Van Alvar Aalto wordt gezegd dat hij een bijna Japanse stijl hanteerde. Maar ook de hoogbejaarde Deen Hans Wegner had iets met het Verre Oosten, hij putte inspiratie uit de antieke Chinese meubelkunst.

Vergeleken met zijn generatiegenoten Arne Jacobsen en Werner Panton ontwikkelde Hans Wegner veeleer een ‘droge’ Shakerstijl. Zijn vormelijk uitgepuurde meubelen getuigen onmiskenbaar van een calvinistische strengheid. Dat viel vroeger extra op, toen ze vooral voorkwamen in steriele, nette interieurs van ietwat burgerlijke designliefhebbers. Wegner ontwierp immers minder spectaculaire vormen en zijn voorliefde voor blank hout schenkt het interieur een zuinige en gezonde look. Progressieve architecten en kunstenaars uit de jaren vijftig of zestig voelden er zich minder door aangesproken en verkozen meubelen van Bertoia, Saarinen of Eames. Maar nu Hans Wegner wordt herontdekt, komt zijn meubilair in veel speelsere interieurs terecht dan vroeger.

De houten stoelen van Wegner spraken destijds een vrij ruim publiek aan. Vooral in de jaren zestig en zeventig werden er ook bij ons en in Nederland veel nabootsingen van gemaakt door lokale meubelateliers, maar die evenaren nooit de kwaliteit van de echte Wegners. Die imitaties tik je gemakkelijk op de kop in een verkoopzaal of kringloopwinkel. Waardevol worden ze echter nooit.

Hans Wegner ontwikkelde vooral zitmeubilair met een degelijke en geraffineerde lijn waarop hij heel lang studeerde. Hij was geen snelle ontwerper. Dat heeft ook te maken met zijn opleiding. Wegner werd in 1914 geboren in de Deense stad Tonder als een zoon van een schoenmaker. “We hadden een groot atelier, het geluid van de hamerende ambachtslui is me altijd bijgebleven. Alles was toen eenvoudig en menselijk. Op die manier raakte ik ook vertrouwd met de werktuigen, vermoedelijk een van de belangrijkste dingen die kinderen tegenwoordig moeten missen. Ik groeide dus op in een atelier en stak er zoveel op”, vertelt hij.

In tegenstelling tot de hoogopgeleide designers van vandaag, die enkel de computerpen hanteren en hun neus ophalen voor handwerk, begon Wegner zijn carrière als dertienjarige leerjongen bij een timmerman. Dat verklaart waarom hij zich altijd meer ambachtsman dan ontwerper heeft gevoeld.

Na zijn opleiding als houtbewerker trekt hij naar de technische kunstnijverheidsschool van Kopenhagen, waar hij later ook zal lesgeven. Daarna gaat hij werken voor Erik Moller en Arne Jacobsen, met wie hij het intussen befaamde meubilair van het gemeentehuis van Arhus ontwerpt, een van dé moderne monumenten van Denemarken. Midden in de oorlogsjaren, in 1943, start hij zijn eigen atelier op. Wegner ontpopt zich niet meteen tot een avant-gardistische ontwerper, hij komt zelfs vrij klassiek uit de hoek. Hij haakt evenmin in op de moderne traditie van de jaren twintig of dertig, maar vindt zijn inspiratie in de traditionele houten meubelkunst. Op dat moment zijn er wel meer ontwerpers die dat doen, als reactie op de gedurfde experimenten uit het interbellum. Bovendien is de keuze voor hout niet louter een esthetische kwestie, in volle oorlogstijd is het goedkoper en gemakkelijker te verwerken dan metaal.

Wegner speelt nog niet met het idee van grootschalige producties. Hij ontwerpt en produceert als een traditionele meubelmaker. Zelfs op latere leeftijd beweert hij : “Ik ontwerp stoelen die meubelmakers met de hand kunnen uitvoeren. Nu moet je als ontwerper denken aan wat de machine kan, en dat is een heel andere manier van werken en denken.” De jonge Wegner specialiseert zich in de ‘bewerking’ van landelijke meubelen. Een beetje zoals componisten die werk van vroegere meesters herschrijven.

STOEL UIT DE MINGTIJD

Voor de opening van zijn atelier in 1943 pakt hij uit met een eerste mijlpaal, de Chinese stoel. Het is een getrouwe kopie van de Chinese hoefijzerstoel met een ronde rug. Zelfs het onderstel verschilt amper van het voorbeeld uit de Mingtijd. Veel van zijn latere modellen kregen hetzelfde silhouet met een lage ronde rug die uitloopt op twee armleuningen. Ook de Round Chair uit 1949 en de nu nog bijzonder populaire Y-stoel, ook The Wishbone genoemd, uit 1950, waarvan de ruglat de vorm heeft van deze letter, of het vorkbeentje van gevogelte, dragen een duidelijk Chinese stempel.

Maar er is één essentieel verschil : voor het zitvlak kiest hij vlechtwerk. Dit idee is dan weer ontsproten aan zijn tweede grote inspiratiebron, de landelijke stoelen uit Denemarken en Engeland. Maar hij liet zich ook beïnvloeden door de spaarzaam gemaakte Shakermeubelen.

