Dat het paradijs niet bestaat ? Kan best, maar wie met de Tu Moana door de lagunes van droomeilanden als Bora Bora, Taha’a en Huahine dobbert, komt verdraaid dicht in de buurt.

Scène 1, take 1. Vrouw in rood badpak paddelt in een kajak rond een onbewoond eiland. Ze heeft een wat dommige grijns op haar gezicht, de vrouw, en mensen die haar goed kennen, weten dat dat op een hoge graad van gelukzaligheid wijst. Ze neuriet zelfs een beetje : ” Quand j’ai faim, je mange des bananes, quand j’ai soif, je bois du lait de coco.” De plaatselijke hit, die ze hier elke avond tijdens het cocktailuur spelen. Niet op het onbewoonde eiland, maar op de boot die vlak voor de kust voor anker ligt. Nu ja, boot is misschien een wat oneerbiedige term voor het luxejacht dat de Tu Moana is. Zevenendertig kajuiten, één en al sober design in chocoladebruin en ivoor, met een enkele toets fuchsia. Artistieke zwartwitfoto’s van het tropisch eilandleven aan de muren, naast een flatscreen-televisie met dvd en een cd-romspeler. Bedlinnen van Kenzo en badkamerparafernalia van Philippe Starck. Een douche die bij gebruik de rest van de badkamer niet onder water zet, een van de fundamentele criteria van het betere cruiseschip. Verdraaid nog aan toe, hier is over nagedacht. Zevenendertig kajuiten, dat betekent ook zevenendertig bemanningsleden in zwarte bermuda, parelgrijs poloshirt en allemaal eendere sneakers. Toon- aangevend voor een heel aparte cruiseformule, informeel en met veel individuele vrijheid voor de passagiers. Wat maakt dat je ’s morgens vroeg, na de roereieren met zalm of een sober bordje tropisch fruit, op de achterplecht een kajak te water kunt laten en naar het dichtstbijzijnde strand peddelen. ‘Tu Moana’ zou in het lokale patois zoveel willen zeggen als ‘zij die in de branding staat’. In ieder geval is het jacht speciaal ontworpen om te ‘lagune hoppen’, zodat het kan aanleggen in idyllische baaien waar grotere cruiseschepen zouden vastlopen. Na het boetiekhotel de boetiekcruise. Als je niet beter wist, zou je denken dat je op een privé-jacht logeert.

Schuinsmarcheerders avant la lettre

Scène 2, take 3. Vrouw ligt met gesloten ogen onder een palmboom, onder haar elleboog een exemplaar van Paul Theroux’Gelukkige eilanden van Oceanië. Ze voelt zich enigszins verwant met Theroux omdat die in een opvouwbare kajak rond zowat alle eilanden in de Grote Oceaan gepeddeld is. Maar wat een mopperkont is die vent toch. Dat Tahiti door het toerisme bedorven zou zijn. Ja zeg, dat beweerden ze al toen Gauguin er in 1891 aanspoelde. Frans-Polynesië ligt op 6000 kilometer ten westen van Chili, op 5200 kilometer ten oosten van Australië en op 6200 kilometer ten zuidwesten van Californië. Met andere woorden : aan het eind van de wereld. En de totale hotelcapaciteit bestaat uit evenveel bedden als van twee Las Vegas-mastodonten samen. Maar het klopt, dat hoofdstad Papeete niet de ideale plek is om Polynesië te ontdekken. Daarvoor moet je naar eilanden als bordjes rauwkost in een immense plas Blue Curaçao, omringd door een feestelijke schuimkraag. Duidelijk een van de betere ontwerpen van de Grote Architect hierboven, zo’n atol.

Waarom een Mexicaanse golf niet Tahitiaanse golf heet, vraagt de vrouw zich af, terwijl ze met een loom oog het breken van de branding op het koraalrif volgt. Zulke diepe gedachten er hier in je opborrelen. En of een kokosnoot loodrecht naar beneden zou vallen, of met een afwijking door de bries die de palmkruinen zachtjes doet ruisen ? Ze gooit een teenslipper naar de beige krabben die komisch zijwaarts wegscharrelen, schuins- marcheerders avant la lettre. Nu ja, er zijn minder schilderachtige manieren om aan je eind te komen dan door een vallende kokosnoot op een tropisch eiland. Ze kent mensen die hier binnen de kortste keren volslagen kierewiet zouden worden, wegens te veel niets, ook al neemt het niets hier redelijk spectaculaire vormen aan. Ze moeten het zelf weten.

Voor de vrouw hier aanlegde, peddelde ze voorbij een eilandje waar alleen een rookpluim achter de dichte begroeiing op enige vorm van bewoning wees. Waarna ze plots een magere jongeman met halflang klittenhaar ontwaarde die tot zijn middel in het water stond, een grote tros bananen in de armen. Wat hij daar deed ? ” I live here”, zei hij sereen, met een onmiskenbaar Amerikaans accent. Het Midden-Oosten stond in brand, elders zaaide het sars-virus paniek. Het léék niet alleen ver weg, het wàs het ook. Quand j’ai faim, je mange des bananes, quandj’ai soif, je bois du lait de coco. Zo simpel is het leven soms.

