Dat ze Sergio op het songfestival geen punten hebben gegeven en die Griekse ‘robocops’ zowat het maximum, blijft een rotstreek. Maar voor het overige niets dan lof voor Cyprus en zijn bewoners.

Jan Haeverans

Onder enkele knoestige bomen, op een schaduwrijke, koele plek tegen de rotsen kniel ik neer naast de Baden van Aphrodite. Het heldere water voelt verrassend koud aan als ik er mijn armen diep insteek en er mijn gezicht en nek nat mee maak. Of er iemand zich wilde wassen in de bron, had Pierre gevraagd, de cameraman van Liberty TV die in ons gezelschap meereist en Cuprus in beeld brengt. Ik had me graag kandidaat gesteld: als je hier baadt, zullen volgens de legende jeugd en schoonheid je deel zijn. Het moet zijn dat ik op geen van beide punten voor verbetering vatbaar ben, want behalve een welkome verfrissing was er weinig effect te voelen. Ooit was dat anders: ver weg in de nevelen der tijd zag de mooie, jonge Adonis na een jachtpartij de godin Aphrodite hier naakt baden. Het was het begin van een stormachtige liefdesrelatie. De Belgische kabelkijker zal het met een beeld van mij moeten stellen.

We zijn op weg met Christos die, net als zijn naamgenoot tweeduizend jaar geleden, een man met een missie is. Eerst had hij ons nog enkele obligate toeristische trekpleisters getoond, zoals de Baden en het klooster van Agios Neofytos, maar dan stuurt hij zijn landrover resoluut dieper heuvels van de Akamas in, zijn ware passie. Het laatste stuk verharde weg ligt al ver achter ons als we halt houden bij een rotsformatie hoog op een winderige heuvel. Het uitzicht is adembenemend: zo ver het oog reikt, zijn er alleen maar groene heuvels, blauwe luchten en, ver onder ons, ongerepte stranden. Hoewel dit een beschermd natuurgebied is, is het niet geheel onbewoond. Hier en daar staan er enkele boerderijen waar vooral geiten worden gekweekt, de enige dieren die gedijen op deze schrale bodem. Een hard leven moet het zijn, zo blijkt als we bij een gammele stal – wat slordig aaneengebonden platen en draad – enkele mensen de bekende Cyprische haloumi-kaas zien maken. Een vochtige hitte slaat ons in het gezicht als we het betonnen hokje betreden, waar twee vrouwen roeren in enkele grote ketels melk die op een gasvuur staan te pruttelen. Vloer, muren en plafond van het dampige lokaaltje zijn bedekt met vochtdruppels. Met een buitentemperatuur van 35 graden is de warmte hier ondraaglijk. Maar niet voor iedereen: het jongetje dat buiten aan het spelen was, komt nieuwsgierig naar binnen en vlijt zich prinsheerlijk op het bedje in de hoek, dat glimt van het vet. “De kaas die ze maken, is voor eigen gebruik”, zegt onze gids diplomatisch als we weer naar de auto lopen, “niet voor de verkoop.”

Goeloe goeloe goeloe!” Ik schiet wakker als Christos met een indianenkreet de jeep plankgas naar een familie patrijzen stuurt, die de hobbelige kiezelweg oversteekt. Achterin botsen we ruw tegen elkaar aan en raken verstrikt in Ć©Ć©n kluwen van ledematen, tassen en fototoestellen. Bepaald wel een gids die er de aandacht weet bij te houden. Mijn middagdutje – na een heerlijke maaltijd in een dorpje dat zo uit een toeristische brochure leek geplukt – is van korte duur geweest. We zijn aan de afdaling begonnen naar de kust, op weg naar Lara Beach, waar we het stof en het zweet van een lange dag in de bergen kunnen afspoelen in de Middellandse Zee. “Een half uurtje maar”, roept Christos als we al in het blauwe water aan de bijna verlaten kust liggen. “We moeten nog naar de zeeschildpadden.” Ik zei het al: een man met een missie.

Niemand weet hoe het hen lukt of waarom ze het doen, maar feit is dat zeeschildpadden na 25 tot dertig jaar weer opduiken op het strand waar ze geboren zijn om er zelf hun eieren te leggen. Wat op Lara Beach niet zo’n goed idee bleek, want wetenschappers ontdekten dat zo’n tachtig procent van de nesten door vossen werd leeggeroofd. Het was het begin van een grootscheepse beschermingscampagne voor deze wereldwijd bedreigde diersoort. En hoewel de beesten er robuust uitzien, is hun ecosysteem uiterst fragiel. Nesten verplaatsen naar veiliger gebieden bleek te veel schade aan te richten. Ze beschermen met ijzeren korven was ook al geen goed idee: mogelijk hebben de dieren een soort magnetisch oriĆ«ntatiesysteem – hoe vinden ze anders hun weg terug na dertig jaar? – dat door het ijzer in de war wordt gebracht. Nu duiden aluminium korven de plaatsen aan waar nesten verborgen liggen. En het project heeft succes: naar schatting vijf tot tien keer meer jonge schildpadden bereiken tegenwoordig het water, waarna ze aan hun jarenlange tocht door de zeeĆ«n kunnen beginnen.

