Claude Moët, een naam die over de hele wereld belletjes laat sprankelen, is de man die in 1743 als eerste wijnkelders inrichtte op deze plek. Op de avenue de Champagne zijn intussen alle champagnegoden thuis.

Over een afstand van 1200 meter hebben een twaalftal grote huizen aan weerszijden van de straat hun hoofdzetel en technische installaties ondergebracht. Maar hun trots zit ondergronds, waar zo’n 200 miljoen flessen rusten in een heus labyrint van bijna 130 kilometer tunnels.

Welkom in Epernay, op de beroemde laan, die van de place de la République tot de route de Châlons een hommage is aan de chique en blitse wereld van de champagne. Verleiden kan de avenue als de beste: 300.000 bezoekers doen haar jaarlijks alle eer aan.

Pakketboot LVMH

Op het nummer 20 van de avenue de Champagne troont de wat strenge ‘pakketboot’ van het huis Moët et Chandon, de onbetwiste leider van het champagnegilde. Met de fusie van de holding Moët Hennessy en tassenfabrikant Louis Vuitton in 1987 zag de grootste en meest prestigieuze groep van luxeproducten ter wereld het licht: LVMH. Het standbeeld van Dom Pérignon herinnert ons eraan dat ook vandaag veel belang wordt gehecht aan de banden met de beroemde en geniale keldermeester. Met zijn vijftig werknemers in Epernay blijft Moët et Chandon de absolute kampioen inzake public relations en onthaal. Het verwelkomt op onnavolgbare wijze de groten der aarde. Chroesjtsjov en de Britse queen mother lieten zich hier rondleiden.

In de kelders is de magie voelbaar. Achtentwintig kilometer tunnels op verschillende niveaus, een vijfde van het champagnepatrimonium in heel Epernay, je zou van minder onder de indruk zijn. De geur van krijt, de tastbare vochtigheid, de aroma’s van de wijnen, het doffe geluid van flessen die manueel worden gedraaid, echo’s van stemmen en het besef dat hier 256 jaar deskundigheid geconcentreerd zit. En, noblesse oblige, voor het degusteren zorgen keldermeesters in de traditionele klederdracht van de streek. In de tijd van Napoleon I onderhield Jean-Rémy Moët, die toen burgemeester was, goede contacten met de vorst. Andere tijden, andere zeden, je hoeft tegenwoordig geen koning of keizer te zijn, zelfs lokale kampioenen worden met Moët et Chandon besprenkeld.

Aan de overkant, op het nummer 9 bis, stralen het Hôtel Chandon, de Orangerie en het Hôtel Trianon op hun manier de luxe van de champagne uit. Naar verluidt is een groot gedeelte van deze gebouwen opgetrokken om het gevolg van de keizer op te vangen tijdens zijn trouwe bezoeken aan Epernay. Iets verderop is het universum van de familie Moët publiek domein geworden. Het statige herenhuis was het bezit van Camille-Jacques-Victor Auban-Moët voor het in 1919 naar de stad Epernay ging. Nu wappert er een Franse tricolore om aan te geven dat dit het stadhuis is. Vooral het kabinet van de burgemeester is een bezoek waard voor het imposante, 16de-eeuws schilderij Het beleg van Rhodos door de Turken in 1480. Op het nummer 7, ook ooit in familiebezit, huist nu de toeristische dienst. De pakketboot Moët et Chandon heeft Epernay dus wel meer geschonken dan bubbels.

Pol Roger en zijn koninklijke allure

Het lange gebouw in gele steen op het nummer 34 herbergt een deel van de technische installaties van champagnehuis Pol Roger, opgericht in 1849 en al zes generaties in familiehanden.

Zonder zijn Franse klanten te verwaarlozen, ging Pol Roger vrij snel zijn wijnen naar de Angelsaksische wereld exporteren, vooral naar Groot-Brittannië en de landen van het Gemenebest.

Toen de Engelse koning George VI in 1937 een bezoek bracht aan Frankrijk, werden de banketten afgesloten met champagne Pol Roger. Winston Churchill liet zich wel eens ontvallen: “Ik ben niet moeilijk, ik ben al tevreden met het allerbeste.” De oude leeuw kwam graag op bezoek naar 34, avenue de Champagne, “het meest drinkbare adres ter wereld”. Hij noemde een van zijn volbloedpaarden zelfs Pol Roger. Het Britse hof trekt de lijn door: staatshoofden op officieel bezoek toasten met champagne van dit huis.

