Piet Swimberghe

Terwijl moderne architecten als Ming Pei en Norman Foster voor hun vakantie en weekends een rustieke woning verkiezen, verfoeien ze de traditionele bouwkunst. Ten onrechte, volgens de architecten Léon Krier en Andres Duany.

Op vraag van burgemeester Lippens van Knokke en architect Bart Chielens maakten de Luxemburger Léon Krier en de Amerikaan Andres Duany een masterplan voor de sociale verkaveling Heulebrugge in Heist, 25 hectare groot. Voor onze kust is dat een groot project. Het duo tekende het stratenplan en stippelde de grote lijnen van de architectuur uit, maar ontwierp nog geen gebouwen. Omdat de nieuwe wijk stedenbouwkundig traditioneel wordt opgevat, een soort tuinwijk à la Den Haan, zorgt ze voor flink wat gekrakeel. Nu de hedendaagse architectuur op alle echelons wordt gepromoot, is het ontwerpen van een pittoreske wijk geïnspireerd op Brugge en de lokale polderarchitectuur nogal vermetel. Krier en Duany zijn exponenten van het heroplevende classicisme, dat vooral succes heeft in Groot-Brittannië en de States. In Amerika leidt dit zelfs tot het ontstaan van de beweging New Urbanism.

Duany noch Krier zijn aan hun proefstuk toe. Duany hertekende het stedenbouwkundig plan van Seaside aan de kust van Florida, een Amerikaanse versie van Den Haan. Krier kreeg in ’88 de opdracht van het Britse hertogdom Cornwall om een nieuwe voorstad voor Dorchester te ontwerpen. Om de tomeloze uitbreiding van dit stadje een halt toe te roepen, werd een nieuw dorp gebouwd, Poundbury, gecomponeerd rond vier wijken. De structuur en de architectuur zijn geïnspireerd op de traditionele dorpen in Dorset, met natuurstenen en gepleisterde gevels. Vanuit modernistische hoek wordt vooral kritiek gespuid op hun vormentaal, voor de stedebouwkundige inhoud is het respect veel groter. De heropleving van dit classicisme past toch bij onze tijdgeest: ook voor interieurs en tuinarchitectuur is de hang naar het verleden groter dan ooit tevoren. Volgens Krier en Duany overstijgt de discussie het vormelijke: in een meer traditionele aanpak zien ze ook gedeeltelijk een oplossing voor ecologische problemen.

Léon Krier: Als je van een stad als Brugge alle gebouwen van voor 1950 wegneemt, zou je pas merken welk een mager beestje er overblijft. De rand is gewoon een verzameling lelijke gebouwen en wegen, aangelegd zonder concept, geen geheel dat op zich bestaat. Dat geldt voor alle steden.

Waaraan ligt dat?

Krier: Een stad is geen groot gebouw en een gebouw geen kleine stad. Een stad wordt niet gemaakt van doorgangen en atriums met airconditioning. Het is een verzameling van straten en pleinen, gebouwen en monumenten. Plannenmakers beweren altijd dat ze geen tijd genoeg krijgen om een levende stad te bouwen. Alsof je duizend jaar nodig hebt om haar te laten groeien. Het is niet een kwestie van tijd, maar van ontwerpen.

Daarbij spelen monumenten een belangrijke rol als symbolen. Traditionele architectuur maakt een duidelijk onderscheid tussen publieke gebouwen enerzijds en utilitaire en private gebouwen anderzijds. Maar wat is er sedert de negentiende eeuw gebeurd? Je krijgt fabrieksgevels die op kerken lijken. De trend zet zich door. Musea lijken op fabrieken en kerken op warenhuizen… Dat leidt tot een Babylonische begripsverwarring. De meest moderne gebouwen zien er eenvoudig uit van lijn, maar zijn complex van aard. Ik geef je een voorbeeld. Benader een oud gebouw van ver. Hoe dichterbij je komt, hoe meer informatie je erover krijgt: over zijn functie, de toegang en dies meer. Een modern gebouw wordt steeds abstracter naarmate je het benadert.

