Casimir, vormgever en meubeldesigner, herkent zijn stijl in het struise, Brabantse trekpaard en in de Vlaamse reus.

Een koude, grijze winterdag, vlak bij het Hasseltse station. Casimir, die zijn hoofdkwartier heeft in Heusden-Zolder, houdt voor de gelegenheid audiëntie in de buitenmaatse designzaak Donum, waar zijn kloeke meubilair prijkt tussen de greatest hits van onder anderen Maarten Van Severen en Jasper Morrison. De eenvoudige, maar solide Zetel Nr. 1 in zwart leer; het Kruis, een rek met de vorm van een kruis; de Lange Tafel Nr. 2, een klassieke houten tafel; of nog Max Le Belge, een stoel met ingebouwde lade.

De designer, 34 en vader van vier kinderen, noemt zichzelf liever vormgever. Behalve een meubelbedrijf, leidt hij een ontwerpbureau, gespecialiseerd in het creëren van een visuele identiteit voor bedrijven, standenbouw, architectuur, webdesign en zoveel meer. Hij is ook geïnteresseerd in mode. Een veelvraat, met andere woorden, wat meegenomen is in zijn sector.

“Ons doel is de klant een volledig gamma aan te bieden. Veel bedrijven werken met verscheidene vormgevers en dikwijls hebben die allemaal een groot ego, iedereen probeert zijn visie door te drukken. Al die visies naast elkaar leveren een kakofonie op.

Als je je wilt onderscheiden van de concurrenten heb je een duidelijke politiek nodig, een gezicht. Een bedrijf moet op een bepaald moment aan productontwikkeling doen. Je mag niet blijven stilzitten, er is research nodig. Als de conclusie van dat research is dat je goed bezig bent, oké, dan doe je gewoon verder.

Maar ik denk dat je af en toe de voelhoorns moet uitsteken, je afvragen wat er gebeurt, kijken wat de nabije toekomst brengt en uitzoeken of je producten daaraan beantwoorden. Veel bedrijven staan er niet bij stil wat er over vijf jaar gaat gebeuren. Maar die mentaliteit verandert stilaan.”

Hij geeft de voorbeelden van Bulo, Durlet en een van zijn klanten, Miniflat, een fabrikant van serres. Het door Casimir ontworpen glazen huis voor dat merk was een van de hoogtepunten op de jongste Interieur, in oktober 2000. “Miniflat is een bedrijf met een vrij klassieke huisstijl, die het nu voorzichtig tracht te updaten. Onze ingreep zal wellicht in stappen gaan. Het heeft ook geen zin om je bestaande klanten voor het hoofd te stoten. Je hoeft niet noodzakelijk met een schone lei te beginnen, alles overboord te gooien.”

Casimir spreekt met evenveel enthousiasme over al zijn professionele activiteiten. Met de meubelonderneming doet hij helemaal zijn eigen zin en daardoor vindt hij het niet zo erg toegevingen te doen als hij met het ontwerpbureau in opdracht werkt. “We hebben de waarheid ook niet in pacht. Zolang het werk een bepaald niveau behoudt, zolang het de juiste richting uitgaat, is het goed.” Hij noemt zichzelf honkvast. Hij woont twee dorpen verwijderd van de plek waar hij is opgegroeid. Als kind werd hij omringd door wat hij het betere Vlaamse eiken meubel noemt. Hij spreekt met enthousiasme over de bossen, de moerassen en velden waarin hij ging ravotten. “Een ongelooflijke vrijheid, of tenminste bewegingsvrijheid.”

Hij timmerde zijn eerste meubel in 1989, toen hij nog studeerde in Genk. In 1992 presenteerde hij een meubel tijdens Interieur, in de stand van de Gentse galerie Ziggurat, die toen een eigen lijn trachtte te lanceren met werk van een tiental designers. Nog geen drie jaar later, in januari 1995, begon hij zijn eigen bedrijf. “Ik wou proberen van die meubelen te leven. Eigenlijk heb ik toen een fout gemaakt.” Wie nu een dramatische bekentenis verwacht (malversaties, duivelscontracten, maffiapraktijken, faillissementen of erger), komt bedrogen uit. Casimirs fout toont daarentegen aan hoe ernstig hij zijn werk neemt: “Ik had een aantal verkooppunten die mijn werk wel goed vonden. Die mensen stonden er ook achter, maar ze kwamen met vragen. Hier in Hasselt had ik een kleine verbouwing gedaan van een restaurant. Daar hoorde ook een tafel bij. Dan vroeg zo’n verkoper, kun je die tafel ook voor mij maken, want zo’n stuk krijg ik goed verkocht. Eigenlijk was die tafel ontwikkeld voor dát restaurant, met mijn vormentaal had die niets te maken. Maar ik heb me laten ompraten. Ik moest er nu eenmaal van leven. Af en toe heb ik me zo laten verleiden. Achteraf gezien vind ik dat jammer, zo’n tafel zit dan in je eigen collectie, je naam staat erop. Ik heb die dingen getekend en ik heb daar geen spijt van, want ze pasten in de projecten waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld waren.

