Josse wou al lang iets doen met ‘La Vie Des Termites’ van Maurice Maeterlinck, dat plagiaat zou zijn van geschriften van de Zuid-Afrikaanse dichter Eugene Marais. Toen hij mijn boek De plaag las, dat vertrekt van die fameuze plagiaataffaire, schreef Josse ergens in de kantlijn : “Hier ontmoeten wij elkaar, David.” Het was bij de passage : “Aan een ketting voor het huis staat een bleke salonhond onophoudelijk in mijn richting te sleuren en te keffen. Maar tussen de vervallen muren zie ik een tweede hond, een herdershond die rustig in het zonnetje ligt. Het is te gemakkelijk om er metaforen van Maeterlinck en Marais in te zien, maar onwillekeurig doe ik het toch. De geketende schoothond en de sierlijke zwerver.” Zwerfhond Josse De Pauw herkende zich daar wel in.

Dat ik chaos mag toestaan in mijn werk, heb ik van Josse geleerd. Van nature ben ik nogal ordentelijk. Ik kan sinds onze samenwerking veel vrijer schrijven. Mijn nieuwe boek Slagschaduw is veel organischer gegroeid dan het meticuleus voorbereide De plaag.

Ik heb lang getwijfeld over de stap om de universiteit te verlaten. Kort na de première van Die Siel van die Mier zei ik tegen Josse : “Ik heb het gevoel dat ik binnenkort de knoop moet doorhakken.” Hij antwoordde : “Dat heb je al gedaan, alleen weet je het nog niet.” Toen ik ’s avonds thuiskwam, zag ik op tv een documentaire over Hugo Claus, die toen net 75 was geworden. Ik werd als door een bliksemschicht getroffen. Mijn besluit stond vast.

Vijftien jaar van mijn leven heb ik in de universiteit geïnvesteerd. Dat publicaties voor een breder publiek niet werden gewaardeerd omdat ze afbreuk zouden doen aan het academisch sérieux, kon ik niet hebben. Dé hoofdreden om met de universiteit te stoppen, was echter dat de urgentie om te schrijven zo sterk was. Ik kon de sluizen van dat stuwmeer van goesting en creativiteit niet langer gesloten houden. Zoals Eminem in de film Eight Mile zegt : ‘You got one chance.’

Bij Afrika kun je als schrijver én als mens niet onbewogen blijven. Wanneer je daar arriveert, word je met concrete noden geconfronteerd en eisen de Afrikanen een andere opstelling van je dan die van de schroomvallige commentator. Ze kunnen alle steun gebruiken. Een genuanceerde hulp, vertrekkend van een dialoog.

Congo is fascinerend. Een land dat moeizaam overeind begint te krabbelen. Ik ben er altijd bijzonder geconcentreerd. Het is een van de laatste gebieden waar je nauwelijks online kunt zijn. Dat gebrek aan e-mail maakt dat je er geen zes jobs tegelijk doet zoals hier.

Ik wil de geschiedenis van Congo vertellen vanuit het perspectief van de Congolezen. Dat verhaal moet gekend zijn. Als België zijn koloniale verleden beter kent, zal het op een fatsoenlijker manier kunnen omgaan met de multiculturele uitdagingen van vandaag.

Ik had al drie keer dood kunnen zijn. Dat geeft me een groot besef van sterfelijkheid. Toch werkt zoiets enorm vitaliserend. Het is moreel gezien behoorlijk gezond om de dood af en toe in de ogen te zien. Ik schrap alle flauwekul uit mijn leven. Ik hoef niet meer in jury’s en commissies te zetelen. Eén ambitie heb ik nog : als ik sterf, wil ik een paar goede teksten achterlaten.

Verzoenen is interessanter dan vergeven. Om tot een verzoening te kunnen komen, moet je allebei je verhaal kunnen doen. Om die reden zou ik de piloot willen spreken die bijna tien jaar geleden een skiliftongeval in het Italiaanse Cavelese heeft veroorzaakt, waarbij vijf vrienden van me zijn omgekomen. Het zou een troost zijn de waarheid over het accident te horen.

Ik ben in de ’terug naar het land’-sfeer opgegroeid. Mijn ouders lieten begin jaren zeventig een modernistische bungalow bouwen. Na verloop van tijd ruimde de centrale verwarming plaats voor een houtkachel. De aangeharkte tuin werd een woest weiland waarop schapen graasden. Ik woon nu in een grootstad, maar blijf een provinciaal. Ik schaam me er niet voor dat ik verknocht ben aan het West-Vlaamse platteland. Die romantische verbondenheid is geen hindernis voor een kosmopolitische ingesteldheid. Je moet weten waar je vandaan komt. Ik kan me niet inbeelden dat je goed kunt reizen als je geen thuis hebt.

Soms mis ik het werken met mijn handen. Ik ben graag fysiek bezig en knutselde veel in mijn jeugd. Ik studeerde niet voor niets voor archeoloog.

David Van Reybrouck (36) was als archeoloog en cultuurhistoricus verbonden aan de KU Leuven toen hij enkele jaren geleden voor het fulltime auteurschap koos. Hij schrijft non-fictie, poëzie en toneelteksten, en met Slagschaduw verscheen een half jaar geleden zijn eerste roman. Op 17 oktober ontvangt hij de KANTL-prijs voor de podiumtekst Die Siel van die Mier, die hij voor acteur Josse De Pauw pende.

Door Peter Van Dyck / Foto Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content