“Het beste wat Italië heeft voortgebracht, na pasta”, is over haar gezegd. Ze wordt geroemd als de beste mezzosopraan ter wereld, aanbeden als een van de mooiste stemmen van deze tijd, op handen gedragen als muzikaal genie. Maar in de realiteit is ze een doodgewone vrouw. Een diva op gympen.

Ik ben er nog steeds niet helemaal zeker van, en ik kan nauwelijks geloven dat ik Cecilia Bartoli heb ontmoet. In juli had ik haar zien optreden in het theatertje van Schönbrunn in Wenen. Een onvergetelijke avond. Tijdens een niet-opdrogende stroom van onmogelijke vocale uitdagingen en adembenemende coloraturen had ik het hypnotiserende gevoel te worden meegezogen in een onmetelijke ruimte die tintelde van de zestiende noten en zilverige trillers en roulades. Met de glimlach en met verbluffend gemak bracht la Bartoli met haar stem een variant van koorddansen, gecombineerd met acrobatie en trapezenummers. Na afloop nam ze stralend het uitzinnige applaus, het gejuich, het voetgeroffel en de barokke ruikers bloemen in ontvangst. Bij het verlaten van de zaal keken de mensen allemaal verdwaasd en gelukkig alsof ze net de lotto hadden gewonnen, en zelf liep ik nog twee dagen lang op wolkjes.

Drie maanden later ga ik haar interviewen in Londen. Ik verwacht een Italiaanse superster, een soort van tweede Gina Lollobrigida. Maar de vrouw die “Joehoe!” door het hek roept, zou haar huishoudster kunnen zijn: klein en mollig, in een zwarte katoenen slobberbroek en sweater, achteloos samengebonden haar. Het is nochtans la Bartoli zelve: onopgemaakt, met afgekloven nagels, een diva op gympen. In de loop van het gesprek zegt ze dat ze zichzelf beschouwt als “de meid van Vivaldi en de poetsvrouw van Gluck“. En eerlijk gezegd: zo ziet ze er ook uit. Van de glamour in de Rolex-advertenties is geen spoor, van de Miss Italia-looks op haar cd-hoezen ook niet, en zeker niet van het charisma dat ze uitstraalt op het podium. Tot ze lacht: een klaterend watervalletje van klanken, gespreid over minstens twee octaven, een deuntje dat een glimp geeft van de vocale hinkstapsprongetjes waartoe ze in staat is.

Bartoli is nu 35 en sinds vijftien jaar beroeps. Ze begon aan haar pijlsnelle opgang toen ze amper negentien was, als Rosina in De barbier van Sevilla van Rossini in de opera van Rome, haar geboortestad. Vanaf haar eerste optreden oogstte ze bewondering bij het publiek en bij grote dirigenten als Von Karajan, Barenboïm en Harnoncourt. Volgens één recensent had ze “een nest nachtegalen in haar strot”, volgens een andere “een compleet ornithologisch register”.

Drie jaar na haar debuut werd De barbier van Sevilla op plaat gezet en sindsdien is er geen houden meer aan. Tot nu nam ze meer dan tien volledige opera’s en talrijke solo-cd’s op. Haar Vivaldi Album van herfst ’99 veroverde stormenderhand de wereld en Bartoli kreeg onder andere de Diapason d’or 2000 en de 2001 Grammy Award voor Best Classical Vocal Performance. Dat Vivaldi Album is sinds twee jaar wereldrecordhouder wat de verkoop van klassieke cd’s betreft.

