Door het Amerikaanse embargo na de revolutie van 1959 werd Cuba van de buitenwereld geïsoleerd. De prioriteiten van het regime en de beperkte economische middelen bevroren de infrastructuur in de tijd. Zolang suppoost Castro in leven blijft, zal Cuba de bewaarplaats zijn voor de grootste verzameling authentieke fifties-memorabilia.

De bovenste helft van het raam heeft de vorm van een protserige pauwenstaart en beslaat haast de hele breedte van de muur. Het schaarse nachtlicht speelt door het gekleurde glas en projecteert monochrome schaduwen op de wand aan de andere kant van het bed. De kamer is zo eindeloos hoog dat het plafond amper zichtbaar is. Ik vraag me af of Hemingway hetzelfde gevoel had toen hij ’s nachts, zweterig in zijn geribde onderlijfje, naar de wc verlangde. De goedkope spaarlamp heeft moeite om te ontwaken. Het duurt seconden voor ze haar vibrerende licht uitstrooit. Ik ben niet alleen in m’n kamer. Bij het wassende licht rennen de insecten weer weg onder plinten en achter de kasten. Ik trap even op mijn espadrilles eer ik er m’n voeten inschuif. Je weet maar nooit. Een reisgezel vertelde tijdens de lange vlucht hoe een kakkerlak ooit haar leven redde. Als ze hem niet gevolgd had tot achter haar hoofdkussen, had ze nooit die witte schorpioen ontdekt. Maar dit is Afrika niet. “Op dit tropische eiland zitten geen giftige dieren, buiten de mens”, verzekerde mijn Cubaanse vriend me later. Op het dakterras van het zeer centraal gelegen Hotel Plaza geniet ik van de sfeer van vergane glorie die er binnen heerst en van het adembenemend zicht op de hoofdstad. Het intense contrast van het evenaarslicht werkt verblindend. Onder mij is de stad al volop in leven.

Het isolement van Cuba sinds het embargo van 1960 heeft ervoor gezorgd dat dit tropische paradijs grotendeels aan de uniformiserende globalisering is ontsnapt. Het is verkwikkend om door de straten van Havana te kunnen wandelen zonder op de schreeuwerige gevels van Nike-stores en McDonald’s resto’s te stuiten. Ook het verkeer is hier nog op een menselijke schaal. En al spuwen de aftandse Russische Lada’s en prerevolutionaire Pontiacs en Buicks dikke walmen uit, er is steeds een zachte zeewind die snel doet vergeten dat de motoren niet op maximaal rendement zijn afgesteld.

Tropische stadsgeuren komen me toegewaaid. In de zeebries zitten ook aroma’s van potgrond, ontbonden huisvuil of uitlaatgassen. Ik onthaal ze met voorzichtigheid. Van in het midden van de straat roept mijn Cubaanse vriend Luis me naar de tweede verdieping van het gescheurde huis. Zonder weerwoord daalt er een gerafeld mandje aan een touw omlaag. De sleutel, want parlofoons en elektrische sloten zijn hier afwezig of defect.

Luis en zijn vriendin Ada lopen me voor. (Via adaiglesias@yahoo.es kunt u bij hen een flat huren in hartje Vedado.) De smalle trap herinnert me aan m’n dieetvoornemen van vorig jaar. Boven staat de deur open. Onmiddellijk komt de inwonende grootmoeder een glas koel water aanbieden. Niet veel later loopt het ijswater langs mijn poriën terug mijn lichaam uit. Een kleinzoon staat gebogen voor de spiegel en borstelt onverstoorbaar zijn Elvis-kapsel verder in de plooi. De logerende vriend van de familie ligt samen met de Siamese kat op de sofa en heeft de rosse versie van dezelfde rock-‘n-roll haarsnit. De fifties zijn hier nog levendig (en ik betrap mezelf op associaties met botsauto’s en Guido Belcanto). Het appartement vertoont nog enkele art-decotrekjes in de strakke lijnen van de afgeleefde houten deuren en lambriseringen. Verfraaiingwerken staan hier onderaan het klusjeslijstje en een pot verf betaal je in dollars. De keuze voor een liter melk is dan snel gemaakt. De grootmoeder blijkt de weduwe te zijn van Gonzalo Roig Lobo, de Cubaanse componist die nog steeds voortleeft in de muziek van de Buena Vista Social Club. Trots haalt ze een grote foto van de muur. “Dit was Gonzalo in 1938, toen we hier net uit Libanon waren aangekomen”, zucht ze mijmerend.

