In ‘Ontbijten in je eentje’ beschrijft de Nederlandse columniste Cri Stellweg een dag uit het leven van een oudere, alleenstaande vrouw. Zielig? ‘Wie mij kent, weet dat ik mijn lezers niet in huilen uit laat barsten.’ Een gesprek met de tachtigjarige schrijfster over het zinloze van een nieuw vloerkleed, over veel ‘dankjewel’ zeggen, en over de jongens van de daklozenkrant.

Johanna Blommaert / Foto Guy Kokken

In Vlaanderen zal de naam Cri Stellweg weinig belletjes doen rinkelen, maar in Nederland is ze vooral bekend als Saartje Burgerhart, meer dan 25 jaar columniste voor de Volkskrant. Sinds ze daar vijftien jaar geleden mee stopte, verschenen meerdere boeken van haar. Iedereen is tegenwoordig jonger dan ik is een ware verademing voor wie snakt naar een realistische en relativerende kijk op ouder worden. Eengraf van letters is een ontroerend document over de manier waarop Stellweg het overlijden van haar man verwerkte. Veel verdriet, uiteraard. De zondagen! Oei, de zondagen. Ik ging ze haten. Maar ook: Geheid komt de dag waarop je zelf de vaardigheid ontwikkelt om je eigen rug te wassen of te krabben als die jeukt, al was het maar door de aanschaf van de juiste badborstel of rugkrabber.

Allemaal ogenschijnlijk banale verhaaltjes uit het dagelijkse leven, maar er zit veel levenswijsheid in verscholen. Terecht wordt haar nietsontziende eerlijkheid en zelfironie geprezen. Bovendien getuigt elke bladzijde van een onwaarschijnlijk observatievermogen. Details zijn erg belangrijk in haar werk. In het pas verschenen Ontbijten in je eentje is dat niet anders. Het boek begint om 8.30 uur ’s morgens ( Waarin zullen we vandaag nu weer eens het versleten lichaam verbergen?) en eindigt met overpeinzingen na middernacht. Dan herinnert ze zich hoe ze die middag voor de onmogelijke opdracht stond ruimte te maken in de boekenkast en hoe ze wegmijmerde telkens ze een oud boek in handen nam.

Zoals er aan een boek een hele geschiedenis kan hangen, zo is dat ook met de vele voorwerpen die je omringen. Als we het appartement van Stellweg in ’s Hertogenbosch binnenstappen, beseffen we dat maar al te goed. Haar woonkamer heeft een verleden, maar lĆ©Ć©ft. Op de ene tafel ligt een patiencespel open, de andere is bezaaid met krantenknipsels. In een hoekje van de kamer staat haar schildergerief (“Ga zo meteen maar eens een plas doen, de wc hangt vol met schilderijtjes”). Naast de volle boekenkasten zie je er foto’s van haar dierbaren, het vergeelde overlijdensbericht van haar man op de spiegel gekleefd, een oude kinderstoel enzovoorts. Er valt niet aan te twijfelen dat alles hier zijn betekenis heeft.

“Ach, dat bezit”, zucht ze. “Ik vind het heerlijk dat het er allemaal staat, maar het zal me verder aan mijn reet roesten. Niet zozeer omdat je het toch niet meeneemt – dat is een hele ouwe maar ook een hele ware -, maar dat bezit is alleen maar je bezit zolang je er bent. Daarna is het een allegaartje. Als hier een man van de veiling komt om de boel mee te nemen, zegt het hem geen flikker. Alleen voor mij is het een samenhangend bezit . Toen mijn kleinzoon vroeg of hij later mijn briefopener mocht hebben, kreeg hij die meteen. Ik heb nu geen briefopener meer, ik doe het met de schaar. Maar ik dacht: ‘Waarom zou ik ermee wachten?’ Het is gewoon leuk dat iemand iets van die dingen wil.”

Cri Stellweg schuwt de gedachte aan de dood niet, het besef van haar eigen eindigheid is voortdurend aanwezig in haar boeken. Ook begrafenissen zijn stevig vertegenwoordigd. “Ja, je krijgt hoe langer hoe meer van die dooien. Op den duur leven er zoveel doden in je hoofd. Het gekke is dat natuurlijk eens de dag komt, niet zo ver van hier, dat ik een dode ben in andermans hoofd. Daar kwam ik laatst pas achter. Een vreemde gedachte.”

