Een huisjesmelkster noemen ze haar, een “madam” die leeft van prostitutiegeld, een filosofe, een ex-prostituee, een idealiste, een mensenhandelaar. Maar wie is Monika Stoces echt? Een flamboyante vrouw, wat warrig en opvliegend misschien. Maar à la limite: een zangeres.

Ze ratelt aan één stuk door. Over haar Afrikaanse meisjes, over het homokoppel dat haar website samenstelt, over de verkeerspolitie die haar het leven zuur maakt, over de buurt die onleefbaar wordt. Haar werkinstrument is niet langer haar lichaam, maar haar computer. Naast het scherm, tegen de muur, hangt een fotootje van de Engelenbrug in Praag. Daar start haar verhaal.

“In de Gouden Stad ben ik geboren, en nog altijd ben ik daar een beetje fier op. In 1968 – vier jaar oud was ik, en enig kind – vielen de Russen Tsjechië binnen. Ik kan me nog vaag, in beelden en flitsen, de chaos en de paniek herinneren. Mijn ouders brachten mij halsoverkop naar een familie aan de grens. Ik kende die mensen niet en was compleet in shock. Na drie dagen hadden mijn ouders ons vertrek geregeld en verlieten we het land. Via mijn grootmoeder die met een Nederlander was getrouwd, kon mijn vader in België aan werk geraken. In het begin, toen hij nog niet goed Nederlands sprak, deed hij allerlei klusjes, maar uiteindelijk kwam hij als burgerlijk ingenieur in een groot bedrijf terecht.

Mijn ouders zochten de beste school voor mij uit: ( theatraal) Onze-Lieve-Vrouw-Presentatie te Sint-Niklaas. Helaas, zo’n degelijke nonnenschool was voor een kind als ik een bijzonder moeilijk milieu. Nu weet ik dat ik hyperkinetisch ben, maar toen ‘bestond’ Attention Deficit Hyperactivity Disorder nog niet. Ik werd gewoon als een moeilijk, lastig en zelfs onmogelijk kind beschouwd. Zelfs in Tsjechië dreef ik mijn ouders al tot wanhoop. Op een nacht moesten zij hun hotel verlaten omdat ik de boel zo grondig op stelten had gezet.

‘Waarom kan jij je niet normaal gedragen? Wij doen alles voor jou, en jij maakt ons te schande’, was de boodschap die ik voortdurend kreeg. Heel mijn jeugd lang had ik het gevoel dat ik alles verkeerd deed. Ik werd onzeker en durfde mij niet verdedigen als ik weer eens op mijn kop kreeg. De machteloosheid van een kind om een objectief oordeel over zijn situatie te vellen, heb ik aan den lijve ondervonden. Ik begrijp perfect dat kinderen sommige wantoestanden niet naar buiten brengen omdat zij zich gewoon niet bewust zijn van wat er precies fout loopt.

Begrijp me niet verkeerd, ik werd niet mishandeld, mijn vader was geen alcoholist en ik heb geen incestervaringen. Mijn ouders huldigden gewoon het nuchtere, marxistische principe dat een kind geen reden tot klagen heeft als het niet geslagen wordt, naar school kan gaan, voldoende ouderliefde krijgt, gevoed en verzorgd wordt.

Leerproblemen had ik niet, wel enorme gedragsproblemen. De leerstof was te gemakkelijk, ik verveelde me te pletter, kon niet stilzitten en begon al snel papiertjes te knippen, katapulten te maken, met proppen te schieten en schriften te verliezen. Mijn schoolresultaten waren heel onevenwichtig. Ofwel had ik nullen – ik vloog voortdurend de klas uit – en kreeg ik op mijn kop. Ofwel behaalde ik het maximum, en werd ik van bedrog beschuldigd.

Op een dag had ik een opstel gemaakt. ‘Uitstekend, alleen jammer dat het geen eigen werk is’, was het commentaar van de juf. Ik durfde mij niet eens verdedigen, en heb er nooit meer een geschreven.