Als de moeder van Luis, professor Mayra Pastrana, uit haar kamer tevoorschijn komt, ziet ze er voorbereid uit op mijn bezoek. De docente kunstgeschiedenis aan de universiteit van Havana heeft haar mooiste jurk aangetrokken en gaat fier rechtop zitten in de afgeleefde fauteuil. Achter haar : een precieuze collectie schoolboeken. Ik heb er zelf twee bij over filmgeschiedenis. Als kroonjuwelen worden ze voorzichtig uitgepakt en met diep res-pect doorbladerd. Of ze iets kan vertellen over de jaren vijftig in Cuba ? Na een korte aarzeling staat ze weer op, loopt naar het raam en zegt : “Kijk rond je, je bent er !” Enkele minuten later lopen we samen door de straten van Havana. Professor Pastrana is een waterval van woorden. “Kijk hier, deze koloniale gevel. Tweehonderd jaar oud ! Laat je niet afleiden door het vuil. En daar, dat is Spaanse art deco.”

Met de historische Amerikaanse wagens die kreunend en soms als krabben schuin door de straten rijden, heb je aan de voet van het Havane Libre of het Capri Hotel het gevoel in de gloriedagen van de maffia te stappen. Net als Las Vegas was het Havana van de jaren veertig en vijftig een topbestemming voor gokkers en al snel een trekpleister voor gangsters, criminelen en playboys. Sin city was de bedenkelijke bijnaam die Havana zich in de jaren voor de revolutie had eigen gemaakt. De grote hotels, waarvan de meeste nog steeds in het kleedje van toen zitten, werden gebouwd door peetvaders van de Miami en New Yorkse maffia. Zoals de heren Santos Traficanté en Meyer Lansky, die hotels als de luxueuze HavanaHilton (nu Havana Libré) en de Riviera lieten bouwen. Al deze hotels waren voorzien van prachtige casino’s en showzalen zoals de Palacio de la Salsa, nu Copa Room, die nog steeds in het Riviera hotel synoniem staat voor spektakels vol glamour en glitter. De grootste shows vind je nog steeds terug in de openlucht Tropicana Club. Destijds vloog de betere burger uit Miami voor één avond over om er handenvol dollars uit te geven aan snel vertier.

Terwijl het Havana Libré en Capri Hotel smakeloos vernieuwde meubeltjes hebben gekregen, blijft het Riviera Hotel het meest authentieke. De elegant laverende lobby baadt in gedempt diffuus gouden licht en eindigt op zwevende trappen die je naar de mezzanine voeren. Nestel jezelf in een van de lage, strak rechthoekige fauteuils om je blik te laten dwalen over de golvende balie. In ware Doctor No-stijl is die voorzien van drie ingebouwde wandhorloges met wijzers als raketten en planeten. Receptionistes in een archetype van het stewardessenuniform ronden het geheel af. Loop dan even het vergulde eivormige casino binnen waar Ginger Rogers nog aan haar gin fizz nipte na het openingsconcert in 1958. Met een beetje geluk zal je enkele van de in roze struisvogelpluimen gehulde danseressen langsheen de formica meubeltjes naar het cabaret zien lopen.