Andres Duany: Het is ook een kwestie van schaal. Voor Knokke creëren we een nieuw centrum met straten en pleintjes. Zoals in Brugge is er op het einde van elke straat altijd iets dat de aandacht trekt: een vista. Dat kan een soort monument zijn. De straten zijn dus niet uniform en verschillen in breedte; ze evolueren van een landelijk naar een stedelijk karakter. Er zijn open groene ruimten voorzien voor jong en oud. En het moet een organisch gestructureerde wijk worden met winkels. De meeste nieuwe verkavelingen zijn voor koning auto ontworpen: ver van de bewoonde wereld. Wie daar woont is volledig afhankelijk van de wagen: jonge, oude en arme mensen zitten daar vaak geïsoleerd. Mensen slijten daardoor uren in de auto voor boodschappen. Daarom moeten we anders ontwerpen: op de schaal van de voetganger die zich op een aangename manier naar het openbaar vervoer kan begeven, niet stappend langs een drukke verkeersader.

Kleinschaligheid is dus de sleutel?

Krier: De grootschaligheid van tegenwoordig is een ramp. Warenhuizen worden naar de rand verwezen en woonwijken liggen weer elders. Dat slorpt ruimte op en zorgt voor vervuiling. Maar er is meer. Wonen en werken mag je niet van elkaar scheiden. Opsplitsen van functies doodt de kleinschaligheid. Verdrijf een loodgieter of schrijnwerker naar de rand, op een industrieterrein, en hij verliest een groot deel van zijn klanten.

Duany: Elke monocultuur is nefast. We zijn tegen gettovorming: de verschillende sociale lagen moeten in eenzelfde wijk worden vertegenwoordigd. De mensen mogen niet naast elkaar wonen, maar moeten samenleven. Het is belangrijk dat rijk en arm elkaar tegenkomen in dezelfde buurtwinkels. In de States is dat allemaal gescheiden. Rijken rijden met dure wagens naar selecte scholen. De middenklasse leeft ook in een eigen wereld. En de armen ook. Ze komen elkaar enkel tegen op de snelweg, gehuld in een ijzeren harnas.

Urbanisten en architecten met modernistische ideeën kunnen deze kritiek goed volgen, maar verstaan niet waarom jullie voor klassieke architectuur kiezen.

Duany: Veel modernisten blijven geloven dat je hele wijken door één team kan laten ontwerpen. Dat zorgt voor een monocultuur, structureel en vormelijk. Niemand wil in identieke huizen wonen. Het traditionele urbanisme hakt alles in stukjes en betrekt verschillende designers bij een project. Voor Knokke maak ik het masterplan, maar ontwerp geen woningen, dat laat ik aan andere architecten over. Dat creëert een multicultuur. Als er dan een deeltje van de architectuur niet meevalt, is dat niet zo’n groot probleem.

Maar de vormgeving blijft traditioneel?

Krier: Eeuwenlang werden ongeveer dezelfde huizen gebouwd. Enkel details, de afwerking dus, zeg maar de stijl, veranderde, niet het concept. Op een dag vertellen de modernisten ons dat je dit archetype ook moet veranderen: je zet iets op poten en geeft het een plat dak. Is dat niet vergezocht? De technologische vernieuwingen van onze eeuw hebben toch ook niet al onze concepten veranderd? Het is niet omdat Einstein iets ontdekte dat ook een woning er anders moet uitzien. Uiteindelijk leven we niet zo anders dan vroeger.

Technische innovaties reiken ons toch nieuwe mogelijkheden aan? Bijvoorbeeld dubbelglas, betonbouw en staalconstructies.

Duany: De bouwmaterialen zijn een fundamenteel voordeel van de traditionele architectuur. Je gebruikt bakstenen en dakpannen die altijd voorradig blijven. Bij een latere verbouwing kan alles moeiteloos worden aangepast of aangevuld: ecologisch erg interessant. Voor veel moderne gebouwen geldt dat niet. De gespecialiseerde materialen zijn over enkele jaren onvindbaar. Moderne gebouwen zijn technisch zo gespecialiseerd dat ze niet in een handomdraai aangepast kunnen worden aan nieuwe noden. Voor een traditionele woning is dat geen probleem. Maak een gat in de gevel en je hebt een etalage. Dat schenkt de mogelijkheid om een wijk verder te laten evolueren. Veel moderne bouwsels kan je nauwelijks aanpassen, maar enkel afbreken eens ze buiten gebruik zijn.