Schrijven om te bewaren? “Ja, wat geschreven is, staat er toch, dat blijft. Al is het maar voor de mensen die iets met mij hebben. De gewone lezers doen die boekjes wel weer weg, daar heb ik geen enkele illusie over. Maar mensen die mij gekend hebben, houden die boekjes en lezen ze – tenminste, dat doe ik zelf altijd – met extra aandacht na als diegene die het geschreven heeft dood is. Dan krijgt het ineens een andere lading.”

In tegenstelling tot Een graf van letters is Ontbijten in je eentje niet helemaal autobiografisch. Cri Stellweg heeft ervaringen van zichzelf en van anderen door mekaar geklutst en er haar eigen stempel op gedrukt. In totaal heeft ze er drie jaar aan gewerkt, weliswaar met onderbrekingen, maar op het eind was het toch bijna een kantoorbaan. “Om 9 uur gaan zitten, tot vijf uur. Natuurlijk werden er ook dan allerlei pauzes ingelast: weglopen, plassen – uitgebreider dan nodig is – onkruid trekken, denken: God, heb ik nog brood? Nee, ik moet dringend om brood.”

Nu het werk klaar is, is ze tevreden. Snelt dan jaren, snelt dan henen met uw vreugde en verdriet had volgens haar de titel moeten zijn, maar de uitgever oordeelde er anders over. Ze kan er zich wel mee verzoenen “Toen ik aan sommige mensen vertelde wat de titel zou worden, was hun reactie: ‘Verrek, ontbijten in je eentje, breek me de bek niet open.’ Dus het zegt wel waar het op neerkomt.” Niet dat zo’n dag bij Cri Stellweg saai verloopt. “Door wat je er allemaal bij denkt natuurlijk. En doordat je overdenkt hoe wat je aan het doen bent vroeger was.”

Haarfijn beschrijft ze de dingen van toen. Met warmte. Herinneringen zijn er om gekoesterd te worden. “Ja, hoewel je niet weet wat die herinneringen eigenlijk voorstellen. Er is in je hoofd van alles mee gebeurd. Maar ze zijn hoe dan ook erg belangrijk. Ik ben nu tachtig, en een tijdje geleden dacht ik dat ik ze toch eens een beetje moest gaan ordenen. Ik ben nu mijn verleden aan het opbouwen.”

Zo dwingt ze zichzelf om uit te zoeken hoe haar leven eruitzag toen ze acht was en uitgelachen werd om haar Gelders accent. “Wat deed ik ’s avonds? Hoe zag het huis eruit? Ik wil dat kind in een context kunnen plaatsen en dan een band leggen met het meisje dat op de middelbare school gepest werd omdat ze niet de juiste kleren aanhad. Ik weet uit ervaring dat je dingen waar je jaren niet meer aan gedacht hebt, niet kwijt bent, dat je ze terug kunt opsporen. Ik vind dat leuk, zo krijg je een idee hoe het er eigenlijk uitzag en hoe je werd wie je bent.”

In haar boek beschrijft ze hoe de vrouwelijke hoofdpersoon elke avond, liggend in het donker, haar geheugen traint door de voorbije dag chronologisch te overlopen. “Met wie stond ik bij de bakker? Wie belde er? Waarover spraken we? Ik doe dat al jĆ ren, lang voordat alzheimer bestond, gewoon als slaapmiddel. Mensen die het me nadoen, zeggen: ‘Maar ik val altijd in slaap.’ ‘Dat is ook bedoeling’, zeg ik dan.”

Behalve aan geheugentraining wordt er in huize Stellweg dagelijks ook aan ochtendgymnastiek gedaan. In haar boek noemt ze het volstrekt belachelijk hoe die bejaarde vrouw – sinds 1942! – elke ochtend naakt haar oefeningetjes doet. Maar tijdens het gesprek blijkt herhaaldelijk dat de confrontatie met dat ouder wordende lijf haar behoorlijk lastig valt. Als ze terugkomt uit de keuken met een karaf water zegt ze: “Ik heb een karaf die netter is maar daar kan ik niet bij, die staat daarboven op de kast. Ik word hoe langer hoe kleiner. Vervelend hoor. Je moet ook hoe langer hoe meer vragen. Die planten op de kast, daar kan ik niet meer bij. Eerst ging ik op een stoel staan, maar dan kon ik die stoel niet meer op. Dat lijf wil dat soort dingen niet meer, dat wil niet meer zo’n enorme stap zetten. Dat is een heel probleem. Net als die trappen op naar de slaapkamer, dat heb ik ook uitbundig beschreven. Maar het is heel vervelend. Want als ik val, o jee, wat zal er dĆ n gebeuren? Ik merk dat ik nu ook steeds geholpen word, uit de auto, stoepje af, enzovoorts. Er moet iets in mijn bewegingen zijn wat anderen ertoe brengt te denken: ‘Effe dat mens helpen.’ Raar, he? Ja, vĆ©Ć©l dankjewel zeggen, vĆ©Ć©l dankjewel zeggen. Hoe langer hoe meer.”