Sinds een paar weken ligt haar nieuwe cd in de rekken, en ook die wordt enthousiast onthaald. Het toonaangevende Britse Classic FM Magazine van de maand november roept Gluck Italian Arias uit tot Disc of the month. Met als commentaar: “Als je de rijke melodieën van Mozart combineert met de hypnotische kwaliteiten van Vivaldi, het hartstochtelijke van Lully en de koninklijke textuur van Händel, dan benader je de wereld van Gluck. (…) Bartoli’s stem is afwisselend koket en speels, getormenteerd, woedend en humoristisch: ideaal voor Gluck. Op ieder ogenblik is ze helder en beheerst, teder en welluidend en elke zangnoot is scherp afgebakend als op een toetseninstrument, zelfs fluisterzacht.” Dat belooft. In totaal heeft ze al méér verkocht dan gelijk welke nog levende operazanger, behalve Pavarotti, die toch bijna dertig jaar ouder is dan zij. En dat zonder voetbalstadionoptredens. Want Bartoli maakt het zichzelf niet bepaald gemakkelijk. Ze heeft altijd vertrouwde aria’s geweigerd en koos de moeilijkste weg: een obscuur en onbekend repertoire, de kortste weg naar een grandioze mislukking, want onbekend is onbemind en dus zeer riskant. Maar in Cecilia’s handen, en vooral haar keel, werd het goud.

Ze trad op in de grootste operatempels ter wereld: Metropolitan Opera in New York, het Weense Theater an der Wien, La Scala in Milaan, Zürich Opera House, The Lyric in Chicago enzovoorts. De avond voor onze ontmoeting maakte ze haar debuut in The Royal Opera in Covent Garden, als Euridice in l’Anima del filosofo van Haydn. Het huis staat vol boeketten. “Bloemen krijgen is heerlijk”, bekent ze. “Maar het heerlijkst is om mensen een mooie avond te bezorgen. Wat je dan terugkrijgt van het publiek is ongelooflijk.”

“Mijn première was meteen ook die van deze opera in deze stad”, zegt ze, niet zonder trots. “Ik ben blij dat het zo’n groot succes was. Haydn had deze versie van de Orfeo-mythe eind achttiende eeuw speciaal voor Londen geschreven maar ze was er nog nooit uitgevoerd. Nu eindelijk toch wel.” En dat dankzij Bartoli’s aandringen: als Covent Garden haar per se wilde hebben, zou het met l’Anima del filosofo zijn.

“Ik wil zeker niet pretentieus klinken, maar ik beschouw het als een missie. Als ik van een componist hou en in zijn muziek geloof, wil ik anderen daarin laten delen. Ik moét die op een podium brengen. Ik vind het fantastisch om onbekende dingen uit te voeren, échte authentieke stukken. En dat doe ik zeker niet voor de commercie, maar wel voor de muziek. Ik zing ook niet om mijn stem te laten horen, maar om grote componisten te dienen. Ik voel me verantwoordelijk voor hun werk.”

Zowel op het ‘Vivaldi Album’ als op ‘Italian Arias’ zingt u vooral composities die nog nooit eerder werden opgenomen. Waar vindt u die?

Cecilia Bartoli: In bibliotheken, waar ze liggen te bestoffen. Ik diep oude, vergeten dingen weer op en maak ze schoon. Voor het Vivaldi Album deed ik opzoekingen in de bibliotheek van Turijn. Ik liet ontzettend veel op microfilm zetten om het thuis te bestuderen. Geloof me, door al die manuscripten gaan, dat is detectivewerk. Vivaldi is nu beroemd vanwege zijn instrumentale en sacrale muziek, maar hij was de grootste operacomponist van de achttiende eeuw: hij schreef bijna honderd opera’s. Daarvan is er slechts één ooit in druk verschenen en de laatste twee eeuwen uitgevoerd.

Gluck is dan weer vooral bekend als operacomponist, maar hij heeft ook talloze wondermooie aria’s geschreven. In zijn geval waren het de teksten van Metastasio die me over de streep getrokken hebben. De samenvoeging van zijn prachtige poëzie met de muziek van Gluck was zeer overtuigend.

Waarop baseert u de keuze voor deze of gene componist?

