Wie op een rustige manier de Camargue wil verkennen, moet dat te paard doen. De moedigen onder ons kunnen tussendoor de stieren wat jennen. Bart Vandergeten

Kom kijken, er heeft een slang een vis gevangen!” We zijn pas opgestaan van de ontbijttafel of we worden al met de natuur van de Camargue geconfronteerd. Een ringslang is de oever opgekropen met een baars in haar bek, maar vlucht, als zich te veel nieuwsgierigen beginnen te verzamelen, terug het water in.

De Camargue mag dan wel in de Provence liggen, de vlakke, vochtige Rhône-delta heeft weinig uitstaans met het omliggende land. Bijna alles van de Camargue mag je “typisch” noemen. Neem nu het paardenras. De kleine, geblokte gestalte maakt het dier geknipt om de halfwilde runderen hier bijeen te drijven, de brede hoeven helpen om zich op de zompige bodem overeind te houden.

In deze tijden heeft het witte Camargue-paard een nieuwe bestemming gekregen: het toerisme. Gelukkig voor ons zijn de toeristenpaarden een stuk makker dan hun soortgenoten die in het halfwild overleven. Van stalhouder Eric Lou Vibre krijgt iedereen een paard naargelang zijn of haar rijervaring – nihil in ons geval. De ervaren ruiters mopperen: zo’n Camargue-paard vinden ze maar een hobbelpaard in vergelijking met andere rassen. In elk geval, de tocht te paard door Le Grand Radeau, zoals dit deel van de Camargue heet, is schitterend. Tussen de weiden, de riet- en de rijstvelden naderen we op een rij langzaam de kustlijn, om uiteindelijk af te stijgen bij de smalle dijk die de Rhône-delta sinds eind vorige eeuw scheidt van de Middellandse Zee.

Op het strand zingt onze gids Eric nog de lof over het Camargue-paard. “Dat staat sterk op z’n poten op deze grond. Nog nooit is mijn paard uitgegleden!” Het ene sterke verhaal volgt dan het andere. Zoals dat over een legendarisch paard Torpilleur, dat zijn berijder moest afschudden om een chargerende stier nog te kunnen ontwijken, maar zo goed gedresseerd was dat het op eigen houtje de stier binnen een omheining dreef. Terwijl Eric nog een eindweg badineert, is het tijd geworden voor een grillade op het strand, voorafgegaan door de onvermijdelijke pastis.

Les Saintes-Maries de la Mer is de hoofdplaats van de Camargue, maar stel je daar niet te veel bij voor: veel meer dan 2000 inwoners telt het stadje niet. De horeca is wel goed uitgebouwd en bij tijd en wijle loopt het storm in Les Saintes-Maries. Zo stromen jaarlijks duizenden zigeuners toe om “hun” heilige te vieren, de zwarte dienstmaagd Sarah die zich hier volgens de legende in het begin van onze jaartelling zou hebben laten bekeren door de uit Palestina gevluchte Maria Jacoba, zuster van Christus’ moeder, en Maria Salome, moeder van Johannes. Telkens op 24 mei dragen de zigeuners het beeld van de heilige Sarah door de straten van Les Saintes-Maries de zee in, daarmee de dienstmaagd symboliserend die de Maria’s op het strand opwacht. De laatste keer trok dit evenement 8000 bedevaarders, maar nog dubbel zoveel toeristen. Interessant om weten: recent onderzoek van de beenderen uit de crypte van de kerk heeft uitgewezen dat het gaat om de overblijfselen van een jonge, oosterse vrouw uit de eerste eeuw.

Je hoeft bijlange niet gelovig te zijn om feest te vieren in Les Saintes-Maries. Op 23 juni bijvoorbeeld houden ze la Fête du Cheval, met spelen in de arena, defilés en wedrennen. Midden juli volgt de meerdaagse la Féria du Cheval, waarin de paardrijkunst centraal staat, en begin september la Fête de la Telline, om de oogst van de gelijknamige kleine schelpdiertjes te vieren. En dan vergeten we nog bijna Les Rencontres de l’Elevage begin juni, met de aankomst van de trektocht te paard door de Camargue. Mocht het nog niet dagen: ze hebben wat met paarden in deze streek.