In Iedereen is tegenwoordig jonger dan ik beschrijft ze hoe gĆŖnant het is wanneer ze door ziekte geveld afhankelijk wordt van verzorgers in huis, die kennis nemen van eigenaardigheden waarnaar anders geen haan zou kraaien. Van ouderwetse onderbroeken in de kast bijvoorbeeld. Of van haar oude broodroostertje. “Ik hoorde ze zeggen: ‘God, dat mens heeft toch geld genoeg voor een broodroostertje.’ Ze wisten niet dat mijn vader vroeger bij dat broodroostertje zat, geduldig wachtend, klepje open, sneetje omdraaien. Tot er een blauwe walm uitsteeg.”

Al bij al mag ze als tachtigjarige niet klagen over haar conditie. Ze fietst nog, heeft geen pillen nodig. Verspreid in de huiskamer liggen wĆ©l drie pakjes sigaretten, bij elk onderdeel van de dag hoort een bepaald merk. “Ik ben wel matig, hoor”, zegt ze. “Twaalf per dag. Ik tel de peuken” Maar stoppen? “Ik rook al sinds mijn zestiende. Waarom zou ik ophouden? Onzin.”

Ook eten en drinken zijn er om van te genieten, zij het alweer met mate. “Ik luister erg naar mijn lijf en als dat lijf op een gegeven moment zegt ‘geef me eens een ei’, dan krijgt het een ei. Je moet je lichaam te vriend houden. Als ik op een ochtend ontzettend naar de plee moet, dan denk ik: ‘Och God, wat heb ik je gegeven, jongen? Wat hebben we gisteren gegeten?’ Dan moet dat nagegaan worden.”

Soms zorgt dat lichaam zelfs nog voor wonderbaarlijke verrassingen. Toen ze een paar jaar geleden haar pols gebroken had, en na vier weken in het gips op de foto een wit, slijmachtig waas ontdekte, zei de arts: ‘Dat is nieuw weefsel.’ “Ik stond perplex! Ik was toen 78. Verdorie, 78 en dan beginnen ze nog een keer met nieuw weefsel! Dat is toch magnifiek! Dan is dat lijf toch weer heel zoet.”

En of dat lijf nu stout is of zoet, volgens Cri Stellweg heeft het recht op een goede verzorging en een degelijke verpakking. “Kijk, die wenkbrauwen. Mijn leven lang heb ik met epileertangen geprobeerd om die bossen binnen de perken te houden. Nu moet ik strepen zetten. Als ik die strepen niet zet, heb ik een heel blotebillengezicht. Ik geef ook geld uit aan kleren, om het een beetje acceptabel te houden. Een beetje stijl moet je toch hebben. Dus geef ik soms vreselijk veel geld uit aan een mooi jasje. Tegelijk denk ik bij mezelf: hoe lang zal ik het nog dragen? Zonde van het geld eigenlijk.”

Op dezelfde manier vroeg ze zich ooit af of het nog wel zin had het vloerkleed te vervangen. Loont het nog de moeite om een nieuw te kopen of doen we het voor de zoveelste keer naar de stomerij? Ze wijst naar een plek op de grond. “Daar heeft ooit eens een kat zitten pissen. We hebben er van alles op gedaan: azijn, lysol, peper. Maar die kat bleef dat plekje opzoeken. Op den duur was het helemaal vergaan. Mijn dochter zei: ‘Mam, dit kan Ć©cht niet meer’, en ze zorgde voor een ander vloerkleed. Nu ben ik daar zeer tevreden over, maar toen had ik er moeite mee: dat plekje van die kat was mij zeer dierbaar, ook toen ze al lang dood was. Gek, hĆ©?”

