DE ARIA VAN CARRARA

De nacht valt, maar in en op en rond de opera vind je altijd mensen. © IGNACE VAN NEVEL

Het rijkste land van Europa heeft een bestemming gevonden voor zijn petroleumwinsten : cultuur. Oslo is terecht trots op zijn nieuwe opera en investeert in nieuwe musea.

Wat het Guggenheim in Bilbao op gang heeft gebracht, moet het operagebouw van Oslo evenaren. Vijfhonderd miljoen euro (ruwweg tienmaal de kostprijs van het MAS in Antwerpen) hadden de Noren opgestapeld om een muziektempel te realiseren, de eerste echte opera in het land overigens. Alles wijst erop dat de facelift van de stad zal slagen.

Tot voor kort ervoeren citytrippers Oslo als een (iets te) rustige, rijke stad aan het water, zonder uitgesproken trekpleisters. De witte opera is geen trekpleister, maar een magneet. Elk uur van de dag lopen wandelaars over het marmeren dak ; joggers maken een ommetje als extra kick ; mensen spreken er af voor een babbel, een hapje en een glas ; toeristen genieten er van een weids panorama ; kinderen trekken smoelen voor het spiegelglas ; zonnekloppers vangen er zoveel mogelijk uv’s ; koppels zitten er op de kade, weg van de wereld. En dan hebben we het nog niet over de culturele impact. Behalve opera (129 voorstellingen dit seizoen), staan er ook vaak concerten (58) en ballet (111) op het programma, klassiek en hedendaags. Om de drempel zo laag mogelijk te houden zijn er gratis middagconcertjes en op het dak treden geregeld rockgroepen op. Antony and the Johnsons mochten in augustus 2009 het dak inspelen. “Van de 8500 enthousiaste toeschouwers komt een deel later zeker ook eens naar binnen”, zegt Maria Børja, die ons een rondleiding geeft. “Het gebouw is er pas gekomen na een lange procedureslag. Al decennia wisten de Noren dat ze een opera wilden, maar dat moest wel meteen De Opera worden. En ja, het mocht iets kosten. De internationale architectuurwedstrijd van 2000 kreeg 240 anonieme inzendingen binnen, de uiteindelijke winnaar was tot ieders verrassing een Noorse deelnemer : Snøhetta, het architectentrio dat zijn bureau noemde naar een van onze hoogste bergen. De drie hadden toen al de opdracht voor de bi-bliotheek van Alexandrië binnen, en zijn intussen ook actief in New York op Ground Zero, én in Saudi-Arabië.”

“Tijdens de bouw kwam ik, en zeer veel andere Osloërs, geregeld door de omheining spieden, maar we hadden er geen idee van wat het zou worden. Pas heel op het laatst kwam de witmarmeren bekleding in beeld. Toen wisten we : ‘Waw.'” Maria’s waw vergde 35.000 vierkante meter carrara, liefst achtduizend ton. Een wit vliegend tapijt, een gletsjer, de afsprong van een schans, de vergelijkingen liggen voor de hand. Zelfs op de somberste dagen schittert het gebouw.

Binnen kozen de architecten voor hout. Geen Scandinavische green, maar duurzame Duitse eik. Het hele publieksgedeelte, de zalen en de trappen, alles zit in een speels eiken bas-reliëf. Om het beeld van levende eik te benaderen werd het hout in de kern van het gebouw, de theaterzaal, donkerder gekleurd dan in de buitenste ‘ringen’, het gangencomplex. Die concertzaal heeft behalve 1350 zitjes en een hoogtechnologisch podium met ingebouwde liften nog een eyecatcher. Wat een lichtkoepel lijkt, is eigenlijk een acht ton zware luchter, met 8000 ledlampjes en 5800 kristallen. “Net als de eiken wanden en de fauteuils verhoogt die luchter de akoestische kwaliteit”, zegt Maria voor ze ons meetroont naar het tweede podium, het artiestengebouw, de schrijnwerkerij, kostuumafdeling en repetitielokalen. In geen tijd ben ik alle oriëntatie kwijt. Gelukkig verschijnt voor de ramen geregeld de Oslofjord.

“Het operahuis probeert zoveel mogelijk hedendaagse dans tussen de balletklassiekers te programmeren, maar aan DeNotenkraker ontsnappen we niet, Tsjaikovski is altijd het eerst volgeboekt. Wie zegt u ? Anne Teresa De Keersmaeker ? Moet ik die kennen ?”

De stampvoetende Vigeland

Na de bouw van de Witte Opera zijn de Noorse kassen nog lang niet leeg. Naast de deur mag de Spaanse architect Juan Herreros het nieuwe Munchmuseum bouwen, maar het stadsbestuur onderhandelt nog over de hoogte van zijn ontwerp. En op Tjuvholmen (letterlijk Dieveneiland) bouwt Renzo Piano een museum voor moderne kunst. Zo worden alle stadsoevers van de Oslofjord gereserveerd voor cultuur en toerisme. De binnenstad wordt dan wellicht een (iets te) rustig, rijk woon- en winkelgebied. Dat stadscentrum getuigt nog trots van een florissante havengeschiedenis : grote, statige woningen en pakhuizen. Veel straten hebben ook een bomenrij en fietspad, wat Oslo zoveel aangenamer maakt. De pleinen en pleintjes pronken elk met een fontein of een bronsgroene Grote Noor op sokkel, steevast met een meeuw op zijn kruin.