In de late namiddag doen we nog het ornitologisch park Le Pont du Gau aan. Het is een bizarre kruising tussen een privé-natuurreservaat, een dierentuin en een revalidatiecentrum voor gewonde vogels, in 1949 begonnen door André Lamouroux en daarna voortgezet door zijn zoon en diens familie. Voor 33 Franse frank passeren we eerst langs een reeks kooien met een aantal van de grootste vogelsoorten uit de Camargue: allerlei dagroofvogels en uilen, tot de oehoe toe. “Grotendeels gewonde of zieke vogels die ik er terug bovenop heb geholpen”, verzekert meneer Lamouroux ons. “Andere komen uit illegale gevangenschap en zijn niet meer in staat in het wild te leven.” In een bijgebouwtje toont de gebrevetteerde parkeigenaar ons enkele piepjonge lepelaars, broedsel van parkvogels die hij zelf grootbrengt. Later krijgen ze de vrijheid of blijven ze in gevangenschap.

Of een gelijkaardig natuurpark in België toegelaten zou worden, vragen we ons af, maar volgens Lamouroux is dat van hem volledig conform de Franse wet. Dat levert bevreemdende schouwspelen op zoals een kooi met prachtige witte koereigers, waar bovenop hun wilde soortgenoten broeden. In een omheinde ruimte hebben twee everzwijnen hun perk in een modderpoel herschapen. De Camargue zou met 400 koppels de grootste dichtheid aan everzwijnen van Frankrijk kennen. Of de afsluiting eigenlijk niet te laag is voor evers? “Tuurlijk, ze zouden er zelfs dwars doorheen lopen als we er geen stroom opgezet hadden.” Hopen maar dat de zekeringen het houden.

De stunt van het 60 hectare grote natuurpark is dat je hier verschillende vogelsoorten, wild, tot op enkele meters kunt naderen: flamingo’s, lepelaars, zilverreigers… Zelfs de beverratten laten zich zeer dicht benaderen. Hoe Lamouroux dit aan boord heeft gelegd, wil hij niet verklappen, maar er moeten jaren van geduld aan voorafgegaan zijn. En het gaat wel degelijk om wilde vogels. Dezelfde dieren laten je op een andere vijver nog maar tot dertig meter komen, en nog wat verder zijn ze weer even schuw als alle andere. “We moeten wel overal wachters plaatsen om de bezoekers in de gaten te houden, want als je die laat begaan, worden de vogels in een mum van tijd weer even schichtig als overal.”

Bovenop een uitkijkpost hebben we een prachtig vergezicht over de uitgestrekte rietkraag van het moeras van Ginès. Er fluit en tiereliert één en ander op los in dit natuurgebied. Verderop vliegt een kiekendief over met een prooi in zijn klauwen. Als we terug naar de ingang keren, lopen we over een houten brug, afgezet door prikkeldraad. Tegen welk dier mag dat wel bedoeld zijn? “Die brug loopt over een gemeenteweg,” legt Lamouroux uit, “en ik heb moeten vaststellen dat de jagers vanop hun auto’s op de brug klauterden om op vogels te schieten.”

De volgende dag maken we beter kennis met een dier dat misschien nog belangrijker is voor het imago van de Camargue dan het paard of de flamingo: de stier. Nu ja, stier. Alle typische, in het halfwild levende runderen worden hier taureau genoemd, of het nu om een koe, een stier of een os gaat. Ter vergelijking: tegenover 2000 paarden telt de Rhône-delta 14.000 stieren. Daarvan zijn driekwart voorbestemd om in versneden lappen op de eettafel te belanden, en moet de rest dienstdoen als dekstier, of optreden in de Zuid-Franse corrida’s, en de courses camarguaises. Die courses zijn overigens niet zo bloedig als de corrida’s, omdat het enkel de bedoeling is de kokarde tussen de hoorns van het rund te bemachtigen. Na afloop van dit behendigheidsspel wordt de stier terug in de weide gelaten.

