Citrusvruchten zijn natuurlijke reservoirs van vitaminerijk sap, lekker uit de hand én in bereidingen. Ze helpen op een smakelijke en gezonde manier de winter door te komen.

De naam ‘sinaasappel’ en de botanische naam citrus sinensis wijzen de weg naar de herkomst van de ‘appels uit China’: alle citrusvruchten komen immers oorspronkelijk uit het Verre Oosten. Minstens 4000 jaar geleden werden ze reeds gekweekt, van de zuidelijke hellingen van de Himalaya tot in het zuiden van China. De veldtochten van Alexander de Grote brachten de eerste citrusvruchten naar het oostelijk deel van het Middellandse-Zeegebied. De eerste vrucht die in het Westen werd verspreid was de citrus medica. Deze cedraat of sukadecitroen werd niet gegeten maar gebruikt als parfum en medicijn. De citroen bereikte pas zo’n 300 jaar later de Noord-Afrikaanse kustlanden. In de 10de eeuw cultiveerden de Moren de bittersinaasappel. Maar wie de zoete sinaasappel ( citrus sinensis) naar Europa bracht is onduidelijk. Misschien waren het de kruisvaarders, of Venetiaanse kooplieden, of Portugese en Hollandse zeelui?

Inmiddels worden citrusvruchten overal gekweekt waar de klimatologische omstandigheden geschikt zijn. Citrusvruchten gedijen in gebieden met veel zonneschijn en warmte en met een lage luchtvochtigheid. Maar dat is niet alles: de citrusvrucht heeft een jaarritme nodig met terugkerende groeipauzen, die niet door de temperatuur doch door droge perioden worden bepaald. Deze ideale omstandigheden treft men onder meer in Spanje, Portugal en Brazilië. Zo werden citrusvruchten, na bananen en druiven, economisch gezien de belangrijkste vruchten van de wereld. Er zijn zo’n vijftiental afzonderlijke botanische soorten en een ontelbaar aantal cultuurvormen, rassen, variëteiten, hybriden en terugkruisingen die toevallig ontstonden of doelbewust werden ontwikkeld. Om het nog moeilijker te maken, kunnen op zichzelf identieke soorten afhankelijk van de grond en het klimaat verschillen in kleur en smaak. Daarom catalogeert men citrusvruchten gemakshalve in de volgende grote groepen: sinaasappels, mandarijnen, grapefruits en citroenen.

De pluk van citrusvruchten wordt bemoeilijkt omdat de rijpingsgraad niet aan de kleur van de schil is te zien, maar wel aan de verhouding tussen suiker en zuur in het vruchtvlees. De exocarp, de buitenste laag van de schil, bevat oliekliertjes, die bij rijping vaak geel of oranje worden. De egale, intens rode kleur krijgt de schil pas als de nachttemperatuur in het productiegebied tamelijk laag is. Sommige tropische rassen, waarvan de vruchten niet aan lagere temperaturen worden blootgesteld, blijven groen.

De verbruiker wil citrusvruchten met een gave schil. Die gave schil is ook een kenmerk voor kwaliteit, want de kleinste beschadiging beïnvloedt de houdbaarheid. De schil is een natuurlijke verpakking die lucht doorlaat, waardoor de vrucht langzaam uitdroogt. Door de schil met was te bespuiten, kan het uitdrogingsproces worden vertraagd en zien de vruchten er bovendien glanzend en aantrekkelijk uit. De was maakt de schil echter oneetbaar. Daarom doet men er goed aan citrusvruchten eerst onder lauw water te boenen en vervolgens goed te drogen. Omdat parasieten en ziekten makkelijk vat krijgen op citrusvruchten, besproeit de teler ze of drenkt hij de oogst in een mengsel van schimmeldodende producten en bewaarmiddelen. De doses zijn klein waardoor de gezondheid van de verbruiker niet in het gedrang komt.

Onder de exocarp ligt het witte mescocarp-deel, het albedo, dat vol pectine zit, bij citroenen stevig is en bij sinaasappels en mandarijnen sponzig. Het binnenste deel van de vrucht heet endocarp en bestaat uit 8 tot 12 segmenten. Deze partjes noemt men het vruchtvlees maar het zijn eigenlijk met sap gevulde reservoirs.