Maar wie echt beelden wil zien, veel beelden, moet naar het Vigelandpark. Het levenswerk van Gustav Vigeland mag dan een beetje fout ogen omdat het associaties oproept met de beeldentaal van het socialistisch realisme of zelfs met de stenen atleten in Mussolini’s Olympisch stadion, indrukwekkend is het park zeker. Oud en jong, man en vrouw, allemaal staan ze er bloot en groot, in steen of brons, verstrengeld in liefde, haat, verdriet, passie of wanhoop. De Monoliet – een obelisk van aaneengeklitte, klimmende, kruipende mensenlichamen – is beslist het toppunt van zijn kunnen. Het had iets minder mogen zijn. Zijn stampvoetende peuter, die wat verscholen staat op de brug, zou het vaakst gefotografeerde beeld van Vigeland zijn (wie telt zoiets ?), de Osloërs hebben zich ontfermd over die kleine, boze Sinnataggen en hem als stadssymbool geadopteerd.

Geadopteerd door de hele internationale kunstwereld is die andere Osloër, Edvard Munch. Alleen al voor De Schreeuw, die hij schilderde op zijn dertigste, reppen velen zich naar het Tøyen Park. Dat het schilderij in 2004 werd gestolen en pas twee jaar later werd gevonden, verhoogt nog de aantrekking. Voor de kunstmarkt is de waarde van De Schreeuw niet in geld uit te drukken. Dat schept hoge verwachtingen, maar het vrij kleine werk op karton ontgoochelt. Van het “beklemmende beeld” en “de lucht vol wanhoop” gaat bitter weinig kracht uit. Gelukkig heeft het Munchmuseum nog zoveel meer in huis, minder bekend maar zoveel sterker, kleurrijker, gevoeliger. Zijn portret van Nietzsche wil ik zo van de muur halen, ik kan me er ook geen geldtransactie bij voorstellen.

Vrede, een Noors monopolie

Niemand weet echt precies waarom de Zweedse chemicus en industrieel Alfred Nobel, uitvinder van onder meer dynamiet, Oslo in zijn testament heeft opgenomen. In 1895 liet hij een gigantisch fortuin na, met de rente daarvan mocht jaarlijks een prijs voor natuurkunde, chemie, geneeskunde en literatuur worden uitgereikt. In Stockholm en met een Zweedse jury. De prijs voor de vrede schoof hij naar een Noors comité en de uitreiking moest in Oslo gebeuren. Vreemd, zelf heeft hij nooit in Noorwegen gewoond en Oslo was in zijn dagen gewoon de tweede stad van de Zweeds-Noorse Unie. Volgens het ene verhaal wilde hij Stockholm op die manier dwingen om de Noren ‘vredevol’ te behandelen, anderen suggereren dat hij een vrouw wou plezieren, maar niemand heeft het hem kunnen vragen. Het Nobels Fredssenter, het Vredescentrum, kan alleen maar blij zijn om zoveel mysterie.

Het Nobelcentrum, ondergebracht in een voormalig station, doet er alles aan om zeker niet op een muffe portrettengalerij te lijken, er zijn geregeld wisselende tentoonstellingen van hoge kwaliteit. Het museum rond de 120 winnaars van de Vredesprijs is een en al interactiviteit, maar of je veel wijzer wordt van de aan- en uitfloepende beeldschermen en lichteffecten is nog maar de vraag.

De schans

Wie tussen 24 februari en 6 maart op een voetballoze avond toevallig tv-beelden ziet van het wereldkampioenschap schansspringen in Oslo, verwacht uiteraard geen Belg op het podium. Dat hoeft ook niet, de schans zelf is een Belgisch ontwerp. Julien De Smedt won met zijn JDS Architects in 2008 de ontwerpwedstrijd voor de toren. Holmenkollen, in het noorden van de stad, is heilige grond voor wintersporters. Eind negentiende eeuw werd er al gesprongen, eerst van de bergflank, later van een schans. De gloednieuwe, sierlijke toren is intussen al de vijfde versie. Het lokale skimuseum toont niet alleen de evolutie van de ski’s – van artisanaal snijwerk op grenenhouten latten met een simpel lederen riempje tot hightech – maar trekt vooral veel plaats uit voor skifoto’s van de Noorse koninklijke familie. Van koning Olav is bekend dat hij tijdens de oliecrisis in de jaren zeventig op de autoloze zondagen gewoon het openbaar vervoer nam, met de latten op de rug.

Boven de afsprong van de nieuwe schans is een panoramaplatform. Je kijkt er op de stadsplattegrond van Oslo, beneden en acht kilometer verderop. En weer trekt de Witte Opera aan de fjord de aandacht. Wie het dichtst bij de marmeren aria landt, wordt wereldkampioen.

TEKST EN FOTO’S IGNACE VAN NEVEL

DE WITTE OPERA IS GEEN TREKPLEISTER, MAAR EEN MAGNEET.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content