“De Camarguestier mag er dan niet zo robuust uitzien als de Spaanse,” vindt veehouder Gilbert Arnaud, “hij is wel een stuk slimmer en wendbaarder.” En wie zijn wij om dat tegen te spreken? Arnaud houdt er zelf een eerder kleine kudde van 180 dieren op na, waarvan de meerderheid voor de arena bestemd is. Als praatgrage manadier, zoals een stierenkweker hier genoemd worden, blijkt hij echter een geschikte gastheer voor de vele toeristen die hij op zijn manade uitnodigt. Die mogen – mits betaling, dat spreekt – zelfs een hele week te paard zijn gardians helpen het vee te hoeden en te sorteren. En wie dapper genoeg is, mag nog de arena in om een kokarde te proberen te pakken. Geen overdreven reden tot ongerustheid: de stierenhoorns krijgen, speciaal voor de vakantiegangers, beschermkapjes.

Vandaag heeft een grote groep zich achter een schuttinkje verzameld voor de ferrade, het brandmerken van de kalveren. Achter de toeschouwers ligt het ijzer al in het smeulende vuur, wanneer Arnaud zijn inleidende uitleg brengt, steunend op de karakteristieke drietand waarmee men in de Camargue het vee drijft. Vervolgens komen 15 gardians te paard naar voren om het publiek te groeten en een aanmoedigingsapplaus in ontvangst te nemen. In de Camargue zijn een 50-tal professionele veehoeders actief die zich door de verschillende kwekers laten inhuren, maar deze zijn amateurs. Af en toe gaan ze eens graag achter de stieren aan, zonder dat ze zich daarvoor laten betalen.

De gardians galopperen nu op hun witte Camargue-paarden naar het andere eind van de grote weide. Een hek gaat open en een stevig, gitzwart kalf stuift naar buiten. Meteen zetten de ruiters de achtervolging in en drijven ze het dier in de richting van de toeschouwers. De “ooh’s” en “aah’s” zijn niet van de lucht, als het kalf tussen twee paarden geklemd wordt. Van zodra één van de gardians een hoorn vastheeft, stijgen de anderen af. Ten slotte stapt de baas zelf met het gloeiende brandijzer naar het vastgebonden kalf. Het brandmerken lukt niet van de eerste keer en Arnaud moet terug naar het vuur. Luid geloei als het ijzer voor de zoveelste keer neergaat. Het ruikt naar verbrand vlees.

Machobedoening als de ferrade is, maakt toch een vrouw deel uit van de ploeg van 15 gardians. En het tweede kalf weet zich, tot jolijt van het publiek, los te rukken. In de verwarring gaan een aantal ruiters uit het zadel. Die avond eten we stierenvlees, op de menukaart van elk restaurant in de Camargue. Van runderen die zomer en winter in het wild grazen.

De laatste dag in de Provence brengen we door net ten noorden van de Camargue, in La Montagnette. Een paardrit in dit berggebiedje, dat het Rhône-dal flankeert, leidt ons tussen de olijfbomen en pijnboombossen. Je kan je goed voorstellen dat als je niet oplet, dit droge hout als een toorts in de fik gaat. En dat doet het dan ook regelmatig. Een ander ongemak in deze streek – maar dan moet je wel heel veel pech hebben – zou wel eens van de schorpioenen kunnen komen. In het heetst van de zomer komen ze de kamers binnen. Gelukkig geeft een steek hier enkel een flinke koorts van een halve dag.