Alle citrusvruchten zijn waardevol, vooral vanwege hun hoge gehalte aan vitamine C. De limoneen, een chemische ring met tien koolstofatomen die gevonden wordt in de vluchtige olie van sinaasappelschillen, zou bovendien een potentiële kankerbestrijder zijn.

Sinaasappels zijn de populairste citrusvruchten. Van de meer dan 400 sinaasappelrassen die er bestaan, zijn er voor kweek op plantages maar enkele tientallen van economisch belang. Sinaasappels worden volrijp geoogst omdat ze na het plukken niet meer narijpen. De handel verdeelt de oogst volgens de kleur van hun vruchtvlees in blonde of gewone, halfbloed- en volbloedsinaasappels. De meest voorkomende blonde sinaasappel is de friszure en aromatische Valencia. Ook de aromatische, sappige en pitloze navelsinaasappels, die te herkennen zijn aan de van buiten uitpuilende navels, zijn geliefd. Lekker is ook de Sanguinelli, een dubbele bloedsinaasappel uit Spanje, Sicilië en Marokko, die van binnen en van buiten donkerrood tot paars is. Bittersinaasappels zijn niet geschikt om vers te eten en worden vooral gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie (marmelade, likeuren). Kumquats zijn miniatuursinaasappels en ook daar zijn heel wat soorten en kruisingen van op de markt.

De pompelmoes is de grootste citrusvrucht. De schil is dik en de vrucht kan meer dan 5 kg zwaar worden. Grapefruit wordt vaak verward met pompelmoes en toch gaat het om twee verschillende botanische soorten uit het geslacht citrus. Grapefruit kreeg de naam “druivenvrucht” omdat de vruchten dicht bij elkaar als druiventrossen aan de takken hangen. De gladde schil met fijne poriën is dunner dan de schil van pompelmoes en het vruchtvlees is sappiger. Grapefruit bevat meer vitamine C dan de sinaasappel en kan langer worden bewaard. Pomelo is een Israëlische kruising uit pompelmoes en grapefruit. De Sweetie werd ook in Israël gemaakt en is een kruising van grapefruit en pomelo.

De mandarijn is vooral gekend voor zijn dunne, makkelijk loslatende schil en het zoete, kenmerkende aroma. De naam wordt echter niet alleen meer gebruikt voor de echte mandarijn doch is de verzamelnaam geworden voor heel wat aan de mandarijn verwante variëteiten en kruisingen. De rasbezoedeling is begonnen toen men twee belangrijke variëteiten van de gewone mandarijn, de Japanse satsuma en de kleine tangerine, veelvuldig onderling met elkaar is gaan kruisen. Een bekende mandarijn is de clementine, een toevallige kruising van de mandarijn en de bittersinaasappel.

De citroen is de citrusvrucht die vooral in de keuken wordt gewaardeerd en dat vanwege het frisse sap en de etherische olie uit de buitenste schil. Citroenen hebben tijdens de rijping uitgesproken koele nachten nodig om hun gele kleur te krijgen. Ze worden vaak geplukt voordat ze volledig rijp zijn. Onder ideale omstandigheden kunnen citroenen maanden worden bewaard en verandert hun kleur langzaam van groen tot geel. Ook hangend aan de boom blijven citroenen een paar maanden goed. De citroen is een culinair werkpaard die in zijn eentje de smaak zuur vertegenwoordigt. Zuur zorgt voor smaakbalans en conserveert. In citroensap kan je visvlees koud koken, waarbij het zuur de eiwitten mals maakt. Een voorbeeld van koud koken is een Zuid-Amerikaanse ceviche.

De cedraat of sukadecitroen is een grote citroen die tot 2 kg zwaar kan worden. De mesocarp van de groengeoogste vruchten wordt eerst in zout ingelegd, gespoeld en daarna in suiker ingelegd en gekonfijt tot sukade. De karakteristiek geurende en smakende olie uit de schil van de bergamotcitroen wordt gebruikt in likeur en tabak en is makkelijk te herkennen in earl grey-thee. Limoenen zijn citroenen van de tropen. Het sap en de schil hebben een eigen, specifiek aroma. Limoenen hebben weinig pitten en het vruchtvlees geeft bijna dubbel zoveel sap als dat van citroenen. De kleine musk-lime komt uit Zuidoost-Azië, heeft wel veel pitten maar een fijn aroma en bijzonder veel sap. Daarom is de musk-lime ideaal voor cocktails en verfrissende dranken.

Pieter van Doveren / Foto’s Tony Le Duc

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content