Dergelijke situaties herhaalden zich. Toen ik op de middelbare school zat, vroeg ik aan mijn vader om mij op één avond de wiskundestof van het hele semester uit te leggen: ‘Ik was nooit in de klas, pa. Ik stond altijd op de gang.’ De volgende dag, op het examen, behaalde ik het maximum. De leraar begreep er niets van. Ik had de lessen niet gevolgd, en kon ook niet gespiekt hebben, want niemand had zulke goede punten.

In het tweede jaar middelbaar onderwijs werd ik van school gestuurd en begon ik aan een rampzalige scholendans, die mij uiteindelijk in het kunstonderwijs in Gent deed belanden. Intussen liep het ook thuis behoorlijk mis. Mijn ouders, die uit een bijzonder strikte en rigide maatschappij kwamen, waren niet voorbereid op het losse leven in het Westen, en probeerden mij krampachtig tegen ‘het grote kwaad’ te beschermen. Om hun halfgare puberdochter, met een vredesteken op haar voorhoofd en een jointje tussen haar lippen, konden zij helemaal niet lachen.”

Gestommel op de trap, een man stormt de kamer binnen. “Vlug, vlug, Monika, kijk uit het raam”, hijgt hij. Eén blik op de straat – “Help, ze gaan mijn wagen wegtakelen!” – doet Monika naar beneden hollen. Romeo, haar buurman, houdt mij graag gezelschap. Ongegeneerd vertelt hij hoe hij vier jaar geleden in de rosse buurt terechtkwam, voor het eerst bij een hoertje binnenstapte, verliefd op haar werd en haar al snel elke dag opzocht. Op die manier leerde hij de meisjes, de bewoners, de klanten en hun doen en laten kennen. Nu komt hij niet langer voor het plezier, maar voor het werk naar deze straat. Tja, een elektricien is overal welkom. Travestie is nu zijn hobby. Hij vindt het leuk om zich in vrouwenkleren te steken, en is bevriend met alle travestieten uit de buurt.

Monika duikt weer op, opgelucht dat ze op het nippertje aan de takelmiserie is ontsnapt. Romeo verdwijnt.

Monika: “Op mijn zeventiende is het tot een breuk met mijn ouders gekomen. Alles in mij snakte naar buiten, naar het leven en de mensen, maar ik mocht niet uitgaan, had geen vrienden, geen broers en zussen, huilde alle dagen en voelde mij doodongelukkig. Het was de klassieke generatiekloof, ten top gedreven.

Om een lang verhaal kort te maken, ik ging naar een opvangcentrum voor jongeren waar men mij, tot mijn grote verbazing, ernstig nam. Voor het eerst in mijn leven had ik het gevoel dat er mensen waren die écht naar mij luisterden. ‘We zullen samen met jou naar een oplossing zoeken’, zeiden ze. ‘Wat denk je van een halfweg-huis waar je een tijdlang begeleiding krijgt tot je alleen kan gaan wonen?’

Op dat moment kwam het niet in mij op om prostituee te worden. Maar ik raakte in geldnood. Ik woonde alleen, was afhankelijk van het OCMW, zat in het laatste jaar middelbaar onderwijs, maar verscheen veel te laat of gewoon niet op school, en was al snel gebuisd wegens afwezigheden. Op dat moment bracht een vriendin mij in contact met ‘het milieu’. Zij heeft mij nooit gedwongen, neen, zij bood mij gewoon dat werk aan. In Gent waren er toen enkele sauna’s waar op het eerste gezicht niets op aan te merken viel, maar waar weleens ‘iets’ gebeurde. Eerst wist ik niet goed wat er van mij verwacht werd, maar die vrouw legde mij alles uit. Soit, ik had een bijverdienste om mijn studies te betalen.