De boerderij van Bernerac, waar we de paarden leenden, maakte vroeger deel uit van de gronden van de abdij Saint-Michel de Frigolet. Gelegen in het hart van de Montagnette is die nog altijd bewoond door norbertijnermonniken. Dat deze orde nogal op de buitenwereld gericht is, bewijzen de hôtellerie van 38 kamers in de abdij en het restaurant, waar op vaste uren een dagschotel wordt geserveerd. In ieder geval mag je niet nalaten er de huisgemaakte likeur te proeven.

Van de abdij kronkelt de weg terug naar het Rhône-dal. Daar ligt het stadje Tarascon, half overschaduwd door een imposant kasteel. Het dateert uit de 15de eeuw, toen de Provence nog een onafhankelijk graafschap was. De burcht staat er vandaag bij alsof ze vorig jaar pas gebouwd werd. Binnenin hebben de houten plafonds prachtig de tijd getrotseerd. Alleen van de interieurinrichting is weinig of niets overgebleven. Logisch: in 1481 werd de Provence terug bij het Franse koninkrijk gevoegd en werd het kasteel een gevangenis. Bovenop de 50 meter hoge burcht wacht de bezoeker nog een prachtig vergezicht in alle richtingen.

In Frankrijk is Tarascon wereldberoemd geworden door het boek Tartarin de Tarascon, dat Alphonse Daudet eind vorige eeuw schreef. Het werk verhaalt over een verwaande Provençaal die heel de stad laat geloven dat hij in Algerije op leeuwen gaat jagen. Iedere Fransman heeft dit boek op school moeten lezen. Tegenwoordig zijn de inwoners van Tarascon trots op hun Tartarin, maar vroeger lag dat een stuk gevoeliger. “Toch is er nog altijd een oude inwoner die niet over het boek te spreken is”, zucht onze gids. Omdat onnoemelijk veel toeristen de weg vroegen naar het huis van dit verzonnen personage Tartarin, hebben ze in Tarascon dan maar een Maison de Tartarin geopend. Je moet wel van het fijne van de Tartarin-cultus op de hoogte zijn om het museumpje op zijn volle waarde te kunnen smaken.

Wie Tarascon in feeststemming wil bezoeken, moet dat in de laatste week van juni doen. In de stoet die dan uitrukt, wordt de Tarasque meegedragen, het Rhône-monster dat volgens de legende door de eerste heiligen in de Provence bedwongen werd. Een vermenging van fictie en realiteit. Net als in Les Saintes-Maries gaat het verhaal terug tot de eerste eeuw, toen de eerste christenen in West-Europa zich hier vestigden. De Tarasque? Misschien een krokodil die uit een Romeins circus ontsnapt was. Of een reusachtig exemplaar van een vissoort die nog steeds in de modder van de Rhône leeft, wat maakt het uit. Als u de optocht van de Tarasque ooit meemaakt, let dan ook op de man met zwarte baard, een soort fez op het hoofd, pofbroek, en met geweren en een patroongordel om. Dat is Daniel Soulier, spoorwegarbeider, die al zeven jaar bij speciale gelegenheden in de huid kruipt van Tartarin, en ook alleen nog maar bij die naam aangesproken wordt in Tarascon.

Wie in schoonheid wil afscheid nemen van de Camargue, kan dat op een soirée gitane. Je kunt dergelijke zigeuneravonden overal in de streek meemaken en ze zijn zeker niet alleen voor de toeristen bedoeld. In de Mas du Sauvageon krijgen we voor de laatste keer stierenbiefstuk op ons bord. Een groep zigeunermuzikanten verplaatst zich bij elk nummer naar een andere hoek van het restaurant. De muziek die ze brengen, is stijl Gipsy Kings (waarvan de groepsleden trouwens ook uit Arles en omstreken komen), en de ambiance zit er al gauw in. Ten slotte komt de kok zelf uit zijn keuken om zich tot de ultieme sfeermaker te ontpoppen. Hij kleppert mee met de lepels en als hij lang uithaalt met zijn krachtige stem, staat de tent op stelten. Buiten weerklinkt zoals elke avond de soirée grenouille.

Bart Vandergeten

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content