Eenmaal onder de Almendares-rivier door sta ik plots in Miramar, een uniek bewaard fifties-stadsdeel. Nergens ter wereld vind je nog zo’n concentratie aan modernistische villa’s en huizen. Op de hoofdas staan ambassades en bedrijfsgebouwen tussen de grote Lloyd Wright- aandoende villa’s. Duik je de zijstraten in, dan zie je tot de verbeelding sprekende eengezinswoningen en kleine appartementen. “Een droom voor elk architectuurstudent”, zegt professor Partrana me. Nautico is een klein aangrenzend kwartier. Tal van internationale architecten hebben in Havana hun sporen nagelaten, maar dit vergeten kleinood in de vorm van de Club Nautico zou wel eens het hoogtepunt kunnen zijn. Max Borges heeft zich hier in 1953 ten volle kunnen laten gaan in de verbouwing van deze nachtclub en jachthaven. Het oorspronkelijke paviljoen werd opgebouwd als de brug van een ocean liner. Versmolten met het rigide hoofdgebouw is het wuivende dak van inkomhal, terras en grote dansvloer de zee gaan imiteren. Waar vroeger diplomaten, maffiabazen en hoeren de blauw- en witgeschilderde betonconstructies bevolkten, is het nu de blauwkraag die hier vertier vindt. Openluchtconcerten en shows vinden hier plaats, en waar de toegang tot de toeristische cabarets en clubs voor de modale Cubaan onbetaalbaar is, kan hier enkel de Kameraad van de revolutie binnen.

Ada wuift een oldtimer tot stilstand. “Wees nu zo Cubaans mogelijk”, fluistert ze me. “Praat niet in de wagen, want ze mogen geen vreemdelingen vervoeren in deze levensgevaarlijke tuigen.” Voor de toerist zijn er blinkende taxi’s voorzien, in perfecte staat maar met harde valuta te betalen. Ik probeer mijn argwaan te verbergen als ik merk dat de remmen van deze taxi met een touw bediend worden. De stationwagen is omgebouwd tot bus. Twee als zitbanken dienstdoende planken geven het gevoel in een beestenwagen te kijken. Onder onze voeten liggen herstelde bladveren en andere grote reserveonderdelen. Samen met zeven Cubanen en twee honden nemen we plaats achter in de volkstaxi. In ruil voor een halve dollar legt die hetzelfde parcours af als de bussen. Wie het zich kan veroorloven, neemt dan graag dit alternatief voor het gratis maar schaarse openbaar vervoer.

De omgeving van de Rampa, dé uitgaansbuurt van de fifties, geeft het midden van de twintigste eeuw vorm met zijn clubs, futuristische filmzaal en het rijzige Havana Libré Hotel. De Seguro Medico-toren staat negentig graden gedraaid op zijn basis, om zo de ooit felgekleurde balkonnetjes het volle zicht op de zee te gunnen. Bijzonder indrukwekkend is de Edificio FOSCA. Gebouwd volgens het Corbusiaans concept was het vijfendertig verdiepingen tellende complex een stad op zich. Met een eigen school, een garage en restaurants op de bovenverdieping was het de grootste betonnen constructie van zijn tijd. Een symbool van naoorlogs economisch optimisme en ultieme luxe. Tegen de achtergrond van FOSCA staan aan de Malecón twee speels gekleurde torens. Met hun ronde symmetrische balkons lijken de Kleine en GroteEdificio Sommeillan wel uitgerekte schelpen.

Naar Cuba komen is als in de tijdmachine stappen. Er lijkt weinig veranderd sinds de revolutie. Alles is een beetje ouder geworden, versleten. Het Castro-regime heeft van meet af aan bepaalde economische prioriteiten gesteld. Zo werd snel gekozen voor alfabetisering en hoger onderwijs voor de bevolking. Restauratie van de bestaande infrastructuur hoorde niet bij de prioriteiten. Als geteisterd door een oorlog die er nooit was, heeft de stad daardoor iets van een ruïne. Gevels van grote koloniale huizen missen soms hele verdiepingen. De ideale plaats om de was op te hangen. Draden en buizen komen als wormen uit de afgepelde bepleistering. Deuren hangen uit hun scharnieren. Overbevolking van de gebouwen heeft de erosie nog versneld. En al stralen ze nog steeds de grandeur van weleer uit, toch staan vele van deze huizen letterlijk op instorten.

