Katrijn Van Bouwel
Katrijn Van Bouwel Columniste

Soort zoekt soort, dus is het geen wonder dat ook improvisatiespelers graag bij elkaar troepen. En net zoals er managerseminaries, karpervissercongressen en bijeenkomsten voor panfluitadepten zijn, bestaan er ook internationale improvisatiefestivals. En zo reisde ik samen met de Royal Improphonic Orchestra & Theatre naar Finland, het rijk van altijd maar meer. Het kleine vliegtoestel met zijn twee propellers vloog laag boven de grond. Ik was in de wolken. Onder mij openbaarde het fenomenale landschap zich in vogelperspectief. Naaldgroen, met water naar believen. Het glanzende oppervlak werd kwik onder mijn blik. De veranderende lichtinval maakte zo’n plas plots ondoordringbaar en zilverzwart glanzend. Alsof er een thermometer kapot gevallen was over het land, en de droppen hun weg naar elkaar zochten. Van bovenaf leek het alsof je gelijk waar kon staan, en in eender welke richting een steen kon gooien, en je steeds ‘plons’ zou horen.

Tijdens de Finse zomer gaat de zon gedurende drie maanden nooit onder. De nacht was klaar. ’s Avonds, na de optredens, waren het alleen de stilte op straat en mijn verwarde bioritme die verrieden dat mijn bed wachtte. Wat een euforie, dat het donker na twaalf uur geen schaduw wierp, en de mensen de enige sterren waren. Maar na een tijd begon het me te dagen dat ik het duister miste. Ik besefte dat ik eigenlijk een nachtdier was, dat met fonkelende ogen in het leven begint te wroeten, zodra de zon de rug keert. Het donker zorgt ervoor dat ik me onbespied waan, om stiekem dromen tot uitvoer te brengen, of onmogelijke plannen te smeden. De dag dient de rede, de nacht de roes. Het donker veroordeelt me tot mezelf, zonder lichtheid die me afleidt. Met duizend lichtpuntjes ver boven me, en een zoektocht naar wat binnen in mij oplicht, en wat overdag overstemd wordt door de zon en de stralende wereld.

In het Hoge Noorden was ik ook na middernacht zo banaal mezelf, die alledaagse versie die de duisternis ontbeert. Ik voelde me eenzijdig belicht. Ik wilde mijn armen wijd uitspreiden, om de nacht op te vangen, als die maar zou vallen. Vergeefs, natuurlijk. Ik keek mijn ogen uit op de Finnen. Hoe ze nu een overvloed aan licht krijgen, en het in de winter zonder moeten stellen. Maar misschien is dat niet zo erg, als heel je land vol spiegels drijft, waarin de maan gereflecteerd wordt. De Finnen die ik leerde kennen leken er in ieder geval weinig last van te hebben, maar misschien zijn improvisatiespelers niet de beste steekproef.

Toen ik terug thuis was, zat ik voor het raam, en genoot van het afnemen van het avondlicht. Onder het schijnsel van mijn bureaulamp bedacht ik de meest wilde, huiveringwekkende, bizarre en zinloze verhalen, struinde door de verborgen, overwoekerde plekken in de tuin van mijn geheugen en deed wat alle schrijvers doen : de waarheid verzinnen. Nooit zijn gedachten zo groot, als wanneer ze zich sterren wanen, fonkelend en eeuwig. Nee, zo maken ze geen dagen, dacht ik, zo helder als deze nacht.

katrijn.van.bouwel@knack.be

KATRIJN VAN BOUWEL

In het Hoge Noorden was ik ook na middernacht zo banaal mezelf, die alledaagse versie die de duisternis ontbeert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content