Verbaasd stelt ze vast dat ze behalve van haar kinderen ook al van haar kleinkinderen wijze raad moet krijgen. “Als ik met mijn kleindochter van negen in Amsterdam loop, dan heeft zij eerder dan ik in de gaten dat er een lijn 20 is die langs de belangrijkste plaatsen komt. Ik sta braaf te wachten op lijn 9 of 3.”

De vrouw in het boek heeft bijna uitsluitend via de post en telefoon contact met de buitenwereld. In haar eigen leven is dat nochtans anders, ze is actief in een buurtvereniging (“Ik ben hier de enige ouwe.”) en ook via haar ‘schrijverij’ komt ze in contact met allerlei mensen. Bovendien heeft ze het geluk graag alleen te zijn. Wat overduidelijk blijkt uit een zin als ze gaat nog altijd graag met zichzelf naar bed. Ze grinnikt. “Ja, dat is een leuke. Ik heb een tijdlang gezegd: ik heb het goed met mezelf getroffen. Mensen vinden dat vreselijk hovaardig, maar het is natuurlijk zo. Ik kan mezelf uitstekend helpen, totnogtoe. Ik kan lachen met mezelf. Ik heb enorm veel belangstellingen en ik kan alleen zijn. Dan heb ik het toch ontzettend getroffen met mezelf?”

Ze vertelt over een vrouw van 86 die haar hele leven heeft gezorgd voor anderen, maar nu met lege handen zit. Haar man is overleden, de kinderen zijn het huis uit. “Door te zorgen voor anderen heeft ze nagelaten om voor zichzelf hobby’s te ontwikkelen. Dat is treurig nu. Gelukkig heb ik dat schilderen. Dat doe ik al twintig jaar. En ik heb het lezen. Godzijdank heb ik heel veel van thuis meegekregen: plantjes verzorgen, met dingetjes rommelen en dergelijke.”

Cri Stellweg groeide op in een domineesgezin. In haar boek staat een hilarische passage waarin ze beschrijft hoe het zou zijn als ze vandaag met haar ouders, geboren in 1880, boodschappen zou gaan doen. In dat fictieve gesprek legt ze hun ook het vluchtelingenvraagstuk uit en brengt hen en passant in herinnering hoe zijzelf ooit, tijdens de hongerwinter, voor haar en haar vriend de deur gesloten hielden. Echt gebeurd? “Ja, ze hadden bezwaren. Ze zeiden: ‘Jullie zijn niet getrouwd, jullie kunnen hier niet binnenkomen.’ Zo waren zij. Ze hadden principes en konden er niet van afwijken. Nee, ze waren niet eens streng, maar ze hadden wel wat men tegenwoordig ‘normen en waarden’ noemt en die stonden muurvast, daar werd naar geleefd. Tot die ‘normen en waarden’ hoorde niet dat je jongste dochter ging hoeren en snoeren met een jongen die volgens hen niet klopte. In de eerste plaats omdat hij rooms was, maar hij kende ook geen behoorlijk vak, was volgens hen een nietsnut. Dat hij een verzetsman was, maakte een hoop goed.”

Over het leven met haar man schrijft ze met veel tederheid in Een graf van letters, maar ze is niet te beroerd om te erkennen dat ze na zijn overlijden ook positieve kanten aan het alleenzijn ontdekte: een verse krant, minder vlees op tafel en zo verder. En geen verwijten meer. “Ik kwam eens terug uit Amsterdam, waar ik een schilderij had gekocht. Dat was een groot pak met touwen eromheen. Daar zeulde ik mee in de tram, vervolgens in de trein, en toen ik hier ’s avonds in het station aankwam, regende het. Mopperend liep ik naar huis: ‘Verdomme, ik zit hier maar in mijn eentje.’ Als mijn man nog had geleefd, dan zou die auto daar wel hebben gestaan, maar dan had ik meteen te horen gekregen: ‘Wat is dĆ t nou, wat heb je daar bij je? Heb je weer geld uitgegeven?’ Wat is dan beter, hĆ©?”

“Toen ik nog maar pas alleen in dit appartement woonde, kwam ik op een avond na een uitstap thuis en dacht: ‘Wat moĆ©t ik hier in godsnaam? Ik heb hier niks mee, ik ga weg.’ Ik voelde me hier helemaal niet thuis. Nu denk ik, als ik thuiskom na een drukke dag: ‘HĆ©, heerlijk alleen!’ Dan is dat fijn.”