Ik volg de muziek. Ik ga chronologisch te werk maar dan omgekeerd: ik ga steeds verder terug. Een tijdje heb ik gedacht dat de muziek me naar de negentiende eeuw zou leiden, maar nee: ze nam me verder mee in de tijd, steeds vroeger de achttiende eeuw in. Eerst deed ik Mozart, dan Vivaldi, dan Gluck, die bij wijze van spreken de grootvader van Mozart was. En die achterwaartse reis door de tijd houdt nog niet op. Ik heb plannen om volgend jaar een cd op te nemen met fragmenten die voor castraten geschreven werden. Ik ben gefascineerd door zangers als Farinelli en Caffarelli: ze overstegen de beperkingen, overbrugden alle grenzen. Ik wil proberen hun werk te reconstrueren, maar dat is niet vanzelfsprekend. Niemand weet nog hoe een castraat klonk. Er bestaat slechts één opname van, en dan is die nog van bedenkelijke kwaliteit: Alessandro Moreschi in de Sixtijnse kapel, begin twintigste eeuw. Maar als je de oude bladmuziek leest, kun je je een beetje een voorstelling maken van de flexibiliteit van een castraatstem. Speciaal voor hen zijn er virtuoze aria’s geschreven, maar ze verkommeren in de archieven sinds er geen castraten meer zijn. Die muziek eist technisch zeer veel van je stem: ze gaat van hoog naar laag in een verbazingwekkend tempo, heeft zeer lange muzieklijnen die een grote longinhoud vergen, veel meer dan een sopraan of een alt aankan.

En een mezzosopraan?

Mijn stemcategorie bestond nog niet in de achttiende eeuw. Die kwam er pas nadat de castraten uitgestorven waren. Een componist als Rossini betreurde hun verdwijnen, volgens hem was het een verarming: voor wie moest hij nu muziek schrijven? De mogelijkheden van een castraat waren veel groter dan die van een vrouw: meer kracht, meer zuurstof, een wijder stembereik.

Uw stem heeft die elasticiteit toch ook?

Dat wel, maar niet die kracht. En mijn zuurstofcapaciteit is veel kleiner. Gelukkig maar dat er geen castraten meer zijn, anders kon ik wel inpakken en moest ik een andere job zoeken. ( weer dat melodieuze kwinkeleren)

Men zegt wel eens dat een stem ‘groeit’. Wat bedoelt men daar precies mee?

Een stem evolueert. Je leert altijd bij, maar je bent nooit volleerd. Mijn stem wordt rijper, rijker en voller. Of zo je wil: sterker, genuanceerder en flexibeler. Maar waar ik over drie jaar zal staan, valt niet te zeggen. Ik kan met mijn instrument steeds meer kanten uit, maar ik weet wel zeker dat ik bijvoorbeeld nooit de Nachtkoningin uit Mozarts Bruiloft van Figaro zal zijn.

Waarom niet?

Euridice in l’Anima del filosofo is een sopranenrol, en dat kan ik wel. Door te acteren kan ik mijn stem diverse kleuren geven, maar een dramatische hoge sopraan kan ik niet worden. Je moet realistisch zijn in wat je instrument aankan. Je moet een rol of een aria uitproberen en dan vaststellen of je die door hem in te studeren zult kunnen beheersen. En dat doe je stap voor stap: als je te snel gaat, kun je je instrument verbranden. Vergelijk het maar met een topsporter: zoals die blessures kan oplopen door een onaangepaste inspanning, zo kan ik mijn instrument verknoeien. Kies een fout repertoire en je stem verslijt tien keer sneller.

Hoe en wanneer werd uw stem eigenlijk ontdekt?