De Venoge, daar zit muziek in

Vroeger werden de wijnkelders van champagnehuizen vaak door muziekverenigingen voor hun concerten gebruikt. Zo was de vijftig meter lange hal van De Venoge het toneel voor de successen van de grote Fanfare van de Champagne. Op de eerste verdieping van de kelders bevindt zich een zaal met een prachtig gebinte, de prinsenzaal. Het is nu een ontvangstzaal voor zo’n 450 genodigden.

Het huis, dat in 1837 door Henri-Marc de Venoge werd gesticht, is gevestigd op het nummer 30. Buiten heeft dit geheel van drie woningen van baksteen en natuursteen zijn trotse allure behouden, maar het interieur is dringend aan een grondige opfrisbeurt toe.

Boizel, familiale sereniteit

E velyne en Christophe Roques-Boizel zijn vaak te vinden in hun kleine, wit betegelde laboratorium waar ze komen proeven. Een bescheiden plek voor een oud, gereputeerd huis, dat al sinds 1834 door dezelfde familie gerund wordt en altijd zijn absolute toppers heeft gehad.

Op het nummer 46 van de avenue de Champagne staan rond een grote binnenplaats twee gebouwen met bakstenen bogen. Het zijn de wijnkelders, drie verdiepingen hoog en met de ornamenten van een kasteel. Een pastiche in een bevallige Lodewijk XIII-stijl, die getuigt van de bescheiden weelde waar de champagnestreek graag mee uitpakt. In het hoofdgebouw bevindt zich de indrukwekkende gistingszaal met zijn 25 reusachtige kuipen van roestvrij staal, elk met een inhoud van bijna 400 hectoliter, met een perfecte warmteregeling. Techniek en traditie gaan hier hand in hand. Getuige daarvan de kelders die vijftien meter diep onder de binnenplaats zijn uitgegraven, in het hart van de heuvel, de Mont Bernon. Een krachtige goederenlift en een lange trap leiden naar dat mysterieuze universum.

De zwarte glans van de flessen onder de gewelven stelt aarzelende bezoekers een beetje gerust. De minerale kilte en de opeenvolging van sombere galerijen en duistere kelders wennen snel. Vreemd genoeg raak je er in de ban van een soort behaaglijkheid, zonder de typisch akelige bijgedachten die bij kelders horen.

Op het diepste punt, in een aparte zaal die met een zwaar hek is afgesloten, rijpt een oude schat die nooit verplaatst wordt, een paar flessen van uitgelezen millésimes: 1834, het jaar van het huis, 1870, 1893, 1900, 1904, 1911, 1914, 1929. Kijken mag, …

Paul-François Vranken, de klimmer

Toen Paul Vranken in het begin van de jaren negentig een pand kwam betrekken aan de avenue de Champagne, veroorzaakte dat tandengeknars bij veel gevestigde concurrenten. Vooral omdat de man twee decennia voordien totaal uit het niets was opgedoken.

Sindsdien is hij uitgegroeid tot de op vier na grootste handelaar, dankzij het volume van zowel zijn verkoop als van zijn aankoop van wijnoogst. Vastbesloten om van zijn groep een grote naam in de champagnewijnen te maken, ontwikkelde hij met zijn commerciële toptalent een lonende strategie: zijn ontwikkeling stoelen op die van de grote distributeurs, een soepele en gediversifieerde merkenpolitiek voeren en zijn grondstoffenvoorziening controleren. Door de aankoop van champagne Sacotte in 1988 beschikte hij over kelders en niet-benutte gebouwen op het nummer 42. Hij richtte er onder meer een originele showroom in, een soort Lascaux van de Champagne.

Dan volgde de overname van het huis Charbaut & fils op het nummer 17, waarmee hij zijn aanwezigheid in de prestigieuze laan nog verstevigde. De gebouwen die ooit nog hebben toebehoord aan het champagnehuis Henriot, zijn voorbeeldig gerestaureerd en bieden onderdak aan een champagne uit de streek van Reims, Heidsieck & Cie Monopole. Het charmante bouwwerk met daarachter een heerlijke tuin, heeft nu opnieuw een ziel en een sympathiek feestelijk uitzicht gekregen. Een aspect dat ondergronds nog wordt versterkt door de drie kilometer kelders, gedeeltelijk van voor de 18de eeuw.

