Vergeet het koffers pakken voor de zomervakantie of het optuigen van de kerstboom, van alle seizoensgebonden rituelen is het uit de kelder slepen van de terrasmeubels voor mij veruit het opbeurendst. Voorbij het lamme kleumen onder het televisiedeken-tje, leve het aperitief al fresco, dat zelfs een banale werkdag nog een glamoureuze finale geeft. Vol van belofte zijn ze, die eerste milde lenteavonden die mijn sociale leven binnenstebuiten keren. Vrienden schieten wakker uit hun winterslaap, de cafƩsociety herleeft. Nog een demi demi bij de Hopper ? Waarom niet ? De fietsbanden zijn opgepompt, de auto blijft op stal.

Mijn eigen terras is ontmost en ruikt naar bleekwater, de krulwilg krult lichtgroen, in de bloembakken floreren verse viooltjes. Daar zit ik dan, de laatste nieuwe Donna Leon op schoot, een glas koele bubbels binnen handbereik. Wie zou er dood willen zijn ?

Over de tuinmuur klinkt live banjomuziek, flarden Georgia back country op ’t Kiel. Vanuit mijn transat kan ik hem niet zien, de banjospeler, ’t moet Ć©Ć©n van de nieuwe buren zijn. Twee hoog rechts gaat de terrasdeur open. Tot voor kort woonde daar een stel bedaarde veertigers, nu stapt er een bloedmooie jonge vrouw in een zijden onderjurk naar buiten. Maghrebijns schat ik, maar zonder hoofddoek. Ik wuif haar toe, wat moet je anders als je maar een paar meter van elkaar verwijderd bent ? Ze schrikt, deinst schichtig terug, tot zover het begin van een mooie nieuwe vriendschap.

Nee, dan de banjospeler en zijn aanhang. Terrasjesmensen zoals ik, van het soort dat bij de eerste aarzelende zonnestralen het halve huisraad naar buiten sleurt. Nauwelijks was de verhuiswagen gelost, of er verscheen een feesttent in de tuin, die een blijvend karakter blijkt te hebben. Behoudens storm of vorst aan de grond zitten ze daar ’s ochtends aan het ontbijt, in pyjama en gewatteerde ochtendjas, een vader, moeder, oma en een stel koters.

Kinderen, tot voor kort waren ze eerder schaars in de wat vergrijsde Antwerpse Tentoonstellingswijk. Recente inwijking bracht nieuw leven in het straatbeeld. Opgeschoten tienermeisjes oefenen ijverig danspasjes in, jongere broertjes komen niet meer bij van het lachen. Een koffiekleurig meisje rijdt een poedel rond in een buggy, en gisteren zat er een stel kleuters als groten te picknicken op het enige niet bebouwde perceel op de hoek, met een boterhammendoos en flesjes prik op een geruite plaid. Noem mij simpel, maar ik geniet van die klaterende kinderstemmen die mij aan mijn eigen jeugd herinneren, toen op straat spelen een deel van het leerproces was. Sinds het kinderbestand toenam, doet ook de ijskar onze straat aan. Congratulations tinkelt het huizenblokken ver elektronisch uit de luidspreker, het geluid van de naderende zomer.

De geur van de zomer is die van hamburgers en braadworst. Op paaszaterdag was het prijs : links, rechts, achter stegen blauwe rookwolken tussen de tuinmuren op. Daar zaten we dan, de nieuwbakken flexitariĆ«rs, met onze sushi die – ik zweer het – naar chipolata rook.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content