Haaien aaien

Scène 3, take 2. Vrouw zit aan een tafeltje op een strand, omringd door blij kijkende mensen in variërende mate van aangebradenheid.

Petit déjeuner pieds dans l’eau heet dit ritueel volgens het logboek. Tikkeltje decadent, daar niet van, maar het hééft iets, je eitje savoureren terwijl een lauwe zee aan je tenen likt. Glaasje champagne binnen handbereik. Eentje maar, want zo meteen zal er gesnorkeld worden. Je laten wiegen door de stroming, een fluwelen ziltigheid waarin Gauguin zelf zijn palet lijkt verloren te hebben. Vissen met noppen, vissen met biesjes, clowns en Napoleons, koraal als raapjes en rode kool. En altijd dat zenachtige gekolk in je oren, als de soundtrack van een ouderwets duikbootfeuilleton. De meest populaire attractie in deze wateren is het voederen van haaien en roggen. Puur toeristen-entertainment, maar wat is een reisjournalist anders dan een toerist met een notitieboekje ? De haaien zijn zo gedomesticeerd dat ze zich zomaar bij de rugvin laten beetpakken. Nóg tammer en ze betalen voor de traktaties met American Express. De roggen schurken zich als het ware tegen je aan, grote grijze vaatdoeken met de consistentie van oesterzwam. Achteraf leidt de haaienman ons trots rond op zijn motu, niet meer dan een zandplaat met twee golfijzeren hutjes : één voor hem en één voor een magere gele hond, die zich van puur enthousiasme bijna ophangt aan zijn ketting. Tabu heet het op primitieve, tegen de palmen gespijkerde bordjes. Meer en meer inlanders eisen de eigendomsrechten van ‘hun’ eiland op, ten koste van jarenlange juridische veldslagen. Maar jongens, wat een uitzicht als je ’s morgens in je gebloemde lendendoek uit je hangmat kruipt.

Na het haaien-aaien, het zwijnen-smoren. De ahimaa is een rechthoekige en ondiepe put in de grond, waarin voedsel urenlang op gloeiende basaltstenen en onder verschillende lagen bananenbladeren, vochtige jutezakken en zand gaar gestoofd wordt. De vis, kip, garnalen en het speenvarken worden individueel in bladeren verpakt en bewaren zo hun eigen smaak. Hetzelfde geldt voor de fafa, stukjes kip en spinazieachtige taro-bladeren gekookt in kokosmelk. Als dessert is er tropisch fruit en poe, een pudding gemaakt van tapiocabloem, gebakken banaan en papaja. Smakelijk, maar aan de zware kant. Dan is de Franse gastronomie aan boord een stuk verfijnder : vijf gangen per maaltijd, maar lichte kost en beschaafde porties, zodat je niet met dat schuldige ‘hier ga ik thuis nog wekenlang voor moeten boeten’-gevoel van tafel gaat. Veel sushi-achtigs als voorgerecht, maar net zo goed een flintertje foie gras. Verder pittige soepjes, elke dag verse pasta en de keuze uit vis, vlees of vegetarisch, gevolgd door geraffineerd zoet. En friet als belgenmop, de Franse maître is een jolig jongmens.

