“Wie in neostijl wil bouwen, kan zich geen nep permitteren”, zegt architect Peter Cornelis. “Daarom moet elk detail hier kloppen als je het vergelijkt met een authentiek art-decostuk.”

Hilde Bouchez / Foto’s Verne

Het gigantische raam staat helemaal open en biedt een spectaculair uitzicht over het glooiende landschap. Omgeven door een authentieke art-decostijl en met een eindeloze vista over het groen, duurt wachten hier nooit te lang. Mijn handen glijden over de prachtig gemaakte houten meubelen. Het open raam, dat tot in de nok van de opengewerkte ruimte zit, maakt nieuwsgierig. Ik loop de ronde trap op die uitgeeft op de mezzanine. Hier waan je je werkelijk boven de wereld. In dit kleine fumoir zou ook ik me kunnen bekeren tot een goeie sigaar, bij een lekkere whisky en met de vijver en de tuinen als rustgevend decor.

Er wordt gebeld en iets later hoor ik een snelle pas die via de hal de zitkamer binnenwandelt. Architect Peter Cornelis stelt zichzelf voor. Ik had een oudere man verwacht, misschien iemand die om de een of andere reden verslingerd is gebleven aan de gracieuze decoratiestijl van het begin van de vorige eeuw. Niets lijkt minder waar. Peter Cornelis is een jong en energiek architect, die zowel van het strakke modernisme als van de kunstzinnige art deco houdt. “Want”, zegt hij zelf, “hoe je het ook draait of keert, we zitten in een neotijdperk.”

In het begin van de jaren tachtig verbouwde Cornelis de kledingwinkels van Stijl in Brussel. Daar koos hij voor een minimalistische aanpak. “De vormentaal van het modernisme ligt mij zeer na aan het hart, maar op de sobere, minimalistische kant van de zaak – door sommigen ook wel de architectuur van de socialisten genoemd – raakte ik op den duur uitgekeken. Daarom ben ik de zijlijn van het modernisme gaan bestuderen: de architectuur van de directeuren uit die periode, de rijkelijk gedecoreerde art deco.”

“Daarnaast is er nog het probleem van het vakmanschap. In de art deco is de detaillering van cruciaal belang. Maar vandaag is het niet makkelijk om mensen te vinden die het ‘vak’ nog echt in de vingers hebben. Zoek maar eens iemand die granito tegen wanden kan zetten, het is geen sinecure.”

“Ik heb aan den lijve ook ondervonden dat je die uitgesproken detaillering moet volhouden, anders krijg je een modernistischer en soberder resultaat, en dat was niet de wens van de eigenaars. Soms vroeg ik me af of ik niet te ver ging, zoals bijvoorbeeld in de badkamer, waar ik een granito-tekening in de vloer liet uitwerken, precies zoals dat in de Parijse interieurs van die periode gebeurde. Wanneer je de voorbeelden uit die tijd ziet, dan weet je dat het zo moet.”

“Uiteindelijk was het uittekenen van die details enorm prettig werk. Je bent op een heel andere manier creatief. Ook het vaste meubilair en enkele losse meubelen heb ik zelf ontworpen. Ook daarbij speelt de afwerking een grote rol. Zo’n meubel kun je aan de binnenkant niet bekleden met een simpele witte laminaatplaat. Ik ben daar zeer ver in gegaan. Een van de meubelen kreeg bijvoorbeeld een geheim luik, dat is een typische eigenaardigheid uit het interbellum. Nu lijkt dat misschien een overbodige gril, maar wanneer je nieuwe meubelen naast authentieke art-decostukken plaatst, dan moet alles wel kloppen. Tenslotte is het de opdracht om een neostijl te ontwerpen, geen nepstijl.”

Helemaal bovenaan het terrein ligt een dennenbos, waardoor de andere huizen in de straat aan het zicht onttrokken bleven en waardoor deze woning van de rest van de wereld afgezonderd ligt. “We hebben heel lang gezocht naar een interessant terrein en toen we uiteindelijk dit vonden, aarzelden we geen ogenblik meer, ook al zaten we met die moeilijke helling.”

Cornelis werkte vijf jaar aan dit project. “Ik heb acht voorontwerpen gemaakt. Ik werkte puur op vormgeving en sfeer, maar ook praktisch moest alles juist zitten. Onder meer de circulatie en de functionaliteit werden extra bemoeilijkt door de ligging. Al die trappen, zowel binnen als buiten, lijken op het eerste gezicht overdreven, maar ze zijn echt noodzakelijk.”

“Bovendien wilde ik in mijn ontwerp duidelijke assen leggen, zoals bijvoorbeeld de lijn van het binnenkomen: door de hal en zitkamer naar de tuin. Het plateau ter hoogte van het zwembad is dan weer zo uitgewerkt dat het zwembad niet direct zichtbaar is vanuit de eetkamer.”

“De meeste mensen die hier komen zijn overweldigd door het interieur en de decoratie, maar we hebben hier ook echt aan architectuur gedaan. En natuurlijk heb ik een aantal compromissen moeten sluiten. Dat is trouwens logisch, dit is geen huis voor mezelf. Ik had bijvoorbeeld graag een ecosysteem in de riolering gehad, dat is jammer genoeg niet kunnen doorgaan. Ook over de achtergevel hebben we lang onderhandeld, maar de opdrachtgever wou zeer graag een op Mallet-Stevens geĆÆnspireerde gevel, vandaar dat die zo gefragmenteerd is. Ik ben nu vijftien jaar architect en ik vertrek nog altijd van het feit dat de opdrachtgevers in mijn werk moeten wonen. Ik kan niet louter voor mijn plezier aan architectuur doen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content