Brad Mehldau is de “hoop van de jazz”, de Lord Byron van de nieuwe generatie jazzmusici, een kruising tussen Thomas Mann en Glenn Gould, de Liszt van de romantische improvisatie. Kortom: de nieuwe Bill Evans. Genoeg lof, een gesprek.

Hij zit laag voor de piano en steekt zijn hoofd af en toe tussen zijn ellebogen. Hij is het soort pianist dat op zijn pianokrukje zit te schuiven, scheve ruggen trekt, het voorhoofd fronst, weer recht kruipt, terug voorover knipt en bij wijze van einde zijn hoofd virtuoos op de toetsen legt. En hij heeft het charisma om met een vingerbeweging je wenkbrauwen te dirigeren. Om vervolgens met het soort verlegenheid dat als eigendunk misbegrepen kan worden, achteloos wat applaus in ontvangst te nemen.

Die middag zitten we koffie te drinken. Vanonder zijn polohemdje kruipt een tatoeage van het lelijke soort, een overblijfsel van een vroeger leven. Van zijn kwalijke reputatie om niet altijd even mentaal aanwezig te zijn als dat fysiek mag lijken, is niks te merken. Hoe voelt het nu om de nieuwe hoop van de jazz te zijn, horen we onszelf met verbazing vragen aan een man van halverwege de twintig.

Brad Mehldau: Ik weet het niet. Ik vind zelf dat het een goede tijd is voor jazz in het algemeen, er zijn veel goede muzikanten. Ze noemen ons nu de jonge leeuwen die alles gaan verbeteren. Maar misschien is het een algemeen fenomeen, een gevolg van de popcultuur: mensen hebben gedurende een korte periode veel aandacht voor je en de vraag is dan of je dat muzikaal overleeft. Zeker in de jazz is er nu een tendens om terug te kijken naar waar het allemaal vandaan komt. Ik denk dat het in zekere zin goed is. Maar ik word het ook wel stilaan hartsgrondig beu, ze vergelijken je altijd maar weer met een oudere muzikant. Als er iets is wat de jazz uniek maakt, dan is dat toch het feit dat je niet achterom hoeft te kijken, maar steeds verder vooruit.

Maar ik ben ook een van die mensen die wat bang zijn van het nieuwe millennium. Ik verlies mijn geloof wel eens in de cultuur als ik zie welke richting die uitgaat. Zoveel muzikanten lijken achterwaarts te evolueren. Ik zie nieuwe dingen als het Internet of de manier waarop communicatie ons nu voorgeschoteld wordt. De ervaring wordt een verbruiksgoed. Je hebt “toegang” – access – tot Shakespeare of de Mona Lisa via het Internet, dus je hoeft er niet meer naartoe, je doet die ervaring niet op. Een van de betere dingen in de geïmproviseerde muziek is dat het zo diepgeworteld is: het is een medium én een fysieke ervaring. Mensen zullen daar steeds nood aan hebben, nu misschien meer dan ooit.

Een cd is toch ook een soort virtuele live-muziek.

Dat is een moeilijke. Het verschil tussen studio-opnamen en live spelen is zeer groot geworden. Bij opnamen is het zoveel moeilijker spontaniteit te creëren, het klinkt allemaal zo geforceerd. Als het aan mij lag, maakte ik van elke cd een live-plaat. Al mijn favoriete platen zijn live opgenomen, studio’s zijn zo’n steriele omgevingen. Je bent het meest bezig met de vraag hoe het op de band komt en dus hoelang het je zal blijven achtervolgen. Dit is helemaal tegen de idee van muziek maken. Muziek maken is juist iets wat de dingen overstijgt, een ongrijpbare natuur van iets wat aan je voorbij vliegt. In de studio breng je dat ongrijpbare samen met iets wat blijft.

Worstel je nog wel eens met de piano?

Meestal heb ik vrede met het instrument. Soms worstel ik er meer mee in introverte stukken. Soms heeft het ook met het instrument zelf te maken. Als ze me zo’n prachtige Bösendorfer voorschotelen, voel ik me er nog steeds door geïntimideerd. Meestal gebruiken we toch maar een deel van wat de klassieke pianisten uit het instrument kunnen halen. Het overkomt me nog wel eens dat we ergens komen waar een elektrische piano staat – nog zo’n klassiek voorbeeld van de illusie die onze tijd regeert. Het is me al enkele keren overkomen dat ik kon kiezen tussen zo’n elektrische of een halfvergane barpiano. Dan ga ik voor de barpiano, ook al is die slecht gestemd. Liever dat dan een ding dat doet alsof het een piano is.

Ondank dat geworstel ben je in de jazz toch een van de pianisten die zijn linkerhand voor meer dan begeleiding gebruikt. Is dat je klassieke achtergrond die meespeelt?

