Dat je om je zinnen te verzetten elk jaar minstens één keer ergens heen moet waar je nooit eerder kwam, zo wil het de Dalai Lama. Waar anders doet een mens dat beter dan in Boudhanath, waar de grootste stoepa van Nepal en omstreken staat en het stikt van de boeddhisten. Voor wie liever in zijn hoofd reist dan in een Airbus A 330 : een stoepa is een puddingvormige tempel met bovenop een gouden dak, vanwaar Boeddha zelve de wereld een ietwat vorsende blik toewerpt. Uit staalblauwe ogen, als ware hij godbetert een ariër.

Met de wapperende gebedsvlaggetjes en een eindeloze stroom pelgrims heeft Boudhanath iets feestelijks. Tibetanen en Sherpa’s in traditionele klederdracht cirkelen in wijzerszin rond de tempel, laten de gebedsmolen-tjes ratelen of luiden één van de grote klokken bij de ingang, wellicht om de aandacht van de Boeddha te trekken, met bijna 7 miljard stervelingen op de wereldbol heeft die nu eenmaal veel om zijn oren.

Als eeuwige twijfelaar – klinkt minder gewichtig dan agnosticus – sla ik het schouwspel gade met een mengeling van fascinatie en scepsis. Neem nu die westerse bekeerlingen met hun bleke, kaalgeschoren schedels, groot en lomp op sportschoenen onder hun bordeauxrode gewaden. Ieder diertje zijn pleziertje, zullen we maar zeggen, maar is een exotische god per se beter dan één van bij ons ?

En waarom moeten die boeddhisten zo’n verrekte herrie maken ? Want laten wij nu pal achter één van de talrijke kloosters logeren, in een guesthouse dat op de website als een oase van rust wordt beschreven. Maar dat is buiten de monniken gerekend, die bij voorkeur om halfzes ’s morgens op trommels en cimbalen beginnen te meppen en op Tibetaanse hoorns te blazen, tot grote vreugde van de alomtegenwoordige zwerfhonden, die prompt een vroegochtendlijk blafconcert aanheffen. Heeft iets van een jamsessie in de freejazzsfeer, maar zen word ik er niet van. En hoe zit dat eigenlijk met de soberheid die monniken geacht worden na te streven ? Ik zie er met een gsm aan hun oor, met een zak chips in de hand, en vrolijk schransend in de Garden Kitchen. “There are all kinds of monks”, zegt mijn zeventienjarige Nepalese pleegdochter Chechhi filosofisch.

Eentje zit dag en nacht onder een soort afdakje op enkele meters van de ingang van het guesthouse. Graatmager is hij, met een mooie, scherpe kop à la Ben Kingsley in de rol van Ghandi. Zijn bezit beperkt zich tot wat plastic flessen, en bordeauxkleurige lappen die hij ’s nachts over zijn hoofd trekt. Volgens ingewijden zit hij daar al jaren. Eén keer zie ik hem eten uit een gamel, kliekjes van een naburige eettent, schat ik. Voor de rest kijkt hij stoïcijns voor zich uit, af en toe iets onverstaanbaars prevelend. De man intrigeert mij, telkens ik hem passeer, probeer ik oogcontact te maken, maar hij ontwijkt koppig mijn blik. Tot we in de taxi stappen, op weg naar de luchthaven. Plots kijkt hij me recht in de ogen, vrank, met een zweem van spot zelfs. Omdat hij niet vanonder zijn afdak hoefde te komen om zijn zinnen te verzetten ?

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content