Mijn schaal, of mijn kast op een wiel, die zijn Casimir. Als je die samenbrengt met voorwerpen die niet voor honderd procent Casimir zijn, dan schep je verwarring. Dat soort dingen is voor mij te laat duidelijk geworden. Wat wil je, ik was pas bezig, moest mijn weg nog vinden.

In 1998 ben ik begonnen met het ontwerpbureau. Ik was toen al een tijd bezig met de meubelen, en dat komt je stilaan ook de strot uit ( voor de slechte verstaander: nee, hij meent het niet). Hoe zal ik het zeggen, je zit met een ei en je wilt dat kwijt. Ik vind mezelf een vormgever, geen meubelontwerper.

Dat gevoel voor vorm, dat broeit bij mij een beetje. Het is niet zo dat ik een stoel teken, en hop, ik heb een stoel. Ik zit daar een tijd mee. Die stoel moet er voor mij zo uitzien, of zo, en dan begin ik wat lijnen te trekken, tussendoor. Tot er iets komt en dan bouw ik een prototype. Dat blijft een paar dagen staan, tot ik neen zeg, dit moet wat dieper of dit of dat. Die stoel groeit langzamerhand. Ik kan niet in één week een perfect product leveren, die capaciteit heb ik niet. Enerzijds ben ik rationeel, misschien omdat ik een opleiding heb als vormgever, maar anderzijds, als puntje bij paaltje komt, gebeurt alles toch heel gevoelsmatig.

Ik moet er een goed gevoel bij hebben. Mettertijd heb ik een eigen idee gevormd, een visie, over architectuur of over grafische vormgeving. Ik had enorm veel zin om met andere disciplines bezig te zijn, om meer te doen dan alleen meubelen maken. Toen ik het ontwerpbureau startte met een vennoot – die is nu weg, want ook dat heb ik met vallen en opstaan geleerd: geen enkel schip vaart met twee kapiteins – heb ik ook ingezien dat ik niet helemaal gelukkig was met de meubellijn.

Ik heb toen beslist: voortaan doe ik met de meubelen alleen nog waar ik zin in heb. Tot begin 1999 werkte ik met een handvol verdelers in België en één adres in Nederland. Nu zijn we aan het uitbreiden. We zoeken nogal exclusief: verkooppunten met een beperkt aantal sterke collecties, maar die wel echt achter je staan, zoals Donum, hier in Hasselt. Het interesseert me totaal niet om met mijn meubilair in een soort GB terecht te komen.

In België waren de reacties altijd zeer behoorlijk, misschien niet fantastisch, maar toch goed genoeg om het internationaal te proberen. We zijn toen naar Keulen getrokken als gast van F3 ( het verbond van vijf Vlaamse fabrikanten). Het onthaal was goed en we kregen meteen zin om ook naar Milaan te gaan. Ook die ervaring is meegevallen. In de herfst hadden we een tentoonstelling bij The Apartment in New York, alweer met goede reacties. In de nabije toekomst willen we internationaal veel sterker staan. Duitsland ligt voor de hand, omdat het zo dichtbij is. We hebben er nu een agent en willen er vrij snel 20 tot 25 verkooppunten. Ook Noord-Amerika, Japan, Australië staan op het programma.

We werken met een vaste kern van zes mensen. Dat begint al op een bedrijf te lijken en het krijgt er ook de structuur van. Aanvankelijk was het een hobby. Ik was afgestudeerd, had wat tentoonstellingen gedaan in galeries en af en toe vroeg er me iemand een meubel te maken. Op een bepaald moment kreeg ik het niet meer gedaan in mijn eentje. Dan vond ik iemand om me te komen helpen en later nog iemand. In het begin waren dat mensen uit mijn milieu, mensen met wie ik op school had gezeten. Maar zulke mensen kunnen je niet echt verrijken: ze denken zoals jij, ze hebben precies dezelfde basis meegekregen.

Ik werkte in een oude varkensstal die ik helemaal geïsoleerd had en bij een elektrisch vuurtje bouwde ik mijn voorwerpen. Toen er iemand in dienst kwam, kocht ik ook een paar machines. Voor je het beseft, begin je met investeringen, krijg je verantwoordelijkheden. Financieel ben ik echter een ramp: ik kan niet in getallen denken.

Toen het atelier te klein werd, ging het plots zeer snel. Ik maakte bouwplannen, maar wou een ontwerpbureau en een showroom en driehonderd vierkante meter atelier en nog eens driehonderd vierkante meter magazijn. Intussen werkten hier vijf of zes mensen. Kortom, er was geen weg terug.”

Is hij soms bang? “Neen”, zegt hij gelaten, “ik weet intussen wat ik kan. Maar ik weet ook wat ik niet kan. En voor die dingen omring ik me met de geschikte mensen. Ik denk dat dat de verstandigste oplossing is. Gelukkig heb ik zes weken geleden iemand in dienst genomen die de financiën voor zijn rekening neemt. Dat deed ik vroeger ook nog. En dan wordt er verwacht dat je toch een beetje creatief blijft. Die administratieve rompslomp zet een domper op je werk.

