Zo stuiteren wij heden een nieuw jaar in, elke dag wat verder de toekomst in, naar waar geen verkenner ooit eerder geweest is. Het ziet ernaar uit dat het een jaar wordt zonder Gorki of Walter De Buck en ook zonder de goede koningin Fabiola, van wie de tragische kinderwens haaks stond op de golvende lijnen van haar gecoiffeerdheid. Ik mis ze soms, die staatsieportretten boven het schoolbord.

Ik zit met mijn dochtertje van twee aan tafel en zeg : “De oude wereld sterft af, het ene boegbeeld na het andere verlaat ons. Nu zal het stilaan aan jou zijn.” Ze kijkt naar mij met iets van ontzag in die grote bruine ogen. Dat kan ik begrijpen. Daar zit zij dan, met die andere broekschijters uit de crĆØche, als op een olietanker die op de kippen afvaart terwijl het brandt in het vooronder, er scheurbuik en muiterij aan boord is uitgebroken en een strontzatte kapitein lalt : “Hier, neem jij nu maar het stuur over. Ik geloof dat het almaar rechtdoor is.”

In die toestand laten wij de wereld voor hen achter, zij van de nieuwste generatie, met Nijntje en Musti als medestanders en soms ook het Molletje. Op een ongefundeerde, niet uit te leggen manier heb ik het gevoel dat ze tegen die toekomst misschien zelfs is opgewassen. Ze heeft zoveel enthousiasme, al blijft ze een krokodil koppig cococeuil ! noemen, wat ik een mooi woord vind en derhalve zelf begin te gebruiken, hoewel oudste dochter mij bezweert dat ik jongste dochter niet mag bevestigen in het gebruik van onbestaande woorden.

Intussen staat het huis leeg waar ik vroeger met mijn ouders woonde, het is nog louter gevuld met herinneringen aan meisjesborsten en telescopen. Soms reis ik erheen, om een oog te werpen op de verwarmingsinstallatie en door de kamers te dwalen waar wij pakjes openden. Ik sta dan op de plek waar mijn vader stond achter zijn ezel, bij het borstelen van een stilleven. Soms zeg ik dan “papa”, half gebiedend en half vragend, maar het enige wat de muren mij sturen zijn echo’s die weerkaatsen. Stof dwarrelt in het winterlicht ter hoogte van de houten trap, waar in mijn vroegste droom een vod overheen was geslagen. Bij het afdalen greep die mij vast om mij te versmachten. Van zulke dingen zijn kinderen bang, hoewel daar zelden echt gevaar van uitgaat. Het echte gevaar schuilt in het laffe verstrijken van de tijd, die vriend en vijand meesleurt naar zijn hol onder de zee waar zelfs een atoomonderzeeĆ«r uit Moermansk er niet bij kan : je geliefden zowel als onsterfelijk gewaande giganten genre Ward Ruyslinck of Wilfried Martens.

Mijn stappen klinken hol. Er komt rook uit mijn mond wanneer ik uitadem, een verschijnsel dat elk kind gefascineerd heeft maar dat wij gewend zijn geworden, zoals al het overige, met onze vereelte harten en verveelde ogen. Achter de plinten schuilen herinneringen aan de planeet Karotustik en aan de cockpit van onze B52, met stofzuigerstangen als stuurknuppel. Aan de Bank Brussel Lambert, die wij speelden op mindere dagen, als buiten regen neerzeurde. Welk kind speelt nu nog uit vrije wil bankkantoortje ?

Af en toe zou je naar je vorige levens moeten kunnen ontsnappen, in plaats van opgesloten te zitten in de jaren en de dagen, als ijsblokje in het vriesvak. Zo wil ik vanavond uitgaan als op mijn vijftiende, en in de Kreun met Red Zebra meestampen, om morgenvroeg weer met de kleine aan tafel te zitten alsof er niets gebeurd is. En samen een boekje te lezen, waarin schijnheilig de giraffes en olifanten figureren die in onze volwassen wereld met uitsterven bedreigd zijn.

De cococeuil niet, natuurlijk. Soms hoop ik dat zij daarvoor zal opkomen, in plaats van zich dagelijks per bedrijfsauto naar een grootbank in Brussel te verplaatsen, in dat rare land van ons waar werknemers worden betaald met fijn stof en klimaatopwarming.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Af en toe zou je naar je vorige levens moeten kunnen ontsnappen, in plaats van opgesloten te zitten in de jaren en de dagen, als ijsblokje in het vriesvak

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content