Het Nederlandse Architectuurinstituut opent 2003 met een verrassende tentoonstelling over de legendarische Franse filmmaker Jacques Tati en zijn getalenteerde decorbouwer Jacques Lagrange, die samen de moderne architectuur over de hekel haalden.

Piet Swimberghe

Wie tegenwoordig bedenkingen heeft over de moderne architectuur en design wordt versleten voor reactionair en conservatief. Een kleine halve eeuw geleden was dat minder een probleem. Kijk maar naar de kritische en komische films van Jacques Tati (1907-’82). Nu worden die door voor- en tegenstanders van de moderne architectuur aanbeden, omdat ze overtuigend en mooi zijn. Mon oncle (1958) speelt zich bijvoorbeeld af in een strak, minimalistisch huis, de woning van fabrieksdirecteur Arpel. Voor dat decor en de hele aankleding van het interieur deed Tati een beroep op de getalenteerde Jacques Lagrange (1917-’95). Die leverde schitterend werk. Hij bedacht niet alleen de architectuur en de tuinaanleg van de Villa Arpel, maar ook de komische meubelen die bekende ontwerpen parafraseren. Zo is de oranje banaan in de zithoek een grappige interpretatie van de ligstoel van Le Corbusier.

Tati zette graag de architectuur, design en stedenbouw van Le Corbusier in zijn hemd. Ook in Trafic (1971) en vooral Playtime (1967) toont hij haarscherp, op een semi-documentaire wijze (met wat muziek en versterkte geluiden, maar haast zonder dialogen) hoe potsierlijk de moderne stad kan zijn. Voor architectuurliefhebbers is Mon oncle een must. Zoals in de meeste van zijn films confronteert hij het hoofdpersonage, monsieur Hulot, met een hypermoderne wereld. De wat harkerige, ouderwetse Hulot is de oom van het zoontje van de nette zakenman Arpel. De oom woont in een oude flat naast een pittoresk marktplein met kroegen vol volkse personages. Arpel betrekt de futuristische woning in de moderne stad. De ouderwetse wereld blijkt warm en menselijk te zijn. De leefwereld van de heer en mevrouw Arpel wordt daarentegen gedomineerd door pocherijen.

Hun huis moet hun vooruitstrevendheid en persoonlijkheid in de verf zetten. Hun wereld is koel en afstandelijk, de bewoners raken elkaar niet aan, de vader geeft zijn zoon amper een hand en er wordt gekookt met handschoenen aan. Tati steekt de draak met moderniteiten en technische snufjes, zoals een lawaaierige elektrische keuken die op de stuurcabine van een kernreactor lijkt en een fontein in de tuin die telkens water spuit als er iemand aanbelt. Monsieur Hulot ontmaskert de avant-gardistische vormgeving (niet geheel onterecht) als kleinburgerlijk.

Villa Arpel oogt strak en kaal, en kan makkelijk worden onderhouden. De Arpels zijn immers ‘moderne lui’, ze maken zich nooit vuil en leven in een gedesinfecteerde omgeving. Hun villa is een machinewoning, geïnspireerd op de architectuur van Le Corbusier, een cleane stulp voor nieuwe rijken die hun verleden niet eens onder de mat hoeven te vegen: ze hebben er geen. Op de tentoonstelling is er een grote maquette te zien van dit huis. Hoe kritisch Tati en Lagrange ook waren, toch hielden ze van de moderne vormgeving, de hoge kwaliteit van de architectuur in films als Mon oncle en Playtime zijn daarvan een bewijs. Deze films mogen dan wat oubollig lijken, ze blijven als filosofisch document bijzonder actueel, zeker bij ons waar de designcultus nooit populairder was.

De tentoonstelling ‘Tatirama’ loopt van 16 januari tot en met 27 april in het Nederlands Architectuurinstituut, Museumpark 25, Rotterdam. Voor meer informatie:

www.nai.nl

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content