Het is schroeiend heet als we Pafos binnenrijden. Het stadje maakt de indruk van een bouwwerf: rond het charmante maar kleine historische centrum worden in een hoog tempo, en vaak volgens een nogal onduidelijk stadsplanning, nieuwe gebouwen opgetrokken. Het is een soort chaos die zuiderse stadjes beter verdragen dan de onze. Sinds de jaren tachtig is dit opnieuw een belangrijk administratief en toeristisch centrum geworden, maar daarvoor heeft het eeuwenlang een sluimerend bestaan geleid als onbeduidend kustplaatsje aan de westkant van het eiland. Toch was dit ooit de welvarende hoofdstad van Cyprus. Daarvan getuigen de overblijfselen van rijke Romeinse villa’s met prachtige mozaĆÆekvloeren, en de indrukwekkende Koningsgraven, een grafveld waar de plaatselijke elite complete ondergrondse woningen liet optrekken. Kwestie van na de dood ook nog wat levensruimte te hebben.

Van op haar terras heeft Thraki Rossidou-Jones een prachtig uitzicht over Pafos. De 83-jarige kunstenares en weduwe van een Britse officier is beroemd geworden met haar eigenzinnige interpretatie van de naĆÆeve schilderkunst. In New York, Londen en Parijs heeft ze geĆ«xposeerd, de halve wereld heeft ze gezien, maar nu is het welletjes geweest. “Ik ben te oud geworden voor verre reizen”, zegt ze, terwijl ze zich op deze bloedhete namiddag nog een tweede zivania inschenkt, de lokale sterke drank (“Een oude vrouw mag zich al wat meer permitteren, darling.”) En in Ć©Ć©n adem voegt ze eraan toe dat ze nog maar een jaar geleden met vriendinnen een reis heeft gemaakt naar Iran. (“Ga daar maar nooit naartoe, sweetie. Hoe ze vrouwen daar behandelen!”) Nu blijft ze hier, in het kunstenaarsdorpje Lempa, in de heuvels rond Pafos (“Kunstenaarsdorp? Prutsers zijn het hier. En nog jaloers ook.”) Toch is dit niet de plek waar ze had gehoopt oud te worden. Haar hart ligt in Famagusta, de stad waar ze haar jeugd heeft doorgebracht. “Ik droom soms nog van die gouden stranden”, vertelt ze. “Een schitterende, mondaine plek was het.” Maar dat was voor 1974, toen het Turkse leger kwam en een derde van het eiland bezette. “Behalve de kleren die we aanhadden, waren we alles kwijt. We hadden een mooi huis op het strand en plots nam iemand het af, zomaar. Ik was, en ben nog altijd, een vluchteling in eigen land.” Famagusta, volgens Thraki nu een spookstad, ligt maar op een paar uur rijden, en toch is dat deel van het eiland voor niemand zo onbereikbaar als voor de Grieks-Cyprioten. “Ik heb gezworen dat ik nog Ć©Ć©n keer naar mijn ouderlijk huis zou terugkeren voor ik sterf. Maar dan mogen ze zich beginnen te haasten met de vredesonderhandelingen”, zegt de kunstenares niet zonder humor. “De schilderkunst heeft me gered. Nadat we verjaagd waren, heb ik dagen-, wekenlang gehuild. Tot een vriendin me verf en een set penselen gaf. In mijn kunst wil ik vastleggen hoe het leven was, daar en toen. Dat de mensen het niet vergeten. Daarom onderteken ik ook al mijn werken met Thraki of Cyprus.”

De weg van Pafos naar Limassol slingert zich langs de kust, met rechts de Middellandse Zee, vandaag diepblauw en effen als een biljartlaken, en links dorre, stoffige heuvels. Ik had me een rijkelijker landschap voorgesteld bij de geboorteplek van de godin van de liefde, maar toch is het hier, bij de Petra tou Romiou, een rots in de zee, dat Aphrodite het levenslicht zag. En zoals het een Griekse godin past, ging daar een sappige geschiedenis aan vooraf: toen Cronus op aanstichten van zijn moeder Gaea de testikels van zijn vader Uranus afsneed, kieperde hij het bloederige prakje maar meteen in zee. Waarop de tomatensoep met balletjes heftig begon te schuimen en – het waren potente jongens, die goden uit de Oudheid – Aphrodite als het ware postuum verwekt werd. Zoals mijn leraar Grieks destijds placht te zeggen: “De Griekse mythologie, dat is beter dan Dallas.”