Ook nieuwbouw is zo goed als uitgebleven of beperkt tot enkele buitenwijken van de stad. En waar ten bate van de toeristen de oude koloniale monumenten en paleizen van Havana Vieja een opsmukbeurt hebben gekregen, vind je voornamelijk in de populaire wijken tussen de oude stad en Vedado de meeste ruïnes. Desondanks kan je er nog enkele parels van de art nouveau vinden. Op de druk bereden Calzada de Reina bijvoorbeeld vind je Centro de Oro (1910) en de Casa Crusellas (1908). Art nouveau werd door de locale architecten verworpen, en veel meer dan de Belgische of Franse invloed vonden de nieuwe Catalaanse modernisten hier gehoor.

Het symbool bij uitstek van de latere art-decoperiode is ongetwijfeld de Bacardi-toren. Gelegen aan de rand van Havana Vieja lijkt het oude hoofdkwartier van de rumproducenten recht uit Batmans Gotham City te komen, met op de centrale toren het bedrijfslogo als windvaan : de zwarte vleermuis. Om de hoek staat de logge boekhandel La Moderna Poezia als een gestroomlijnde bunker. Net als de uit het midden van de jaren veertig daterende golvende balkonlijnen van dit unieke Edificio Solimar, is dit hier een mengeling van late Parijse art deco en Ita- liaans Eur-futurisme. De stijlen volgen elkaar willekeurig op. “Elk huis heeft geschiedenis”, zegt professor Pastrana. “In de stad is er sinds de revolutie weinig veranderd en de opeenvolgende economische bloeiperioden die het woelige verhaal van Cuba hebben getekend, lieten telkens hun sporen na.”

Eenmaal in de El Vedado-wijk, kom je terecht in de glorieuze laat-negentiende eeuw van Cuba. Zakenlui en producenten bouwden hun huizen en kantoren in deze recente stadsuitbreiding. Mooie ruime woningen die alle stijlen illustreren, elk omringd door hun eigen tuin. De lanen en straten lieten vrij spel aan de verkoelende zeebries en werden allemaal voorzien van bomen. Ook luxueuze flatgebouwen vonden hier later een plaats. Zoals de uit 1932 daterende Edificio López Serrano, een kruising tussen onze Antwerpse KB-toren en de Empire State Building. Binnen ontdek ik de marmeren hal en de bronzen liften die met een onheilspellend geratel op en neer gaan. Op de gestileerde wandklok in de duistere lobby ontbreken de wijzers. De tijd kan hier niet meer verlopen.

De bomen in de straten zijn uitgegroeid tot mini-jun-gles. De wortels stuwen het wegdek op tot natuurlijke verkeersdrempels en het weelderige bladerdek verhult de huizen en vult de straten met een koele schaduw. Je waant je haast in een park. Te gek Gaudi-koloniaal eclecticisme en protserige neo-klassieke zuilportalen staan naast prachtige art deco en enkele modernistische optrekjes. De sfeer is hier erg ontspannen. Groepjes mensen keuvelen op elke straathoek of zitten op de trapjes die toegang verlenen tot een van de huizen. Een secretaresse heeft haar tafel op de veranda gezet. Ze ontvangt er de bezoekers terwijl ze met haar lange felrode nagels voorzichtig de kiesschijf van een vooroorlogse telefoon bewerkt.

Op de Rambla van de Avenida G gaan we behoedzaam zitten op een vermolmde bank. Ada haalt de blikjes Cubaanse cola en sluikgestookte rum uit haar tas. Aan de overkant van de straat draagt een bewakingsagent een witte kunststof stoel naar buiten en ploft er zichtbaar verveeld op neer. Een afgeleefde Panton-chair waarvan de glasvezel aan de randen zichtbaar wordt. Luis ziet hoe mijn aandacht door dit banaal voorval getrokken wordt. “Hopelijk ontwaken we voor het te laat is”, zegt hij terwijl hij mij de beker cuba libre aanreikt. “We hebben geen idee van de schat waarop we zitten.” n

Tekst en foto’s Michel Vaerewijck

Castro koos voor alfabetisering en hoger onderwijs. Restauratie van de gebouwen hoorde niet bij de prioriteiten. Als geteisterd door een oorlog die er nooit was, heeft de stad daardoor iets van een ruïne.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content