Tot midden vorig jaar maakten we onze volledige collectie zelf. Nu is dat al niet meer waar. Veel stukken komen van gespecialiseerde ateliers. Vroeger was ik ervan overtuigd dat niemand onze kwaliteit kon benaderen, maar dat is natuurlijk bullshit: we zijn allemaal autodidact, niemand bij ons heeft een opleiding meubelmakerij. Het is toch naïef te veronderstellen dat niemand een meubel kan maken zoals jij? De fauteuils worden nu geproduceerd door een vakman die niets anders doet, voor de stoelen geldt hetzelfde.

Het nadeel is dat je met reeksen werkt. Ik moet mijn fauteuils nu per tien of vijftien stuks laten maken, de stoelen per honderd of honderdvijftig. Maar zodra je vijftig winkels hebt in plaats van zes of zeven, dan zijn die vijftien fauteuils peanuts. We moeten op korte termijn meer dealers vinden, vooral in het buitenland, en terzelfder tijd moeten we producenten vinden die kunnen volgen.

Momenteel gaat het goed, we groeien gestaag, elk jaar verdubbelen we de omzet. Maar dat neemt niet weg dat we nog veel problemen hebben. Ik wil terug voltijds ontwerpen, en niet alleen meubelen. Ik zie mezelf over een paar jaar misschien iets met mode doen. Intussen heb ik daar ook wel een eigen kijk op. De mode is zo’n snelle wereld, alles verandert er om de zes maanden en dat vind ik vrij oppervlakkig. Ik heb er zo mijn idee over. Wat ik daar wil uitrichten? Nee, dat ga ik nu niet vertellen.”

Casimir vindt dat vormgeving herkenbaar moet zijn. “Als ik een gebouw zie waarvan ik de architect herken, dan vind ik dat goede architectuur. Met mode is dat ook zo.” Hij citeert Ron Arad, Frank Gehry, Tadao Ando, Issey Miyake, Martin Margiela, Walter Van Beirendonck. “Ik probeer een eigen vormentaal te ontwikkelen. Dat is een lang proces.”

Hij heeft er geen probleem mee te spreken over een Vlaamse stijl. “Als je kijkt naar wat bijvoorbeeld Hans De Pelsmaeker doet, of Maarten Van Severen, of Extremis, dan zie je toch een verwantschap? Zelf vind ik dat het allemaal wel een beetje zwaarder mag zijn. Mijn meubilair is niet zo verfijnd als dat van Maarten bijvoorbeeld. Ik voel dat zo aan. Het zal wel voor een stuk genetisch zijn. Ik heb kinderen, drie jongens en een meisje. Ze hebben dezelfde vader, dezelfde moeder, ze wonen in hetzelfde huis, krijgen dezelfde opvoeding. Toch speelt dat meisje met poppetjes, terwijl de jongens pijlen schieten en vechten. Hoe dat komt? Genetisch bepaald, zeker? Ik denk dat het met die Vlaamse stijl net hetzelfde is.

Wat ik nu vertel, is misschien absolute nonsens, maar goed, dan is het eruit. Als je de kaart van Europa neemt, dan heb je bovenaan Scandinavië en in het midden Europa, waar de Galliërs en de Franken hebben rondgelopen. Dan heb je het zuiden, waar de Romeinen zaten, en aan de andere kant van de Middellandse Zee had je de Egyptenaren. Allemaal oude culturen, en die laatste, die in het zuiden: zeer verfijnd. Een krulletje hier en een boordje daar, kettinkjes, medailles, tweehonderd goden. Die mannen waren zeer afgeborsteld, bijna verwijfd, alsof ze net van de catwalk kwamen. Bij ons was alles veel fundamenteler. Een bijl was gewoon een bijl. Die gooide goed en sloeg goed, maar daar hield het verhaal van de bijl op. Er hoefde niet zo nodig een versierd handvat aan ( pauze). Zo’n bijl deed wat ervan verwacht werd. We hebben ze hier dan ook weggekregen, die Romeinen.

Bij ons leefde een ruig volk. De Noormannen waren ook bruut, maar die verplaatsten zich in schepen die bijna hightech waren, heel licht en snel. Als je vandaag naar Scandinavisch design kijkt, dan is dat nog altijd zeer licht. Het heeft nog altijd dezelfde spirit. Net als het Italiaans design: een krulpootje hier, een krulpootje daar.

Een Vlaming maakt een poot gewoon recht en maakt die poot ook zo dik dat hij blijft staan en niet breekt. Iets typisch Italiaans maken, of iets typisch Scandinavisch, dat is voor mij onmogelijk, dat zit niet in mij, ik kan dat niet.

Ik hou niet van dat verfijnde, van dat frivole. Ik ben daarvoor te nuchter. Soms, als ik zo’n Brabants trekpaard zie, denk ik: dat is perfect wat wij zijn. Je ziet dat bij meerdere beesten. Zo’n Mechelse koekoek, een uit de kluiten gewassen kip, twee keer zo groot als een ander. Of dat konijn, dat heet niet voor niets de Vlaamse reus.”

Jesse Brouns / Portret Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content