Ik ben een kameleon, beweert de Latemse architect Stéphane Boens, die moeiteloos in verschillende stijlen ontwerpt.

Voor wie over een grote lap grond beschikt, met een beeldig uitzicht op het landschap, ontwerp ik een landhuis in Engelse stijl. Omdat zo’n pand horizontale ramen heeft, kan je beter genieten van het panorama. Een huis in Franse stijl is verticaler, dat past beter bij een gesloten landschap”, meent Stéphane Boens. De omgeving bepaalt mee de stijl van het ontwerp. Dat lijkt ongewoon, omdat de hedendaagse architectuur eenvormigheid predikt. Of moderne architecten nu een woning of een ziekenhuis ontwerpen, ze maken alles ongeveer identiek en werken het ook zo af. Boens niet.

Tijdens de vorige eeuw werkten veel architecten zoals Boens. Ze kregen les van kunsthistorici, die alle stromingen van vroeger samenbundelden in platenboeken. Afhankelijk van de functie kozen ze een andere stijl, bijvoorbeeld gotiek voor een kerk en classicisme voor een stadhuis.

Vanaf midden vorige eeuw lieten nieuwe rijken villa’s bouwen. De eerste generaties trokken miniatuurkasteeltjes op, die tegen het einde van de eeuw vervangen werden door kleinere, rustieke landhuizen. De bouwmeester bootste geen kastelen meer na maar boerderijen, omdat het buitenleven populair was. Kunstschilders trokken naar het platteland en penseelden impressionistische doeken, beeldhouwers vereeuwigden eenvoudige landlieden en architecten ontwierpen hoeves. Dat was geen lokaal fenomeen, de trend kende evenveel succes in Frankrijk en Engeland. Vanuit beide landen kwam trouwens de cottagestijl aanwaaien, met huizen in Normandische stijl, verfraaid met hoge rieten daken en vakwerk. Aan de Noordzee verschenen er nieuwe dorpen in rurale stijl, zoals De Haan en Het Zoute.

Stéphane Boens hoort in deze context thuis. Hij sluit aan bij een traditie, die zelfs nog wat ouder is dan het modernisme. Vergeten we niet dat de eerste realisatie van Henry van de Velde, de villa Bloemenwerf in Ukkel, gebouwd in 1894, in een rustieke Arts and Crafts-stijl is opgetrokken. Veel van zijn tijdgenoten bleven die Anglo-Normandische stroming trouw. In de jaren ’20 was bijvoorbeeld Valentin Vaerwyck een van de meest getalenteerde cottage-architecten. Ze waren geen modernisten, maar ontwierpen toch een creatieve en leefbare architectuur. Hun traditie bleef ook na de Tweede Wereldoorlog bestaan, toen werd de Antwerpse architect Raymond Rombouts een van de tenoren van het genre. De cottage-architectuur verwaterde in de jaren ’70, toen grote bouwfirma’s massaal fermettes bouwden, zwakke afgietsels van de landelijke architectuur. Die doen ons vergeten dat er nog architecten zijn die niet lukraak uit de traditionele architectuur citeren.

Boens inspireert zich op de streekarchitectuur. Hij bezit een rijk archief met foto’s, tekeningen en boeken die deze bouwkunst illustreren. “Dat is mijn inspiratiebron, maar net als Rombouts bouw ik geen historische gebouwen. Ik gebruik enkel de oude stijlen en traditionele technieken, maar namaakmonumenten worden het nooit”, benadrukt hij. Hij wijst er terecht op, dat er in veel streken tot voor kort traditioneel werd gebouwd. Hier en daar, zoals in Engeland, Noord-Amerika en Scandinavië, is die gewoonte niet doodgebloed. In ons land ging ze jaren geleden teloor. De industrialisatie heeft de traditionele bouwwijze vernietigd. Toch blijft er volgens Boens plaats voor rustiek, naast het hedendaagse.

Stéphane Boens studeerde architectuur in Gent, vervolmaakte zich aan de Rice-university in Houston, waar hij les kreeg van de Britse postmodernistische architect James Stirling, en werkte jarenlang in de States. Uiteindelijk kwam hij terug naar Sint-Martens-Latem en wierp zijn anker uit in een landelijke woning naast de vermaarde golf: ongetwijfeld een van de meest idyllische plekjes van de Leiestreek. Dit voormalige huis van de boswachter ligt in een schilderachtig kader, waar het open veld langzaam overgaat in hoogstammig bos. Achter de woning strekt zich een oude boomgaard uit, die de architect door middel van hagen indeelde. Tussen de fruitbomen staan indrukwekkende cipressen. De woning ligt discreet verscholen achter een haag. Wie voorbijrijdt, merkt er nauwelijks iets van.