Bovendien willen de meeste mensen een klassieke woonst. In de States bouwt bijna iedereen een traditionele woning, behalve enkele uitzonderingen in New York en Los Angeles. De perceptie van het begrip modern is anders dan hier. Bij jullie is modernisme een stijl, een trend. Voor Amerikanen betekent modern ook gewoon hedendaags comfort.

De vermaarde New Yorkse interieurarchitect Peter Marino ontwerpt zowel klassieke als hedendaagse interieurs. Bij ons lijkt dat onverzoenbaar. Aanhangers van een moderne vormentaal moeten van geen traditionalisme weten.

Krier: Tegenover de buitenwereld ontkennen ze van klassieke huizen te houden. Maar weet je dat veel modernisten, zoals François Mitterrand, de vader van de grote werken, James Stirling en Pei een traditionele woning hadden of hebben? Norman Foster had er eentje in Londen en een Victoriaanse villa op de buiten. De predikers van het modernisme wonen zelf klassiek! Ze hebben genoeg aan een zetel van Mies van der Rohe in hun interieur om te beweren dat ze modern zijn.

Ze zijn dus zelf contradictoir?

Krier: De modernisten zijn zeer intolerant. Als je in Frankrijk geen glas, beton of ijzer meer gebruikt, dan heb je geen werk meer, want dat is de officiële stijl. En wat stel ik vast? Ondanks al dat gepraat over moderne architectuur bezitten die heren allemaal een traditionele woning. Ondertussen verplichten ze ons wel om te werken in glazen gebouwen waarin je enkel overleeft met airconditioning: dat is heel slecht voor onze gezondheid. Ik mis het gebrek aan de vrijheid die er wel heerst op politiek en religieus vlak, waar pluralisme gewoon is.

Hoe zit het met het respect voor oude architectuur?

Krier: Als je een oud gebouw restaureert, doe je dat met de materialen en technieken van weleer, vind ik. Maar dat mag niet meer. Het Charter van Venetië (1965) zegt dat je niets mag aanvullen, reconstrueren dus. Omdat je anders zou vervalsen. Je moet wel duidelijk laten zien wat er nieuw is, met andere kleuren, materialen en vormen. Op die manier werden al heel wat monumenten verkracht. Denk daar eens over na. Dat is even absurd als zou je oude schilderijen restaureren volgens de principes van Francis Bacon of Duchamp. Maar wat is er wel normaal: het perfect restaureren en reconstrueren van moderne creaties. Een gebouw van Le Corbusier moet helemaal worden gerespecteerd. Daarvoor is er wel nostalgie toegelaten. Een huis uit de achttiende eeuw aanvullen dat voor 95% intact is, mag niet. Deze harmonie is onbelangrijk.

Heeft dat niet meer met de opleiding te maken? De historische architectuur lijkt zo oud en ver weg.

Krier: De kennis van de traditionele architectuur gaat verloren, niet enkel de stijlkennis, ook de technische bagage. Ik ben trouwens een voorstander van traditionele technieken. Ik gebruik bijvoorbeeld volle muren, in plaats van spouwmuren die vocht en schimmels aantrekken.

Ik stel vast dat er in de opleiding te veel nadruk ligt op de creativiteit en niet op de kennis. En toch worden we het meest van al met oude gebouwen geconfronteerd: dus is die basiskennis hoogst belangrijk. Maar wat stel ik vast? De kennis van oude bouwstijlen is verbannen naar de lessen kunstgeschiedenis, alsof het museummateriaal is. Dat zorgt voor een nog grotere afstandelijkheid. Waardoor de traditionele gebouwen die nu worden opgetrokken verhoudingen en verfijning missen.

Duany: Je kan het zo resumeren: voor ons is dat verleden geen vijand, maar een inspiratiebron; de meeste modernisten zien dat net omgekeerd.

Piet Swimberghe

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content