Eilanden der Liefde

Scène 4. Flashback naar 1768. Een inlands meisje met heup- lang haar en blote borsten laat zich aan boord van een Frans galjoen hijsen. De bemanning valt collectief in katzwijm. Kun je nagaan, in zes maanden geen vrouw meer gezien. “Venus die uit de golven opdook”, schreef kapitein Louis Antoine de Bougainville en de mythe van de Eilanden der Liefde in de Stille Zuidzee was geboren. Later kwamen de missionarissen die, spelbrekers als altijd, de exotische schonen in vormloze gebloemde jurken verpakten. Maar als ze de ufra ufra en de tumare dansen, met schokkende heupen en suggestief ondulerend middenrif, dragen ze nog altijd een grasrokje en twee kokosnoten, ook al zijn die tegenwoordig van plastic. En ja, ze zijn nog altijd betoverend, de Tahitiaanse meisjes, tenminste als ze jong zijn. Daarna is het alsof ze van staatswege stuk voor stuk een exemplaar van Mooi dik is niet lelijk uitgereikt krijgen. De oorzaak is niet ver te zoeken : de Polynesiërs hebben per capita de hoogste suikerconsumptie ter wereld. En de komst van hamburgerrestaurants op de grotere eilanden zoals Raiatea helpt ook al niet. Eén troost : de mannen worden even dik als de vrouwen. Maar er zijn natuurlijk uitzonderingen. Dino, bijvoorbeeld, voormalig Monsieur France en ondanks zijn eerste grijze haren nog altijd één bonk staalharde spieren. Langs zijn monumentale dijen kronkelen kunstig gestileerde slangen en hagedissen omhoog. Ook de tatau werd destijds door de missionarissen verboden, maar is nu weer helemaal in zwang. Vroeger waren die tatoeages een soort lichamelijk cv waaruit vreemdelingen allerlei informatie konden afleiden : wie je ma en je pa waren, wat je stiel was, hoeveel je verdiende, mogelijk zelfs wat je het laatst gegeten had. Nu zijn ze vooral decoratief. Monsieur France tokkelt op z’n ukelele, een belachelijk speelgoedgitaartje, zeker in de knuisten van zo’n reus. Een lokaal idool, maar tussen twee optredens door vervoert hij toeristen in zijn pirogue en demonstreert hij wat je zoal met kokosnoten kunt doen. Want het gaat niet zo best met de Tahitiaanse economie. Jarenlang pompte la métropole, zoals ze het overzeese moederland hier noemen, heel veel geld in Polynesië, kwestie van elke serieuze revolte tegen de kernproeven in Muroroa, op zo’n 1300 kilometer van Tahiti, in de kiem te smoren. Toen het Centre d’Expérimentation du Pacifique in 1996 ontmanteld werd, verbond Frankrijk zich ertoe om nog tien jaar lang te betalen voor de reconversie en het verlies van banen. In 2006 moet Frans-Polynesië dus de overgang maken van een economie van rente naar één van productiviteit, wat niet gemakkelijk zal zijn. Gelukkig is de natuur hier gul. Op Huanine, l’Authentique zoals het eiland hier toepasselijk genoemd wordt, wordt vanille, peper en kopra verbouwd. In het riviertje dat het eiland doorkruist, wordt vis gevangen op de eeuwenoude manier : door het diepe gedeelte af te zetten, wordt de vis in het ondiepe gedwongen zodat hij bijna in de armen van de vissers springt. Jeeps voeren schaarse toeristen aan die zich vergapen aan de marae, oude begraafplaatsen met verweerde stenen ter ere van de voorouders en aan de Heilige Palingen, vette kronkelaars met lelijke koppen die in een beekje ongestoord stokoud worden. Wie een Heilige Paling eet, zal ooit zelf gegeten worden, wil het bijgeloof.

Op het plein naast de kade spelen dorpelingen jeu de boules, met een sérieux inwoners van Perpignan waardig, naast een afdak waar een paar corpulente oma’s een dutje doen, alsof ze ter plekke omgevallen zijn. Productiviteit is duidelijk niet aan hen besteed.

Bijzondere allianties

Scène 6, take 2. De aanlegsteiger van Bora Bora, volgens Stevenson en vele anderen het mooiste eiland ter wereld. Vrouw in luchtige zomerjurk gaat van boord, te midden van een bont gezelschap goedgemutste dames die verkondigen dat ze gaan magasiner.

In toeristische folders voor cruises zitten er altijd fotomodellen in de jacuzzi. In het echt zit er een kwetterend damesclubje uit Québec in, of een ontmoedigend charmeloos koppel pasgehuwden uit Arlon. De Québécoises hebben dolle pret en soms ook wel eens ruzie, dan gaan er een paar verongelijkt op de verste ligbedden liggen mokken. Ja, daar ben je op een klein cruiseschip allemaal getuige van. Maar er worden ook bijzondere allianties gevormd. De Amerikaan met de gegroefde kop en het discrete drankprobleem blijkt een soort Ry Cooder te zijn, die ’s avonds op de achtersteven graag mag jammen met de opgeschoten zoon van een Spaans gezin. Commandante Che Guevara is ook van de partij. Intussen probeert de jonge kelner met het ronde brilletje het mooie zusje van de Spanjaard te leren vissen. De vissen bijten niet, zij wel. Meer moet dat niet zijn, zeker niet met het zuiderkruis boven je hoofd en een Melon Margarita in je hand.

Vaitape, de ‘hoofdstad’ van Bora Bora, bestaat uit een krantenwinkel, een paar zaken waar dure zwarte parels verkocht worden en een kerkje met een rood puntdak. Op zondag arriveren de gelovigen voornamelijk per pick-up : de vrouwen in strooien hoeden en nette jurken met grote witte kragen, de mannen in pak, ondanks de hitte. De dienst is heel geanimeerd : ouderlingen preken, dorpelingen kletsen, kleuters rollen over de grond in hun beste kleren. Er wordt ook veel gezongen. Psalmen en dan, totaal overwachts, het Slavenkoor uit Nabucco. Heel schel, spontaan meerstemmig, indringender dan je het ooit eerder gehoord hebt. Natuurlijk bestaat het paradijs niet, het zit alleen in je hoofd. n

Tekst Linda Asselbergs / Foto’s Eric Valenne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content