Ik was vijf of zes toen ik piano begon te spelen en toen ik veertien was, ben ik helemaal gestopt met klassieke piano. Zes jaar later realiseerde ik me plots dat mijn linkerhand beter was op mijn tiende dan op mijn twintigste. Dus moest ik het weer op het niveau brengen van toen ik nog een kind was. Maar of ik nu de beste linkerhand heb van de jazzpianisten of niet is eigenlijk niet belangrijk. Ik zie mezelf niet als een jazzmuzikant: ik speel muziek. Geen enkele van mijn muzikale helden, of het nu Miles Davis is of Beethoven of Charlie Parker, heeft ooit gedacht: ik ben een jazzmuzikant. Of: ik ben een klassiek muzikant. Zij dachten: ik speel de muziek die ik speel en welke stijl dat is, zal achteraf misschien wel blijken. De melodie, de harmonie en het ritme, dat zijn de elementen waar ik mee speel. Als je daarmee bezig bent, merk je zelf wel dat je linkerhand niet noodzakelijk de hele tijd op de maat akkoorden moet rammen. Ik geraak vaak geïrriteerd in de jazz door de zelfgenoegzaamheid waarmee alles gespeeld wordt, zo van: kijk eens wat ik allemaal kan. Terwijl het vaak niet meer is dan een bepaald idioom uitvlooien, een techniek uitpluizen. En dat is zo vervelend. Ik probeer dat te vermijden door een vorm te geven aan mijn stukken. Beethoven en Brahms zijn voorbeelden en Keith Jarrett is een inspiratie: weten dat iemand op soloconcerten tientallen minuten lang kan blijven boeien door pakkende, interessante, geïmproviseerde muziek te maken.

Wat trekt je aan in liedjes, songs, zoals je laatste cd heet?

Het zijn miniatuurstructuurtjes die in een zeker kader zitten. En dat kan alles zijn, van een Schubert-lied tot een Beatles-song of een musical standard. Het zijn geen architecturale werken zoals Beethovens negende, maar ze gaan ook ergens naartoe en eindigen ergens. Het is een mooie gedachte dat een goede melodie ook een goede melodie blijft.

Je hebt het op je hoesjes wel eens over de Orpheus-mythe. Hoop je op die functie van muzikanten: mensen, zelfs de goden, betoveren met muziek?

Ja, ik ben een beetje een romanticus in die zin. Ik wil de mensen ergens anders naartoe brengen in hun geest. Het is een ouderwetse, romantische notie dat muziek het leven vertegenwoordigt, maar dan net iets beter, iets perfecter. Ons leven gaat voorbij. Zeker in live-muziek voel je de vergankelijkheid van je eigen leven in de vergankelijkheid van de muziek. Je voelt je eigen sterfelijkheid en het troost je in zekere zin: het is oké om sterfelijk te zijn. Dat doet muziek voor mij, ik voel me er comfortabeler door in mijn menselijke vel.

Zelf hou ik meer van de romantische gedachte, het gevoel dat er steeds iets ingehouden wordt in de muziek, dat er een zekere beklemming is. In het Duits noemt men het verklemmt. Om de een of andere reden voel ik me daar zielsverwant mee. Het is trouwens niet de romantiek die me daarin aanspreekt, maar eerder het einde van de romantiek. Ik merk dat in alle periodes die me fascineren er aan een bepaald ideaal een einde komt: “de dood van de romantiek”, “het einde van de hoop”. Als opgroeiende jongen zat ik al met die vragen, een fundamentele twijfel dat niets absoluut is. Het slechte gevoel dat daaruit voortkomt, kan ook een troostende werking hebben. Ik voelde me altijd al aangetrokken door late dingen: de negende van Mahler, Dood en Transfiguratie van Richard Strauss, al die mensen die aan het eind stonden van iets en uitkeken over de afgrond. De afgrond zelf is iets wat me minder aanspreekt. Ik heb niet zoveel esthetische genoegdoening gehaald uit het beluisteren van Arnold Schoenberg of Cecil Taylor. Dat heeft ook te maken met hoe ik mezelf zie, ik probeer geen oude dingen weg te gooien.

Nu begrijp ik waarom je bang bent van het nieuwe millennium. Je wilt aan het randje staan en daar heb je maar anderhalf jaar meer voor.

Ach, ik maak het mezelf ook wijs: het is allemaal maar een beetje een slecht voorgevoel. Als ik echt geloof dat iets als muziek voor altijd is, precies omdat het die vergankelijkheid en de sterfelijkheid van de mens uitdrukt, dan zou ik er niet mee moeten inzitten. Dan zou het me moeten troosten.

Wat is je ultieme droom als pianist?

Ik denk dat ik hem aan het beleven ben. Ik moet me daar heel erg van bewust zijn. This is as good as it gets. Beter wordt het niet: creatief zijn en dat presenteren en delen met andere mensen.

Brad Mehldau treedt op in de Ancienne Belgique op 14 oktober om 20.30 uur. Info: Tel. (02) 548.24.24.

Dit jaar verschenen twee cd’s van Brad Mehldau: “The Art of the Trio Vol. 2” en “Songs, The Art of the Trio Vol. 3” (zie bespreking op pag. 111).

Gerry De Mol

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content