“Het is geen eeuwenoud pand”, legt Boens uit. “De oudste kern zal een kleine tweehonderd jaar oud zijn, maar de rest is er later bijgebouwd. Het resultaat is een langwerpig gebouw met ongeveer in het midden een knik, daar zat vroeger een poort. Nu heb ik er een wintertuin van gemaakt, met metalen ramen die geen begrenzing vormen tussen interieur en exterieur. De woning werd destijds bewoond en opgeknapt door een Engelsman die het schilderachtig rieten dak liet aanbrengen.”

Voor Boens is zijn eigen woning een bron van inspiratie. “De wijze waarop dit pand tot stand kwam, fascineert me. Het gebouw is niet in één keer ontworpen: het is een aaneenschakeling van ruimten die in verschillende fasen zijn opgetrokken. Het geheel is organisch gegroeid en vergroeid met de omgeving. Ik geef ook mijn nieuwe woningen een organische structuur. Meestal ontwerp ik een hoofdgebouw met bijgebouwen die met elkaar zijn verstrengeld, zodat het geheel niet té monumentaal oogt”, stelt Stéphane Boens. Hij houdt dus van veel afwisseling: “Ik vind het leuk om met proporties te spelen. Bepaalde onderdelen mogen klein zijn. Kijk maar naar de houten aanbouw van mijn garage: je kan het dak aanraken. Dat zijn pas menselijke proporties.”

Zijn woningen kunnen grondig verschillen. “Ik ben immers een kameleon”, bekent hij. “Als ik enkel hoeves in Vlaamse stijl zou ontwerpen, dan zou ik niet gelukkig zijn. Ik wil niet mijn hele leven Boomse pannen gebruiken, ik hou van afwisseling.” Dat merk je het best aan de verschillende gezichten van zijn eigen huis. De vertrekken liggen naast elkaar en helemaal in de hoek, tussen garage en tekenbureau, kom je in de prachtige archiefkamer met een grote ladenkast onder twee oude lantaarns. Het bureau van de architect wordt gedomineerd door de foto die Axel Hutte maakte van een metalen brug: een hedendaagse verfrissing in een klassiek kader. Samen met de wintertuin behoort deze vleugel tot het atelier. Daarop sluiten woonkamers aan, die middenin de tuin liggen. Lage, brede vensters halen het landschap in huis, en de woonkamer wordt opgehelderd door de witgekalkte balken en grijze muren die het licht diffuus weerkaatsen.

“Kleuren zijn natuurlijk zeer belangrijk in een interieur. Blanke muren kunnen best mooi zijn, maar ze vormen een te sterk contrast met donker meubilair. Daarom koos ik voor grijze tinten, in een impressionistische sfeer”, legt Stéphane Boens uit. Veel meubels staat er niet, en de aanwezige objecten hebben een uitgesproken mannelijk karakter, zoals de verzameling stenen vijzels op de grond. “Dit is wel een klassieke woning,” bekent hij, “maar de decoratie is modern van inspiratie. Ik wil niet het typische cocooning-sfeertje dat je overal ziet. Alle tierlantijntjes zijn weggegomd omwille van de pure soberheid. Volgens mij wordt dat trouwens de decoratietrend van de volgende jaren.”

Boven de wintertuin, onder het rieten dak, is er nog een salon met een haardvuurtje. De wanden zijn opgebouwd uit grijsgekalkt vakwerk. Boens vindt dergelijke details zeer belangrijk. Zijn architectuur reikt veel verder dan het ontwerpen van gevels en grondplannen, hij gaat evenzeer op in de afwerking van wanden, vloeren en schrijnwerk. “Daarvoor is een perfecte verstandhouding met de ambachtslui belangrijk: we moeten uit elkaars creativiteit kunnen putten. Enkel op die manier wordt een woning echt mooi, van de gevel tot het kleinste detail, tot en met de vloerplint of de deurlijst.”

Piet Swimberghe / Foto’s Jan Verlinde

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content