Wegner houdt van hun logische opbouw, lichtheid, stevigheid en natuurlijke elegantie. In 1944 herkneedt hij de typisch Britse Windsorstoel tot de Pauwstoel, met een hoge, ronde rug vol spijlen. In tegenstelling tot de originele Windsor, waarvan de zit doorgaans uit een stevige plank bestaat, komt hij opnieuw aandragen met een gevlochten mat, een traditionele oplossing die het zitcomfort verbetert. In 1949 ontwerpt hij ook een eenvoudige vouwstoel die kan worden opgehangen aan de muur. Ook weer gebaseerd op een traditioneel idee, want zowel de Shakers als de Scandinaven hadden de gewoonte om de stoelen na de maaltijd op te hangen aan de muur.

DE STOEL VOOR PRESIDENTEN

In 1950 breekt Wegner internationaal door. Zijn Round Chair uit 1949 wordt in gerenommeerde interieurmagazines gepubliceerd en als een van de mooiste stoelen van de wereld beschouwd. Ook in de States, waar het Scandinavische design bijzonder populair is, is de waardering groot. De Ronde Stoel wordt er simpelweg tot ‘The Chair’ gekroond. In 1961 verschijnt de stoel trouwens op de buis : Nixon en Kennedy nemen er plaats op voor hun verkiezingsdebat.

Beweren dat Wegner pas in de jaren vijftig tot volle creatieve ontplooiing komt, is niet correct. Wegner is immers een langzame ontwerper. Zo werkt hij bijna negen jaar aan de Round Chair, de jaren veertig zijn dus een zeer vruchtbare periode in zijn leven. Wegner slijpt jarenlang aan elk ontwerp, tot het zijn perfecte vorm krijgt. Dat merk je zelfs letterlijk aan de vorm van de stoelen, die hebben meestal afgeslepen contouren. Bovendien beschouwt hij zijn werk nooit als afgerond. Zo krijgen modellen een nieuwe bewerking. In 1952 ontwikkelt hij uit de Ronde Stoel een driepotige stapelstoel. En in het begin van de jaren zestig pakt hij uit met nieuwe versies van de Bull Chair, waarvan de rug en armen inderdaad het silhouet oproepen van een rund. Sommige versies worden voorzien van een metalen voet, zoals de Ox Chair.

Maar zijn grote belangstelling gaat naar massief houten meubilair. Nadat hij in 1948 heeft deelgenomen aan een wedstrijd van het New Yorkse MoMA voor goedkope designmeubelen, werkt hij met plywood. Uit dit experiment met multiplex ontstaat in 1949 een ligstoel. Maar massief hout blijft zijn grote liefde : “Hout van de bomen uit mijn eigen streek, zoals eik, beuk en es, het liefst niet gevernist, zodat het een natuurlijk patina krijgt.”

ALLES KAN BETER

Ook zijn vrienden Borge Morgensen, Arne Jacobsen en Finn Juhl houden ervan om simpele vormen steeds verder uit te puren. Samen met hen wordt hij een van de vaders van de Deense Stijl genoemd, die een duidelijke stempel drukt op het design van de jaren vijftig. Vooral de verwantschap met Finn Juhl (1912-’89) is opvallend, ook die vertrekt van antieke modellen. De meubelen van Wegner zijn elegant en speelser van lijn. “We moeten uitkijken”, beweert hij ooit, “dat alles niet vervelend wordt. We moeten dus spelen, maar op een serieuze wijze.” Wegner is ongetwijfeld een van de meest bescheiden ontwerpers van het hoge Noorden. Als The Chair in de jaren zestig wereldwijd furore maakt, reageert hij kordaat : “The Chair is nonsens ! The Chair bestaat niet. Je kunt immers niet hét finale meubel maken. Een ontwerp kan altijd worden verbeterd.”

Uiteindelijk ontwerpt Wegner een tweehonderd stoelen, waarvan een aantal nog in productie is. Sommige modellen worden hernomen. Zo brengt de Deense firma Carl Hansen ook de plywood CH 07 opnieuw uit, een gemakkelijke fauteuil, een beetje gelijkend op de Lounge Chair van Eames. De fauteuil uit 1963 was maar even in productie geweest. Sinds hij in 1997 weer wordt gemaakt, oogst hij een groter succes dan destijds. Dat geldt eveneens voor de diepe fauteuil CH-445, ook bij Carl Hansen. Ook The Kastrup Chair, in 1958 ontworpen voor luchthavens en andere publieke plaatsen, is aan een revival toe. Deze stoel met een metalen onderstel en leren zit had bijval tot in de jaren tachtig, maar is daarna wat in de vergetelheid geraakt. Wegner blijft lang actief als ontwerper. In 1976 ontwerpt hij met zijn dochter Marianne nog de Pole Lamp. En in 2004 brengt Carl Hansen ook een nieuwe versie uit van een tafel uit 1960, de CH-323. Voor die update ontwerpen vader en dochter de metalen poten.

Maar zijn klassiekers zijn van oudere datum. Na vele jaren van stilte rond deze figuur – zijn meubelen krijgen het dodelijke label ‘ouderwets’ – profiteert ook hij van de fiftiesrevival. Wegner blijkt enorm in de smaak te vallen bij architecten. Zelfs veeleisende ontwerpers, zoals Tadao Ando en John Pawson, koesteren een voorliefde voor zijn bekendste stoel. Pawson : “Ik ben niet zo gek op meubelen. Maar de Y Chair is alles wat een stoel hebben moet : licht, sterk, elegant en hij heeft een mooie lijn die perfect past bij de architectuur.”

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content