Maar op een dag zei die vriendin: ‘Luister, Monika, er zijn controles geweest. Het lijkt me beter als je een tijdje wegblijft.’ En ja, daar stond ik dan, zonder werk, twintig jaar oud, hopeloos naïef en doodsbang van de belastingen, hoewel ik niets bezat. Omdat het prostitutiemilieu in België mij totaal onbekend was, besloot ik eerst een tijdje in Nederland te gaan werken. ‘Op woensdagnamiddag, na de lessen, spring ik wel even de grens over’, dacht ik. Dat leek me veiliger.

In Nederland heb ik in enkele peepshows gewerkt, in barslechte omstandigheden, en bij de verkeerde mensen. ‘Als je met een condoom wil werken, kan je hier niet blijven’, snauwde de baas.

( windt zich op) Voor een baas werken is veel erger dan ‘de vitrine doen’. Je moet de helft van je inkomsten afgeven, je hebt geen soepel werkschema en wordt voortdurend gecontroleerd: ‘Hoe en met wie doet ze het?’ De grootste vrijheid die je een prostituee kan geven, is haar huur laten betalen zodat ze zelfstandig in een vitrine kan werken. Thuis werken – privé mannen ontvangen – is dan weer gevaarlijker. Als er dan iets misloopt, kan niemand hulp bieden. In het vitrinewerk is er altijd wel iemand die een kijkje komt nemen.

Toch wordt de vitrineprostitutie tegenwoordig zwaar aangepakt. Sinds Antwerpen in naam van de misdaadbestrijding de prostitutie in het Schipperskwartier heeft geconcentreerd, is de sfeer hier verzakelijkt en verhard. De vroegere gezelligheid en solidariteit zijn verdwenen. Er is geen plaats meer voor een winkeltje of een havencafé. De bewoners worden weggepest, wagens worden weggetakeld, bewonerskaarten geweigerd. De buurt is verziekt, het beleid niet efficiënt. Het Schipperskwartier is een getto geworden, de gemoedelijkheid heeft plaatsgemaakt voor een harde, commerciële seksindustrie. Alles moet sneller, harder, meer opbrengen.

Toen ik, 21 jaar oud, in Antwerpen terechtkwam, was de sfeer heel anders. Ik studeerde en werkte drie avonden per week in de vitrine, van 20 uur tot 2 uur ’s nachts. Nu kijk ik zelfs met enige nostalgie op die periode terug: de leuke anekdotes, de sfeer onder de collega’s, iedereen kende iedereen. Natuurlijk was er de nodige jaloezie en concurrentie, maar ook een grote solidariteit. Er was nog tijd om ‘na het werk’ een koffietje met een klant te drinken.

Bovendien leidde ik nog een heel ander leven als zangeres. Nadat ik de eerste prijs had gewonnen op een Jazzfestival in Gentbrugge, trad ik haast elke week in een of andere jazzclub op. Ik was een nachtvlinder – tja, muziek en prostitutie, wat wil je? – maar raakte overwerkt, studeren lukte niet meer, en op een nacht belandde ik in kritieke toestand in het ziekenhuis. ‘Epilepsie’ luidde de diagnose, en ik kreeg het strikte advies om een regelmatiger leven te leiden en minstens acht uur per nacht te slapen. Gedwongen door de omstandigheden heb ik uiteindelijk mijn studies uitgesteld. Werken was noodzakelijk – met 3000 frank per optreden kon ik niet overleven – en zingen was mijn lust en mijn leven.

En toen gebeurde het. Op mijn 26ste verloor ik plots mijn stem. Ik, die nooit hees was geweest. Ik, die Belgiës grote jazzbelofte werd genoemd. Ik, die op het punt stond om internationaal door te breken. Tijdens een ochtendsessie in een studio heb ik het voelen gebeuren. ( met tranen in de ogen) Mijn stem kráákte.