Onderweg naar Kourion, waar een oud Grieks theater en de resten van een luxueus badhuis hoog op een heuvel de vlakte overzien, moeten we even met de ogen knipperen. Britse huizen, auto’s, verkeersborden: het lijkt of we zijn terechtgekomen op dat andere eiland waar ze ook links rijden. Deze grote militaire basis, overigens nog steeds autonoom Brits gebied, is een overblijfsel van de kolonisatie, zegt onze gids Georgia een beetje zuur. Van 1878 tot 1960 waren de Britten hier de baas, zeer tegen de zin van de plaatselijke bevolking. Golf, polo, tea-time, de Cyprioten moeten er nog altijd niet van weten. Hoewel, misschien niet alle Cyprioten. Het moet op het RAF-luchtcontrolecentrum van zo’n basis geweest zijn, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de jonge Thraki werkte. Turend naar het radarscherm wachtte ze op de terugkeer van die joviale Engelse jachtpiloot, die ze met zijn eskadron moest uitsturen telkens de Luftwaffe het eiland te dicht naderde. “Hij was een goede man.” Ze spreekt nog vol liefde over haar echtgenoot die een tiental jaren geleden overleed.

Dat meneer er zo niet inkomt, hoor ik de portier van het klooster Kykkos gedecideerd zeggen. Dat er nu eenmaal regels zijn en dat je elke religie moet respecteren. De man in zijn short staat beteuterd naar zijn respectloze knieĆ«n te kijken. “Maar ik drink nooit alcohol”, probeert hij nog. Geen sterk argument in een klooster dat bekendstaat voor de uitstekende wijn en zivania die het produceert. De pope die ons rondleidt – zwarte pij, woeste baard en typisch hoedje – zou daar anders best een slok van kunnen gebruiken. Nors voor zich uit starend mompelt deze struise man zijn uitleg, in een Grieks dat zelfs voor Georgia moeilijk te verstaan is. Kykkos, in het ruige Troodos-gebergte, is misschien wel het interessantste klooster van het hele land. En zeker het rijkste. Sommige stukken uit de collectie Byzantijnse kunst in hun museum, een smaakvol gebouw in de stijl van de vroegste christelijke kerken, zijn werkelijk adembenemend. Plots, midden in de rondleiding, stopt onze stugge pater met praten en beent boos weg. Niemand die weet wat er precies aan de hand is. Gelukkig krijgt het bezoek een leuk staartje: nog nooit een souvenirshop gezien waar enkel wijn en sterke drank te koop zijn.

Henry Rooke had zich een slechtere plek kunnen indenken om zijn laatste levensjaren te slijten. Dat de man in 1811 vredig is ingeslapen in een bed en niet gecrepeerd is op een of ander slagveld, mag een wonder heten. Na een avontuurlijke carriĆØre in het leger van King George reisde deze oud-officier Europa door om zich uiteindelijk bij de troepen van de tsaar te vervoegen. Een mens moet tenslotte iets doen tijdens zijn pensioen. Zijn eindstation werd het klooster van Omodos. Het is er wonderlijk rustig als wij in het dorpje aankomen. Niet zo vanzelfsprekend voor een echte toeristische trekpleister. De idyllische, opgepoetste versie van het mediterrane leven die je te zien krijgt, is dan misschien wel mooi, erg waarheidsgetrouw is ze vast niet. Het valt te betwijfelen of het bestaan in deze piepkleine tweekamerhuisjes werkelijk zo pittoresk was; er werd zelfs buiten gekookt om ruimte te besparen. Toch is het heerlijk dwalen door de smalle straatjes die op ezelsmaat zijn gemaakt. Ik pas er precies in.

“Dit is mooi”, weet ook Georgia, “voor foto’s en souvenirs. Maar wat verder in de bergen liggen nog veel authentiekere dorpen.” En ze geeft meteen de tip om bezienswaardigheden zoveel mogelijk na de middag te bezoeken. Dan hebben de meeste toeristenbussen hun lading allang weer op het strand afgekieperd.