Ik heb altijd veel gezongen, ik ben opgegroeid met muziek. Mijn beide ouders ( Silvana Bazzoni en Angelo Bartoli) zongen in het koor van de opera van Rome, mijn moeder als lyrische sopraan, mijn vader als lyrische tenor. Als kind zong ik ze altijd na. Mijn broer en zus en ik gingen vaak mee naar de repetities en de optredens. Ik kreeg het dus met de paplepel ingegoten. Maar als kind van operazangers wil je iets anders worden dan je ouders, net zoals een kind van twee artsen zeker geen arts wil worden. Mijn grote droom was het om flamencodanseres te zijn. Ik volgde cursussen in die richting, maar ik moest ook naar het conservatorium voor lessen piano en trompet. Mijn ouders wisten dat ik talent had omdat ik altijd liep te zingen, van piano spelen hield en een goed muzikaal gehoor had. Maar aan een kind kun je nog niet merken of het een goede stem heeft of niet. Dat komt pas later: zoals bij jongens de stem verandert tijdens hun puberteit, gebeurt dat bij meisjes ook, maar dan onopvallender.

Mijn moeder gaf me mijn eerste zanglessen toen ik veertien of vijftien was. Just for fun: ze wist ook wel dat de lichtste dwang fataal zou zijn. Mijn moeder zong, ik bootste de klanken na. Ik was echt verbaasd over het geluid dat ik voortbracht: ‘Ben ik dat?’ ( grijpt naar haar keel) Het was een complete verrassing. Nog eens proberen, en nog eens, elke dag een stapje verder. Zo begon het. Ik vond het verrukkelijk, het was een ware ontdekking van een onbekend stukje van mijn lijf. Als dan blijkt dat je sneller, hoger en mooier kunt zingen dan anderen, zonder dat het al te veel moeite kost, is dat: waw!

Hoe was de reactie van uw vriendinnen? Een meisje van zestien dat klassieke zangles volgt, is niet alledaags.

Ze lachten me een beetje uit, maar dat kon me niets schelen. Het werd lastiger toen ik op mijn twintigste beroeps werd. Ik kon nooit mee naar de disco. Een zanger moet braaf zijn en gezond leven: vroeg naar bed, nooit naar de kroeg, geen fuiven. Als je jong bent, is dat niet leuk. Toen vond ik dat niet erg, er ging immers een andere wereld voor me open: die van Salzburg en Von Karajan, maar achteraf bekeken heb ik toch iets gemist. Ik had een leven zonder vrienden. Ik was twintig en reisde met mijn moeder.

U had wel onmiddellijk een gigantisch succes. Was u zich daarvan bewust?

Vooral omdat ik vaak niet thuis was, realiseerde ik me dat er iets gaande was. ( nog een klaterlachje) Ik wilde contact houden met vrienden en familie, maar dat was niet eenvoudig. Ik wilde het succes met vreugde omarmen, maar ik wou de rest ook. En dat is een moeilijk evenwicht. Ik kreeg steeds meer contracten, en toen ik 24 of 25 was, drong het tot me door dat ik eisen kon stellen. Ik verafschuw het woord ‘macht’, maar dat is het mooie aan succes: ‘nee’ kunnen zeggen, kiezen waaraan je energie besteedt en waaraan niet. Ik doe twee operaproducties per seizoen, een dertigtal recitals en concerten en daarnaast opzoekingswerk en studie. En ik wil ook gewoon thuis zijn, en niet het hele jaar door werken en reizen.

U haat vliegtuigreizen, las ik.

Inderdaad. Geef mij maar de trein. Stoppen waar het mij uitkomt, ergens blijven als ik daar zin in heb. Ik vind vliegen een ongeciviliseerde manier van reizen. Je wordt constant gecommandeerd: gordel aan, gordel uit… Anderen bepalen wie naast je zit, wat en wanneer je eet, wanneer je slaapt en wanneer je wakker bent. Maar helaas moét ik soms een vliegtuig nemen: vanuit Italië geraak ik niet in Japan of Argentinië met de trein.

Woont u nog steeds in Rome?