Bij specialisten, zangers en logopedisten ben ik raad gaan vragen, maar iedereen stuurde mij wandelen. Ik heb stapels boeken bestudeerd en leerde alles over het strottenhoofd, de stemspieren, antagonistische hefboomsystemen, stemknobbels en stroboscopie. Ik kwam op het idee dat de nervus laringeus superior verlamd zou kunnen zijn, een probleem dat vaak wordt miskend.

Soit, op dit moment is de belastbaarheid van mijn stem nihil. Ik kan nog altijd een prachtig liedje zingen, maar na dat ene nummer is het gedaan.

( huilt) Ik was kapot. Ik kon mijn bandje niet langer zien spelen, kon geen zangeres meer horen zingen. Ik kan tekenen, ik kan schrijven, ik spreek vloeiend zes talen, maar eigenlijk ben ik zangeres. Punt.

Ik ben zelfs naar een psychiater gegaan om dat verlies te verwerken. Allerlei dingen uit mijn verleden passeerden de revue: mijn gedrag, mijn karakter, mijn jeugd, mijn opvoeding, mijn problemen, mijn werk als prostituee. De psychiater zei: ‘Er zijn nog andere dingen in het leven, Monika’, maar niets leek mij nog de moeite waard. Ik was radeloos, zag mijn leven niet meer zitten, begon te zwalpen en belandde uiteindelijk alle dagen in de vitrine.”

Tijd voor mijn pijpje”, roept Monika in een werveling van drukte en gebaren, opgelucht dat ze haar verhaal even kan onderbreken. Het vertrouwde ritueel stelt zijn eisen. Ze brengt het pijpje naar haar mond, laat het vlammetje oplichten en zuigt met gesloten ogen de milde troost naar binnen. Een dikke hasjwolk hangt tussen ons in.

“Mmm”, zucht Monika goedkeurend en ik zie de spanning van haar afglijden. Ze krijgt iets meisjesachtig over zich, jong en kwetsbaar, mooi ook. “Het was een shock. Ik heb het er nog altijd moeilijk mee. Plots met je neus op de harde realiteit gedrukt worden. Het besef dat je als mens zo kwetsbaar bent, zo beperkt in tijd en mogelijkheden.”

Ze glimlacht. “Binnenkort ga ik met een vriend-pianist een cd’tje uitbrengen. Gewoon, heel gewoon. Ik weet maar al te best dat het nooit meer zo goed zal worden als vroeger, maar tegenwoordig ben ik al blij als ik af en toe een liedje kan zingen.”

Het broze moment is voorbij. De gsm rinkelt, Monika discussieert over een websiteontwerp voor haar belangenvereniging RosseBuurt-ToffeBuurt, vloekt op een ex-vriend die haar met e-mailberichten achtervolgt. “Kijk hier”, roept ze met overslaande stem als ze haar computerscherm bekijkt. “Hij noemt mij een huisjesmelkster zonder hart, een bordeelhoudster die leeft van prostitutiegeld!” Pas na een extra pijpje is ze klaar voor het vervolg van haar verhaal.

Monika: “Tien jaar heb ik in de vitrine gewerkt, en achteraf bekeken vind ik prostitutie een uitstekende leerschool om de leefwereld van mannen en vrouwen te leren kennen. ( schatert) Zoals elke man vroeger verplicht naar het leger moest, zou elke vrouw verplicht een tijdje in de prostitutie moeten werken. De wereld zou er anders uitzien, er zouden minder relatieproblemen zijn. Vrouwen zouden niet langer hun eigen gevoelens en verlangens op mannen projecteren, maar zich realiseren dat mannen totáál anders functioneren.