De airco ratelt, de vitrines zijn veel te vol gestapeld en de uitleg erbij staat getypt op oude, vergeelde papieren. Het Cyprus Museum in de hoofdstad Nicosia is niet meteen het hipste in zijn soort. Maar charme heeft het in overvloed, en wie even zoekt, krijgt er heel wat fraais te zien over het verleden van het eiland. Septimius Severus bijvoorbeeld. Het bronzen standbeeld van deze Romeinse keizer heeft een hoofd dat veel te klein is in verhouding met het lichaam. De verklaring is simpel: in die woelige tijden veranderden de keizers zo vaak dat men niet meer telkens het hele beeld verving maar er gewoon een nieuw hoofd op plaatste. En ik verneem dat schade aan antieke beelden vaak niet het resultaat is van eeuwen sleet: ze werden kapotgeslagen door de eerste christenen. Barbaren! En op de achterkant van een Bacchus-reliƫf ontdek ik een nogal stevig erotisch tafereel. Er zijn zo van die dingen over de Oudheid die ze ons nooit verteld hebben op het katholieke college waar ik school liep.

De Pafos-poort, die deel uitmaakt van de oude Venetiaanse omwalling van Nicosia, leidt nergens meer naartoe. Ze ligt pal op de Green Line, die de scheiding tussen Turks en Grieks Cyprus markeert. “Kijk, twee Turken”, roept Georgia opgewonden als enkele Turkse jongens bij de draad verschijnen. En we staren hen aan als waren het wezens uit een andere wereld. Binnen handbereik maar onbereikbaar. Al bijna dertig jaar is deze stad in de ban van de tweedeling. Als een koppel dat, hoewel lang gescheiden, elkaar maar niet kan loslaten. Het leven gaat door, maar altijd en overal is er die niet te ontlopen herinnering van de andere kant. Het begint al bij het binnenrijden van de stad, waar automobilisten onmogelijk naast de enorme Turks Cypriotische vlag kunnen kijken die treiterig op een heuvel is getekend, ter grootte van enkele voetbalvelden. Zoals in elk betwist gebied zijn vlaggen alom aanwezig. Als we wat later van op een hoogte naar de stad kijken, is de Green Line nergens te zien, maar de nationale kleuren geven maar al te duidelijk aan wat van wie is.

Ik schrik als ik op het houten platform sta dat aan het einde van Lidras Street tegen de scheidingsmuur is gebouwd. De grote commerciĆ«le as van de stad stopt hier abrupt. Terwijl in het bruisende deel achter mij winkelende mensen rondslenteren en terrasjes en bars vollopen voor de middag, kijk ik uit op een desolaat stuk niemandsland. Gras tussen de straatstenen, afhangende rolluiken, opschriften met reclame voor producten die allang niet meer bestaan. Sinds de Turkse invasie van 1974 mag deze strook van zo’n vijftig meter breed alleen betreden worden door VN-personeel. Even tevoren hadden we een door de VN gecontroleerde grensovergang bezocht. Ook daar dezelfde desolaatheid: de huizen die uitkijken op de grenspost, vele nog met kogelgaten, staan te vervallen. Voor Cyprioten is dit een te gevoelige plek om lang te blijven, laat staan om er te wonen. Ik werp nog een laatste blik op het verlaten stuk Lidras Street, dat wat verder, onzichtbaar door een muur van beton en platen, voortloopt door het Turkse deel van Nicosia. Door een land dat alleen door Turkije erkend wordt.

‘Het nieuwe Famagusta’: het moet voor de Cyprioten als een ronkende eretitel klinken. Want naast Limassol maakt ook Agia Napa aanspraak op dat epitheton. Maar daarmee houdt de gelijkenis tussen beide plaatsen op. Limassol is een stijlvolle badplaats, gegroeid uit een charmant oud stadje, Agia Napa daarentegen is een knotsgek feestdorp dat het vissersplaatsje van weleer heeft opgeslokt. En voor het overige heeft de plek niet veel om het lijf, vooral letterlijk. Een van de weinige getuigen van het feit dat het verleden hier toch wat verder reikt dan de roezige herinnering aan de voorbije fuifnacht, is het klooster. Het eeuwenoude bouwsel ligt wat verloren tussen de dancings in de vorm van een Mexicaanse haciĆ«nda, het Flintstones-huis, een middeleeuwse burcht en zelfs een ingeslagen komeet. Er staat geen maat op de gekte. Als wij er tegen het middaguur aankomen, verschijnen de eerste jeugdige feestvierders in het straatbeeld. In zwembroek en met badlaken in de hand om op het strand nog wat voort te dutten. Om vanavond opnieuw de tocht langs de discotheken aan te vatten, waar minimale hoeveelheden textiel alle moeite van de wereld hebben om roodverbrand, wiebelend vlees binnen de perken van het fatsoen te houden. Hoog tijd voor een gelukkig getrouwde man als ik om de aftocht te blazen.

De Pafos-poort in Nicosia leidt nergens meer naartoe. Ze ligt pal op de Green Line, die de scheiding tussen Turks en Grieks Cyprus markeert.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content