Mercier en de gekte van Eugène

Het huis Mercier, opgericht in 1858, is op de Franse markt het bekendste merk. Een faam die het in grote mate dankt aan de gekte van zijn stichter, Eugène. Die liet van 1871 tot 1877 gigantische kelders graven, hij bouwde een privé-station en liet dat in 1880 aansluiten op de spoorwegen, hij liet van 1860 tot 1876 een reusachtig wijnvat bouwen en vervoerde het voor de wereldtentoonstelling van 1900. Bovendien draaide en vertoonde hij een van de eerste reclamefilms.

In vergelijking met de andere champagnehuizen die we bij onze tocht bergopwaarts langs de avenue tegenkomen, zijn de Caves Mercier gelijkvloers. Ze strekken zich horizontaal uit over de helling van de Mont Bernon. “Reken in kilometers en niet in meters!” zei Eugène Mercier naar verluidt tegen zijn architecten. In zes jaar werd met pikken en houwelen 125 000 m² krijt weggekapt, het equivalent van het interieur van de Notre-Dame in Parijs. Op die manier werd een kluis uitgegraven die uniek is in de wereld, een echte onderaardse stad van 18 kilometer, met 47 galerijen en vijf lanen van 1200 tot 1600 meter die de galerijen loodrecht kruisen. Eugène Mercier wist de gigantische kosten te beperken door een groot deel van het uitgekapte krijt te verkopen.

Een nieuw bezoekerscentrum moest getuigen van de heropleving van het huis Mercier in het midden van de jaren tachtig. Het centrum, geopend in de lente van 1989, kan 2500 bezoekers per dag verwerken. Je krijgt er een spektakel voorgeschoteld waarin de geschiedenis van het huis in het kader van anderhalve eeuw wereldgeschiedenis wordt verteld, en er is ook de ontstaansgeschiedenis van de champagne zelf, aan boord van een treintje die met laserstralen door de kelder wordt gestuurd.

Op het nummer 70 bezit Mercier ook een museumcollectie van een dertigtal persen uit verschillende streken en perioden.

De Castellane en de magische toren

Het nummer 63 is het huis De Castellane, met zijn beroemde neo-barokke klokkentoren, gebouwd tussen 1903 en 1910 door Auguste-Marius Toudoire, de architect van het Gare de Lyon in Parijs. Van dit huis geeft alleen een ommuurd park uit op de avenue de Champagne. De kantoren, wijnkelders en technische installaties werden zo’n honderd meter achterin gebouwd. Zoals zoveel gebouwen van het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw moest dit complex de kracht vcan de industrialisatie uitstralen. De ligging is dan ook geen toeval. Toudoire bouwde niet aan de avenue, maar aan de spoorweg, de ‘snelste verbinding met de toekomst’.

Het merk De Castellane werd gedeponeerd op 22 oktober 1895 door Louis Boniface Florence, burggraaf van Castellane.

Herkenbaar aan het rode kruis van Saint-André, dat al voorkwam op het vaandel van het oudste regiment uit de Champagne dat de Franse kroon diende, is dit het enige merk met aristocratische wortels.

237 treden voeren je naar de top van de negen verdiepingen tellende toren. Boven ontvouwt zich in één klap het panorama van de vallei van de Marne met zijn wijngaarden. Hautvillers, Champillon, Dizy, Ay en de stad Epernay.

Vergeet zeker de tien kilometer kelders niet, uitgegraven in het krijt op 40 meter diepte. Dat krijt werd later door de Franse Spoorwegen gebruikt voor de aanleg van de lijn Parijs-Straatsburg. In de verschillende kelderruimtes maak je kennis met de techniek van het wijn maken en met verbeteringen die in de loop der jaren zijn doorgevoerd. Die hebben geleid tot het product dat we nu kennen. In de loop van de jaren werd fors bespaard op ruimte en arbeidsuren, en nu maakt men haast geen scherven meer (uit de archieven van 1739 blijkt dat 345 van 594 gevulde flessen aan diggelen sprongen). Voor je weer naar boven gaat, kun je een blik werpen in een ruimte vol oude millésimes, van 1915 tot nu. Een hele eeuw geschiedenis.

Aan de voet van de toren werd in 1985 een museum ingericht, gewijd aan de champagnewijn in het algemeen, het tonnen maken en vooral: het drukken van de etiketten. Dat museum van de drukkunst toont de grafische evolutie vanaf de vorige eeuw. Maar omdat bezoekers geen toegang krijgen tot de beroemde ‘Kamer van de etiketten’, is een gedeelte van die verzameling, die 6795 eiken letterkasten telt en duizenden etiketten en halsetiketten omvat, overgebracht naar een grote zaal die wel voor het publiek toegankelijk is.