In mijn beginperiode als prostituee vond ik het moeilijk om te begrijpen waarom er zoveel, zelfs gelukkig getrouwde mannen naar de hoeren gaan. Ik ontdekte al snel dat seks bij vrouwen op de eerste plaats om een liefdevol contact gaat, terwijl het bij mannen ook heel andere betekenissen kan krijgen. Zij kunnen seks veel gemakkelijker van liefde loskoppelen. Dat is een puur biologische kwestie – het heeft gewoon met testosteron te maken – die ook verklaart waarom er meer mannen dan vrouwen in de gevangenissen zitten. A la limite gebruiken mannen seks zelfs om oorlogen uit te vechten. Door de vrouwen van de tegenpartij te verkrachten, tonen zij hun misprijzen voor de vijand.

Als prostituee leerde ik ook om geen moreel oordeel uit te spreken over mannen die naar de hoeren gaan. Hun motivatie is zo verschillend, hun houding ook. Sommigen, de jongeren vooral, beschouwen je uitsluitend als een lustobject en behandelen je zonder enig respect. Oudere heren zijn gematigder, minder aanmatigend ook, en tonen gemakkelijker hun appreciatie voor de service die je hen verleent.

Betaalde seks heeft niets te maken met seks uit liefde, en dat onderscheid maak je als prostituee zeer duidelijk. Net als elke andere vrouw heb ook ik het liefst seks met iemand die ik graag zie. Ook na tien jaar prostitutie is dat niet veranderd. Seksualiteit met je partner is gevoelsmaterie, een vorm van communicatie, iets heel anders dan tegen betaling je diensten aanbieden.

In die zin is prostitutie een beroep als een ander, op voorwaarde dat een vrouw dit beroep volledig vrijwillig en bewust kiest. Dankzij het geld dat ik in de prostitutie heb verdiend, kon ik aan de Ufsia filosofie studeren.

Ik betreur dat men tegenwoordig doet alsof alle vrouwen in de prostitutie slachtoffers van mensenhandel en pooiers zijn. Prostituees, mensenhandel, vitrines, pooiers, pandjesbazen, maffia,… het wordt zo gemakkelijk op één hoop gegooid. Natuurlijk zijn er slachtoffers van mensenhandel – ik ben de eerste om dat aan te klagen, en heb ook al meisjes opgevangen en laten onderduiken -, maar er zijn ook vrouwen die doelbewust in de prostitutie stappen, en in dat geval ben ik een absolute voorstander van dit beroep. Ik vind het ook ronduit verwerpelijk dat men in sommige landen de klant strafbaar wil maken. ( verontwaardigd) Seks is toch een heel normale zaak?”

Monika laat zich op de grond zakken, veert opnieuw recht, loopt rondjes en bekijkt zichzelf vluchtig in de spiegel. “Ik ben een oude doos“, zucht ze. “Zesendertig jaar, veel te oud voor de vitrine.”

“Hoezo?” vraag ik, en denk aan de oudere prostituees enkele straten verderop.

“Het is een hard en vermoeiend beroep. Een jong meisje kan zichzelf nog wijsmaken dat ze er na een tijdje zal uitstappen. Fysiek, maar ook psychisch kan ze die eindeloze reeks vluchtige contacten ook beter aan. Het meest vermoeiende aspect is dat wildvreemde mensen je fysiek zo dicht benaderen. De afstand die je normaal tegenover anderen in acht neemt, wordt voortdurend doorbroken. Dat is een zware vorm van stress. Iets in jou verzet zich tegen die nabijheid, en het vraagt ontzettend veel energie om die stress te hanteren. Na mijn werk was ik altijd mensenmoe. Uitgeblust, leeggezogen. Dan wilde ik gewoon met een boekje in mijn bad zitten. Lekker zwijgen en afkicken van het werk.