Wanneer in het boek de klok 23 uur slaat, zit de oude vrouw thuis na te denken over een incident dat haar net overkwam. Op weg naar huis was in een donker steegje een jongeman dreigend op haar toe gestapt. “Geld!”, eiste hij. De vrouw gaf hem haar bankbiljetten en probeerde met hem te onderhandelen over het kleingeld. Lijnrecht tegen de haar omringende angstpsychose in besluit ze rustig : Ik zag een jongen die geld wilde hebben en het niet had en ik gaf het hem want ik heb thuis nog meer. En dat was alles.

Cri Stellweg: “Ik heb inderdaad zoiets meegemaakt en staan onderhandelen met die jongen: ‘Laat mij nou ook wat.’ Er zitten ook ervaringen van anderen in. Ik wilde dat verhaal erin omdat er zoveel angst is. Omdat je oud bent en er goed uitziet, een goede tas bij hebt en goede kleren draagt, zou je de deur niet meer uit mogen. Dat is toch doodeng. Als je de straat opgaat met het idee: ‘Hier lopen allemaal mensen die het op mij, op mijn lichaam, op mijn bezittingen voorzien hebben’, dan kan je toch niet lĆ©ven! Hoeveel vrouwen van mijn leeftijd al tegen me gezegd hebben: ‘Hoe durf je! Onverantwoord, wat jij allemaal doet!’ Het is mogelijk dat ik er geen oog voor heb, maar ik maak bijvoorbeeld gewoon een praatje met die mannen van de daklozenkrant . Als zo iemand er niet goed uitziet, zeg ik ‘Wat zie jij wit. Ga je wel op tijd naar bed?’ Dat soort dingen doe ik en die mensen van de daklozenkrant zijn dol op mij.”

“Ik weet niet wat het is, elkaar opjutten, hĆ©. Een vriendin uit Amsterdam zit vol met dat soort verhalen. Toen we hier eens in de buurt ’s avonds rondliepen, kwam er een lichtgekleurd persoon op ons af en die vroeg de weg. Mijn vriendin begon aan mijn arm te trekken, maar ik stond stil en legde hem uit hoe hij moest lopen. Mijn vriendin verstijfde helemaal, maar er gebeurde dus niks. Er was gewoon een man die de weg vroeg! En hij had een kleurtje! Wat had zij willen doen? Weglopen met versnelde pas? Wat schiet je daarmee op? Nu, weet die man tenminste waar hij naartoe moet. Als iemand de weg vraagt, kan je die toch niet eerst zitten bekijken: ‘Kom jij soms uit … Marokko?’ Nogmaals, zo kan ik niet leven.”

Ze deinst er niet voor terug om met collega-bejaarden de spot te drijven. “Dat zenuwachtige gedoe. En die enge schoenen dan! ( Die afgrijselijke lompe net-niet-witte schoenen, met luchtgaatjes.) En dat gedweep met de eeuwige jeugd. Je moet er toch niet aan dĆ©nken dat je alsmaar jong moet blijven. Zo leuk is dat ook weer niet. Laatst hoorde ik een man tegen zijn pas afgestudeerde dochter, met een nieuwe baan in de grote stad, zeggen: ‘Geniet er maar flink van!’ Dat vond ik zo bespottelijk. Dat mens is in de twintig, zit vol onzekerheden: hoe moet ze dat nu allemaal gaan doen met dat leven? Geniet er maar van, geniet er maar van, als je jong bent, geniet je lang niet 24 uur van het etmaal.”

‘Ontbijten in je eentje’, uitgeverij Cossee, 141 blz., 13,90 euro.

‘Iedereen is tegenwoordig jonger dan ik’, uitgeverij Ambo-Flamingo Pockets,146 blz., 7,50 euro.

‘Een graf van letters’, uitgeverij Ambo-Flamingo Pockets, 115 blz., 7,50 euro.

“Bezit is alleen maar je bezit zolang je er bent. Daarna is het een allegaartje.”

“Op den duur leven er zoveel doden in je hoofd. Het gekke is dat natuurlijk eens de dag komt dat ik een dode ben in andermans hoofd.”

“Je moet er toch niet aan dĆ©nken dat je alsmaar jong moet blijven. Zo leuk is dat ook weer niet.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content