Ik pendel tussen Rome en Parma: Rome omdat mijn ouders daar zijn, Parma omdat mijn familie daarvandaan komt. Nu ben ik voor twee maanden in Londen, dan weer verblijf ik een paar maanden elders. En ik woon jaarlijks ook een paar maanden in Zürich omdat ik daar contracten heb.

Waar is ’thuis’ dan?

Dat is niet aan een huis gebonden. Thuis is waar mijn familie is, en dat kon Timboektoe zijn. Als mijn familie bij me is, ben ik thuis.

Reist uw moeder nog vaak met u mee?

Jawel. Zij is nog steeds mijn lerares. Ook toen ik zangles volgde aan het conservatorium, bleven mijn lessen thuis doorlopen. Nog steeds, eigenlijk. Mijn moeder was in Londen voor de première gisteren. Na de generale repetitie had ze me al feedback gegeven: ‘Dat is goed, dat en dat moet je bijschaven, daarom en daarom.’ En ze heeft altijd gelijk. Het is belangrijk om een coach te hebben die in het publiek zit. Op het podium bevind je je in één dimensie en weet je nooit wat de mensen in de zaal écht horen.

Bent u na vijftien jaar in het vak nog nerveus voor een optreden?

Absoluut, en dat is gezond. Het geeft je ook een fijn gevoel. Je produceert meer adrenaline, en dat heb je nodig, het zet je op scherp. Ook na een optreden zit ik nog vol adrenaline. Dan heb ik één of twee glaasjes rode wijn nodig om weer bij mijn positieven te komen. Maar het ergst is het uiteraard vooraf: ik ben gespannen en bang tot ik op het podium sta. Als de muziek begint, gebeurt er iets magisch. Ik hou ervan.

Altijd en overal?

Als ik de muziek kan zingen waarvan ik hou: ja. Voor mij is muziek de enige manier om te dromen, om te ontsnappen aan de werkelijkheid en aan het gewone leven. Optreden is geen werk, het is puur genieten. Als ik op de planken niet zo’n plezier had, zou dit bestaan de hel voor me betekenen. Reizen en weg zijn van huis, dàt is het labeur. Maar dat gevoel verdwijnt op het moment dat ik mag zingen. Dan ben ik een medium, een doorgeefluik tussen de componist en het publiek. Wat ik in die bepaalde compositie hoor en voel, wil ik delen met anderen. Er zijn onwaarschijnlijke vreugdemomenten, er is passie, soms naïviteit. De ene keer is het heel vredig, dan weer dramatisch en energiek.

Ervaart u die emoties dan ook allemaal?

Natuurlijk! Hoe zou ik die anders kunnen uiten? Het gebeurt weleens dat ik erdoor overweldigd word. Soms ben ik zo diep ontroerd door de muziek dat ik begin te huilen. Ik tracht dat onder controle te houden omdat huilen het zingen bemoeilijkt. Als ik het voel aankomen, probeer ik over te schakelen op automatische piloot maar dat lukt niet altijd. En ach, tranen zijn ook geen ramp, het publiek voélt ook dat mijn emoties oprecht zijn.

U bent de populairste operazangeres ter wereld…

(onderbreekt giechelend en kijkt guitig om zich heen) Wie? Ik? Hallo? Is daar iemand? ( ernstiger) Het is niet omdat men dat zegt, dat ik me ook zo voel.

Wordt u nooit achtervolgd door een schare vervelende aanbidders?

Nee, hoor. Mijn situatie is niet te vergelijken met die van popsterren. De operawereld is niet zo wild en hysterisch, het blijft aanvaardbaar. Ik heb wel vaak lange signeersessies na een optreden, maar daarna verdwijn ik opnieuw in de anonimiteit. Ik ben Mick Jagger niet, hè?

Gluck Italian Arias, Decca 467 248-2. Op 15 november treedt Cecilia Bartoli op in het PSK in Brussel. Het concert is uitverkocht.

Griet Schrauwen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content