Voor de meeste vrouwen is het niet eenvoudig om uit de prostitutie te stappen. Je cv toont een grote, donkere vlek, de bank weigert een lening, en de belastinginspectie staat aan je deur om achterstallige taksen en sociale bijdragen te innen. Zoals de meeste prostituees hoopte ik voldoende geld bijeen te sparen om op een goede dag een eigen zaakje – een café of een winkeltje – te beginnen. In de praktijk bleek dat niet zo gemakkelijk. Maar toch had ik geluk. Dankzij een lieve jongen die mij om mijn blauwe ogen geld wilde lenen, heb ik dit pand, waar ik zelf een hele tijd heb gewerkt, kunnen kopen. Zonder zijn hulp zou ik waarschijnlijk nog steeds in de prostitutie zitten.

Nu verhuur ik zelf vitrines aan prostituees, en noemt men mij een huisjesmelkster. Dat woord heeft een vieze bijklank, en is tegenwoordig haast synoniem voor misdadiger en mensenhandelaar.

( windt zich op) Tien jaar lang heb ik op mijn rug gelegen om dit huis te kunnen kopen, zodat ik op mijn oude dag tenminste een bron van inkomsten zou hebben. Toen de eerste Afrikaanse vrouw hier aanklopte, ben ik naar de politie gegaan om te vragen wat ik moest doen. Het woord ‘mensenhandel’ bestond toen nog niet, en de politie zei: ‘Er is geen reglementering. Doe maar.’ Voor elke vrouw die ik heb aangenomen, ben ik persoonlijk toestemming gaan vragen. En nu word ik een mensenhandelaar genoemd die leeft van prostitutiegeld. De meeste eigenaars van prostitutiepanden in deze straat zijn zelf ex-prostituees. Zijn wij maffia? Zijn wij misdadigers? Zijn wij mensenhandelaars? Neen, wij werken gewoon in een sector die slecht gereglementeerd is. Ik woon in deze straat, en mijn enige rijkdom is mijn computer waarmee ik de belangen van deze buurt probeer te verdedigen. Op mijn huurinkomsten word ik zeer zwaar belast: 100.000 frank stadstaksen per maand.

Ik melk die Afrikaanse meisjes niet uit. Integendeel, als ze vragen hebben, zorg ik ervoor dat een advocaat hen gratis komt informeren. Als een meisje haar pols breekt, zoals vorige week, ga ik met haar naar het ziekenhuis en zeur ik net zo lang tot ze haar onderzoeken en verzorgen. Aan wie komen ze hulp vragen als er iets is? Aan mij. Bij wie kunnen ze altijd terecht? Bij mij. Ben ik een goede huisbazin? Ik hoop het uit de grond van mijn hart. De zwarte meisjes zeggen dat mijn huis geluk brengt. Ik hoop dat ze gelijk hebben. Natuurlijk hebben ze het soms met mij aan de stok, maar als het erop aankomt, weten ze dat ze mij kunnen vertrouwen en dat ik hen in bescherming neem. Twee jaar geleden heb ik met hen een popgroepje opgericht. Ze zijn op Man bijt hond geweest, maar toen de camera’s van het journaal kwamen opdagen, haakten ze af. Pure schrik. Maar mijn opzet was geslaagd. De wereld had gezien dat die Afrikaanse vrouwen geen uitschot of criminelen zijn, maar heel gewone, onschuldige meisjes.”

Als ik ’s avonds enkele rapporten en artikels over prostitutie en mensenhandel doorneem, krijgt Monika’s verhaal een wrange nasmaak. Het rapport Leman, de maffia, Payoke, de woekerprijzen van de huisjesmelkers, de onbetaalbare afkoopsommen. De prostitutie in Antwerpen is niet één grote maffia, maar bestaat uit vele, kleine netwerkjes van mensen die aan elkaar verdienen. Tot en met de zwarte prostituee die haar afkoopsom heeft terugbetaald, zelf “mama” wordt en nieuwe meisjes laat overkomen. Tot en met Monika die leeft van de verhuur van haar vitrines. Per slot zijn de bankbiljetten die de zwarte meisjes met een goedkope wip verdienen háár bron van inkomsten.

