijk voor haar geweest : hij liet haar zingen tijdens zijn defilés. Maar ze was toch nog overwegend bekend als model. Op een zomeravond is Grace bij Toukie en mij komen eten. Ik had een fantastisch appartement, aan Union Square. Ik betaalde 350 dollar huur per maand. We konden goed opschieten en we waren niet onverschillig voor elkaar. Iets later heeft ze Toukie en mij uitgenodigd naar een van haar spektakels. Ik hield niet van haar muziek. Ze zag er ongelooflijk uit, maar haar stem was te beperkt. Ze had nochtans een mooie, zwarte stem, behoorlijk diep. Maar de hoge registers kon ze niet aan. Ze beheerste haar orgaan niet naar behoren. Tijdens die discotheekspektakels liet ze zich omringen door drie of vier jongens in strings van slechte kwaliteit. Ze hadden puisten op hun billen. Lélijk, onvoorstelbaar gewoon.”

“Ik herinner me nog precies wat ik Toukie die avond heb toegefluisterd : ‘Mocht Guy Bourdin zich nu eens over haar ontfermen, of Helmut Newton… ‘ Uiteindelijk heb ik het zelf gedaan. Ik zag Toukie nog nauwelijks, Grace kwam vaak langs, en uiteindelijk zijn we een koppel geworden. Natuurlijk wou ze graag mijn advies. Ze zou zingen tijdens de opening van Studio 54, de legendarische discotheek. Ik ben in het geheim naar de repetitie gaan kijken. De jongens in string hadden dit keer machinegeweren vast. Het was alles van een onbeschrijflijke vulgariteit, maar ik had besloten me niet te moeien. Op de avond van de opening vroeg ze of ik kwam kijken. Neen, zei ik. Een uur na de voorstelling was ze alweer thuis. Dat was erg ongewoon, want Grace was een fuifbeest, dat zelden voor het ochtendgloren thuiskwam. Ze was woedend. Ze was afgegaan. Een ramp. Toen is in mij de witte ridder wakker geworden die zijn dame wou verdedigen, en vanaf die dag heb ik me over haar ontfermd. We zijn van nul herbegonnen. Tien dagen later vertrok ze op wereldtournee : Sardinië, Sicilië, Italië, het zuiden van Frankrijk en, als eerste, Roseland in New York. Dat was de andere discotempel van Manhattan, naast Studio 54, waar ze het verkorven had.”

Panter en tijger

“De producer van Grace zag in haar een nieuwe Diana Ross, omringd door mannelijke dansers, ideaal voor Las Vegas. Ik voelde daar niets voor. Ik wilde haar een andere dimensie geven, mijlenver van de glitter en de pailletten. Ik heb het discodecor van Roseland laten verstoppen achter industriële stellingen, zodat de club eruitzag als een bouwwerf. De show viel samen met Halloween : ik wist dat ongeveer elke dragqueen in New York eropaf zou komen, in vol ornaat, en ik wilde niet dat mijn ster overschaduwd zou worden. Ik zou hen wel tonen wie de baas was. Grace had een nummertje waarbij ze een panter imiteerde. Dan kroop ze op handen en voeten over de vloer. Die avond hebben we dat panterpersonage gesublimeerd : we hebben Grace geconfronteerd met een tijger, een echte. Stel je voor : zesduizend mensen, als sardienen op elkaar. Op het podium verschijnt een kooi met, in een voor het publiek onzichtbare glazen doos, de tijger. Uit de nok van de zaal komt een andere kooi naar beneden, en daarin zit Grace, als panter. Ze kruipt uit de kooi, in de richting van de tijger, die zijn kop naar beneden brengt. Waarop ze de kooi van de tijger opent. En dan valt het licht uit. Tien, twintig seconden. Het publiek hoort luid gegrom, twee roofdieren die elkaar aan het verscheuren zijn. Als het licht weer aangaat, zit Grace in de kooi van de tijger, met een homp rauw vlees in in haar handen. De show was een triomf.”

“Ik was bevriend geraakt met Chris Blackwell, de eigenaar van het platenlabel Island. Hij had toen net Broken English van Marianne Faithfull uitgebracht. De eerste platen van Grace waren typische Philadelphiadisco – conga’s, boem, boem, boem. Ik hield meer van Talking Heads. Ik wilde van Grace de eerste zwarte new-wavester maken. Blackwell stelde voor haar enkele covers te laten zingen. En toen kreeg ik het idee om haar een versie te laten maken van Astor Piazzola’s Libertango. Ze zat met Blackwell in zijn studio op de Bahama’s. Ik heb hen gebeld. Libertango werd I’ve Seen that Face Before, misschien het enige nummer van Grace dat echt overeind is gebleven.”

“In die periode heb ik een nieuw imago voor haar gecreeerd : heel hoekig, geïnspireerd door de moderne kunst, het Russische constructivisme in het bijzonder. Dat was gemakkelijk. Ik heb gewoon naar haar gekeken. Ik had nooit dergelijke jukbeenderen gezien. Haar lichaam en haar gezicht waren enorm hoekig. Grace was geen danseres. Ze zong wel live, maar de muziek stond op tape. Wat tegenwoordig doodnormaal is, maar destijds als abominabel werd beschouwd. Ik heb haar shows geconcipieerd als gezongen theater, minimalistische musicals.”

Hij wikt zijn woorden. “Met Grace heeft het geduurd zolang het geduurd heeft, en dat was niet erg lang. We hebben een zoon gekregen en kort nadien zijn we ruzie beginnen maken. Ze voelde zich meer gebruikt dan geliefd, maar dat was een misverstand. Ze was niet gemakkelijk en ze had geen enkele dicispline. Ze was gemakzuchtig en haar entourage had een slechte invloed op haar. Ik deed alles en op den duur was het meer mijn spektakel geworden dan het hare. Je kunt even in de schaduw van iemand anders leven maar je kunt een artiest niet het beste van jezelf laten nemen. We zijn uit elkaar gegaan en ik ben naar Parijs teruggekeerd.”

Niet veel later publiceerde Jean-Paul Goude zijn eerste boek, Jungle Fever, “waarin ik uitleg waarom ik gekleurde meisjes verkies”. Waarna hij furore maakte met zijn verfrissende reclamecampagnes en vervolgens werd ingelijfd door de hoogste staatkundige instanties met zijn project voor de parade naar aanleiding van de Bicentenaire (hij liet onder meer een reusachtige stoomlokomotief over de Champs-Elysées trekken). Hij vond een nieuwe Grace Jones, de in de jaren tachtig beroemde mannequin Farida, maar die bleek nog onhandelbaarder. Zijn huidige vrouw, Karen, is een in Amerika opgegroeide Koreaanse. Ze hebben samen twee kinderen. Karen siert de cover van So Far so Goude, maar de foto is ongeveer tien jaar oud. Goude lijkt zijn pygmalioncomplex nu te kunnen beheersen.

Hij werkt al jaren aan een langspeelfilm, de verfilming van zijn leven. “Ik ben niet klaar,” zegt hij ( intussen is het buiten al lang donker), “ik heb nog lang niet alles gezegd.”

So Far so Goude, met dvd, is uitgegeven door Thames & Hudson. De Franse versie, Tout Goude, is verkrijgbaar van La Martinière. Alle beelden bij dit interview komen uit dat boek.

Jesse Brouns

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content