Wij zijn geabonneerd op twee kranten en op elk daarvan ziet zij zijn gezicht, groter dan echt, een keer in röntgennamaakfoto zelfs. Zij wil weten wie dat is.

Ik zeg : “Dat is de prins.” Mijn antwoord stuit op onbegrip. In haar vier jaar jonge wereld stelt zij zich een prins voor als een knappe atleet op een schimmel, niet als een bebrilde vadsigaard met een foute Rolex om de pols, die in onfrisse zaakjes is verwikkeld. Ook de prinsessen vallen haar tegen, als ik ze laat zien, de echte die hun dagen vullen met de industriële fabricage van krampachtige glimlachsels. Haar wantrouwen groeit, ik zie haar denken : dat kan niet waar zijn, hij maakt mij iets wijs, prinsessen zijn beeldschone, ragfijne wezens met gevleugelde schoentjes aan hun voeten. Geen huis-, tuin- en keukenmadammen opgeleukt met potsierlijke hoeden.

Toch wordt de prins gesteund door brede lagen van het volk. Charlatans en foefelaars kunnen wel vaker op sympathie rekenen. Het heeft ermee te maken dat velen van ons ervan dromen een sluipweg te vinden om sleur en labeur te omzeilen, waardoor wij stiekem opkijken naar degenen die het lukt. Graaizieke en ondeugdelijke wezens verzoenen ons met de eigen gebreken en genieten een vreemdsoortig respect, zeker als de buit omvangrijk is. Een kleine dief knopen wij op, terwijl wij voor de grote onze hoed afnemen.

Intussen luisteren dochter en ik, in alle vroegte onderweg, naar kinderliedjes die over koningen handelen die rijden door een plas, van je ras ras ras – en over nog vreemdere dingen, zoals meisjes op een houten been.

“Een houten been, dat is iets van vroeger, he papa ?”

Ze begint besef te hebben van ‘vroeger’, die rare wereld die zich achter alles wat wij zien verschuilt.

“Er zijn de dingetjes van vroeger en de dingetjes van nu, he papa ?”

“Jazeker. En welke dingetjes vind jij het leukst ?”

“De dingetjes van nu”, zegt zij zonder aarzeling. “En jij ?”

“Sommige dingetjes van nu, maar ook nogal wat dingetjes van vroeger. Vroeger waren er niet zoveel auto’s. Dat vond ik prettiger.”

Ze denkt na, op een manier die tastbaar kan worden genoemd.

“Maar als het nóg een keer vernieuwt, dan komen er misschien weer minder auto’s”, zegt ze dan. Ik vind het een zin om in te kaderen maar dat komt doordat ik bevooroordeeld ben, en wat zij zegt nogal snel inkaderbaar vind.

Terug thuis, kind afgezet bij een vakantiekamp dat Dieren van de Boerderij wordt genoemd, sta ik oog in oog met een vogelkooi die nodig ververst dient te worden. Terwijl ik vuile borden in de vaatwasser stapel, overvalt mij de grauwheid die mij wel vaker overvalt als haar stemmetje, klaterend als een waterval op een vroege ochtend in de lente, opeens weg is. Het opgewekte enthousiasme van haar vragen, waarmee zij de wereld pelt als was het een sappige vrucht. Op het vloerkleed ligt nog haar prinsessenpopje, zeer roze en zeer blond, met ogen vol blauwe onbevangenheid. Ik denk aan het vlies dat over de wereld wordt gelegd, elke dag een nieuw, zodat je het verschil eerst niet merkt tot alles door de steeds talrijkere vliezen troebel en onherkenbaar wordt. Tot je, als je oud genoeg wordt, onvermijdelijk het gevoel krijgt dat je in een wereld leeft die niet langer jouw wereld is, maar een wanschapen vervorming daarvan, met stemmen die onverstaanbaar zijn en dokters belachelijk jong.

Ik zet koffie en ga over tot de orde van de dag, zo’n stoere klus waarbij ik mijn verstand op nul kan zetten : door middel van een nietschietijzer horgaas aanbrengen op het slaapkamerraam, omdat de muggen er vroeg bij zijn dit jaar. Om die klus te kunnen klaren, moeten eerst de oude punaises worden uitgewrikt die daar ooit zijn ingedreven door de duim van een mij onbekende man of vrouw. Terwijl ik de roestige restanten behoedzaam verwijder, klimt onwillekeurig de gedachte tegen mij op dat die punaises aangebracht zijn in een voorbije wereld, waarin nog van alles stond te gebeuren dat nu onherroepelijk geworden is en met geen macht ter wereld meer te repareren valt.

Zo valt er aan het kleinste gebruiksvoorwerp wel een weerhaak te bespeuren. Maar het licht is zacht, en over de golfdaken van de garages loopt behendig een zwarte kat, en de lucht die door het open raam naar binnen stroomt, is zoet en troostend, ondanks de blauwe zakken op de te kleine terrassen. In een tuin aan de overkant voert een jonge vrouw blootsvoets dansbewegingen uit op het gras. De Japanse kerselaar staat hevig in bloei, zoals telkens wanneer mijn geboortedag nadert, zo heeft mijn moeder dat altijd gezegd, als was het een boeket van de natuur aan haar en mij persoonlijk.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content