Ik besluit om de volgende dag opnieuw naar Monika toe te gaan.

Op de hoek van de Sint-Paulusplaats en de Oudemansstraat eten haastige mannen – voor of na hun pleziertje, wie zal het zeggen? – nog vlug een zak frieten. Angela, het meisje dat gisteren in Monika’s voordeur stond, is weg. Aan het werk. Wat nu? Er is geen bel, de voordeur is op slot. In het raam zit een pracht van een vrouw, een Zuid-Amerikaans type. Bruinglanzend lijf, gladde huid, volle, trotse borsten in een beha die de tepels volledig vrijlaat. “Wat zou ik doen als ik een man was en dit lichaam voor 500 of 1000 frank kon bezitten?” vraag ik mij af.

De vrouw kijkt me vriendelijk aan. Ik wijs naar boven, “Monika” articuleer ik nadrukkelijk, en met een glimlach opent ze het raam. Ik stap bij haar binnen en vind het best gezellig in deze warme, roodfluwelen etalage. Zou ook wel eens met hoge hakken in haar rieten zeteltje willen zitten. Puur voor de lol.

“Loop maar door”, zegt de donkere vrouw met een nonchalant gebaar naar het deurtje achter haar. In de gang staat een smoezelig eenpersoonsbed, met achter een gordijntje een lavabo en bidet. De werkplek van de Zuid-Amerikaanse. Zo ongezellig had ik het mij nooit voorgesteld. Ik loop verder, kom in een halletje terecht en sta opnieuw voor een gesloten deur. De stemmen die ik hoor, verstommen verschrikt als ik aanklop. Ik weet niet hoe het verder moet, roep de Zuid-Amerikaanse erbij, die kordaat op de deur begint te bonken.

“She’s there”, lacht ze tegen mij. Na wat gestommel en gevloek trekt Angela de deur open, een witte handdoek tegen de borsten gedrukt.

“I’m busy”, roept ze tegen de Zuid-Amerikaanse. “Je maakt de klanten bang met je geklop en geroep.”

Gefascineerd kijk ik naar de blote borsten en billen van de twee ruziënde vrouwen.

“She’s Monika’s friend”, gilt de Zuid-Amerikaanse en ze legt haar hand op mijn schouder.

“She’s my friend too. I met her yesterday”, raast Angela, en ze trekt mij het kamertje binnen.

“Thank you”, mompel ik nog vlug tegen de Zuid-Amerikaanse, en “I’m sorry” tegen de Afrikaanse. Ze lacht haar witte tanden bloot: “No problem. Loop maar door, Monika is boven.”

Snel, zonder op of om te kijken, haast ik mij het kamertje uit. Maar de figuur die zich, halfverscholen achter het gordijntje, onzichtbaar probeert te maken, heb ik nog net gezien.

Monika zit alweer achter haar computer, druk in de weer, gsm aan het oor. Ze lacht om mijn relaas over de twee vrouwen. “Ach, zo kibbelen ze de hele tijd met elkaar. Angela neemt het mij kwalijk dat ik geen Afrikaanse meisjes meer aanneem. De Ecuadoriaanse werkt zelfstandig. Is ze niet prachtig? Niet te geloven dat ze een transseksueel is, hè?”

“Stoort het je niet dat hun werk jouw bron van inkomsten is?”

“Een mens moet zijn inkomen toch érgens halen?”

“Vraag jij ook woekerprijzen?”

“Wat zijn woekerprijzen? Er is geen reglementering. Is dit pand een gewoon huis, een appartement of een handelshuis?”

“Hoeveel verdien jij met de verhuur van dit huis?”