Veel stukken uit de collectie houden verband met rijke klanten die cuvées bestelden met hun naam erop, compleet met etiket, halsetiket en gemerkte stop. Ook de collectie affiches laat zich lezen als een geschiedenisles grafiek. Er is werk van onder anderen Leonetto Capiello, Robert Falcucci, Léo Dupin, René Gruaud en Herrouard.

Perrier-Jouët, voor altijd belle époque

Het huis Perrier-Jouët mag dan bescheidener zijn dan de buren, het is er niet minder beroemd om, onder meer met zijn cuvée Belle Epoque, in een fles versierd met roze en witte anemonen, ontworpen door meester-glazenier Emile Gallé.

Perrier-Jouët is gehuisvest in een van de mooiste huizen van de laan. In 1813 kochten Pierre-Nicolas Perrier en zijn vrouw Rose-Adèle Jouët de gebouwen met de huisnummers 24 en 26, later voegden ze er het nummer 28 aan toe, maar daar bleef het niet bij: op het nummer 13 vinden we het kasteel Perrier, dat later aan de gemeente werd verkocht. Nog iets verderop, een van de charmantste gebouwen van Epernay, La Maison Belle-Epoque, het gastenverblijf. Dat was een droom van Michel Budin en Pierre Ernst, een ode aan de art nouveau. De hal geeft uit op een majestueuze deur van Hector Guimard, omlijst met twee schilderijen van dames die hun dorst lessen. In de salon Fougère van verguld hout, ontworpen door Louis Majorelle, is de schoorsteen het bekijken waard, met daarop het De Kus van Auguste Rodin en Le Moulin Rouge à la Belle Epoque, een schilderij van Guy Buffet.

De kamers op de verdieping vertellen in alle discretie de avonturen van de koninginnen van Parijs, die ook wel ‘leeuwinnen’ werden genoemd: Cécile, Cléo, Liane of Victoire, in het gezelschap van hun vrijgevige Russische prinsen. Een oase van rust, die voortdurend verandert, is de prachtige parktuin.

Het kasteel, een indrukwekkend gebouw in neo-renaissancestijl, werd in 1854 door Eugène Cordier gebouwd voor Charles Perrier, de zoon van de stichter van het huis Perrier-Jouët. In 1943 ging het naar de gemeente, in 1949 veranderde het in een bibliotheek-museum en uiteindelijk werden twee regionale musea erin ondergebracht. Naast twee zalen gewijd aan de wijnbouw, zijn in het kasteel drie opmerkelijke, archeologische verzamelingen samengebracht.

Maar het huisnummer 13 zorgt niet echt voor een gelukkig lot. De schatten verdienen beter: het gebouw is dringend aan een volledige renovatie toe. Al jaren noemen de mensen van Epernay dit de ‘de steenpuist’ van de avenue de Champagne. Blijkbaar hebben ze gehoor gevonden, want uiteindelijk is men er met herstellingswerken begonnen.

Het vat van Eugène

In het bezoekerscentrum van Mercier valt door een piramide van glas het licht op het beroemde wijnvat van Eugène. In 1889 werd die mastodont door twaalf paar ossen uit de Morvan, en achttien paarden ter versterking, naar de Wereldtentoonstelling van Parijs gesleept. Als we de archieven mogen geloven, gebeurde dat “in een onbeschrijflijke sfeer, met een uitgelaten volksmassa, Fellini-achtige beelden en spannende verwikkelingen”.

De reuzenton had zestien jaar werk gekost. Voor het hout werden honderden bomen gekapt in Hohenstein, het mooiste eikenbos van Hongarije. Vandaar werden ze via het Balatonmeer naar een speciaal daartoe gebouwde zagerij gebracht, waar ze na het drogen tot planken werden verzaagd en gebogen. Alles werd op maat gemaakt en naar Epernay gestuurd om in elkaar te worden gepast – millimeterwerk, zonder bouten, nagels, klinknagels of lijm.

Voor de montage werden steigers opgetrokken van drie verdiepingen hoog. Als ultieme afwerking kreeg een van de bodems van het vat een afbeelding waarop Frankrijk Engeland een druiventros aanbiedt.

Tekst en foto’s Jean-Luc Petit, Saola

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content