“Exacte prijzen kan ik je niet geven, maar het is drie keer minder dan wat de gazetten schrijven. Als een vrouw 10.000 frank per dag voor een kamer zou betalen, zou ze nauwelijks iets overhouden. Ook ik heb als prostituee altijd huurgeld betaald, maar ik heb me nooit uitgebuit gevoeld. Toen ik begon, betaalde ik per dag 1000 frank huur en verdiende ik per dag 10.000 à 15.000 frank. Een redelijke verhouding, lijkt me. De huisbazin zorgde voor de verwarming en de verlichting, een bidet en een toilet, het onderhoud van het huis en herstelwerken als er een vechtpartij was geweest. Voor die dingen zorg ik nu ook.

Hier werken zeven meisjes: de Ecuadoriaanse en zes Afrikaanse. Ik leef met hen, zorg voor hen, hou van hun trotse houding en mentaliteit.

Een van de meisjes bewaart haar geld in een bijbel. Onlangs liet ze een klant even alleen in haar kamer, en was ze totaal verbouwereerd toen ze wat later ontdekte dat haar centen verdwenen waren. Ik heb haar gesmeekt haar geld elders te leggen, of tenminste haar bijbel goed te verstoppen.

Op een dag vroeg iemand haar: ‘Jij bent zo gelovig. Wat zou God denken over het beroep dat jij uitoefent?’

Ze keek hem recht in de ogen en zei: ‘God zal mij vergeven. Hij weet uit welke armoede ik kom. Hij weet dat ik dit doe om mijn familie te helpen.’

Zelf ben ik atheïstisch opgevoed, maar toch ga ik elke week met die meisjes naar de kerk. Ze krijgen zoveel kritiek: dat ze voor overlast zorgen, dat ze te bloot zijn, dat ze op de ramen tikken, dat ze te opdringerig zijn, dat ze de mannen aanklampen, dat ze de prijzen doen kelderen. Maar wat wil je? Ze zijn zo jong, kinderen eigenlijk. Wie heeft ooit geprobeerd met hen te communiceren? Het enige wat men doet, is hen af en toe oppakken, twee maanden in de bak of een asielcentrum steken, en hen dan opnieuw de straat opsturen.

Natuurlijk staan die Afrikaanse vrouwen onder druk, dat weet ik ook wel, maar toch zitten ze in een totaal andere situatie dan de Oost-Europese. Ze hebben hier een uitgebreid sociaal netwerk, ze wéten vooraf dat ze in de prostitutie gaan werken, betalen 25.000 à 40.000 dollar om hier te geraken, en kunnen na enkele jaren, als hun schuld is afbetaald, beslissen om terug naar Afrika te gaan. Sommigen vertrekken, anderen vinden het hier uiteindelijk toch beter dan thuis en laten als ‘mama’ nieuwe meisjes overkomen. Het is een kwestie van arm en rijk, de Noord-Zuidproblematiek die zich onder onze neus afspeelt.

Toch neem ik, na het lezen van het rapport Leman, geen nieuwe Afrikaanse meisjes meer aan. Nu ik weet hoe uitzichtloos hun situatie is – geen rechten, geen arbeidsvergunning, geen legalisatiemogelijkheden – kan ik niet langer, zoals de Duitsers na de oorlog, zeggen: ik heb het niet geweten.”

Laat op de avond neemt Monika mij mee naar Dirk. “Dit is mijn pianist, mijn kameraad, mijn manisch-depressieve vriend”, stelt ze hem trots voor. Terwijl de vingers van de pianist al losjes over de toetsen dwalen, grijpt Monika nog even naar haar pijpje. Opnieuw het vertrouwde ritueel met het vuur en het blokje hasj. En dan begint ze te zingen, met gracieuze bewegingen en een brede lach, alsof ze in een jazzclub op het podium staat. ” Isn’t this world a crazy place?” En ja, bij de eerste noten heeft ze mij in haar greep. De haartjes in mijn nekvel gaan overeind staan, rillingen lopen over mijn rug. Nu begrijp ik wie ze is. Dit is geen huisjesmelkster, geen ex-prostituee, geen filosofe. Dit is Monika Stoces, zangeres.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content