:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

:: ‘De halveringstijd van liefde’ bundelt de 66 beste columns van Jean-Paul Mulders uit Weekend Knack en De Morgen. Roularta Books, 15,90 euro.

Moe dat ik ben. Het is zo’n vermoeidheid die uit de grond komt gekropen, langs mijn benen klautert en zich in mijn lendenen nestelt. Ze geeft mij het gevoel dat ik van gelatine ben, lillend en doorzichtig. De mensen kijken mij als spoken aan. Misschien denken ze, hoop ik een beetje, dat ik een junk ben of de drager van een oeroud en tragisch geheim. Maar voor junk ben ik te oud geworden, en voor dat andere zie ik er te onbenullig uit. Ik ben gewoon moe van te veel werk. Van te veel letters en te veel beelden. Van te veel stemmen, te veel vrouwen, te veel graven, te veel falende harddisks en rottende peren, te veel walmende oksels en polyfone beltonen, te veel smakeloze halloweenversieringen en al die andere dingen waarvan ik er in mijn leven – gelukkig meestal zonder onderling verband – te veel gehoord, geroken en gezien heb. Zo moet het voelen als je oud bent en tot op de draad versleten, al heb ik dan het voordeel dat het met een nachtje slapen wel weer wijkt. Ik ben immers “in de fleur van mijn leven”, zoals dat gezegd wordt. Een omschrijving waarvan ik nooit heb gehouden omdat ze te veel druk legt op je schouders en tegelijk de goden tart.

Op het bankje voor de boekhandel zit een man met een mes. Ik keur hem geen blik waardig, maar duizel de winkel binnen. In een poging om mij op te kikkeren pluk ik twee cd’s uit de rekken en draag ze naar de luisterpost. De ene is van Mozart : Requiem in D Minor, K. 626 (unfinished). Vooral dat woordje tussen haakjes intrigeert mij. De andere cd is Reise, reise, de nieuwe van Rammstein. Het meisje aan de luisterpost, een bleke blondine met ogen van een onderkoelde treurvis, haalt schamper Ć©Ć©n wenkbrauw op als ze de rare combinatie bemerkt. Ze heeft een blote buik en zo’n strop met sleutels rond haar nek, waarvoor het Nederlands geen woord heeft en het Engelse mij niet te binnen schiet. De moeheid vreet nu grote hompen uit mijn kop. Als ik het meisje de cd’s aanreik, gaat ze nadrukkelijk door met plakkertjes op doosjes te kleven, een karwei die al haar aandacht opeist. Pas als het strookje helemaal leeggekleefd is, wil ze naar mij kijken. Met zichtbare tegenzin pleurt ze de cd in de lade. Ze mot mij niet, besef ik, ook al heb ik haar nooit iets misdaan. Mijn smoel staat haar niet aan, en dat is wederzijds. Ik ken ze al vanuit mijn vroegste jeugd, die spontane, onverklaarbare aversies. Vroeger maakte ik mij daar zorgen over, omdat ik allemans vriendje wilde zijn. Tegenwoordig haal ik de schouders op, al blijft het mechanisme dat erachter schuilt mij fascineren. Dit vissensnuitje doet zelfs de moeite mij vinnig achterna te zwemmen als ik de cd van Mozart aan haar luisterpostje achterlaat. “Of meneer die zelf wil terugleggen”, blubt ze assertief, terwijl we samen op een meter van het rekje staan. Meneer neemt het schijfje van haar over en deponeert het gelaten op het stapeltje. Dag juffrouw, ook voor u nog een fijne dag.

Gedreven door die onverklaarbare drang die ik kan voelen om iets op te schrijven, sleep ik mijn moegestreden lijf wat verder een papierwinkel binnen. Daar zie ik dat de stylo’s (knullig woord is dat) nieuwe vormen hebben gekregen. Zo is er een model dat zich ergonomisch om je hand kronkelt, als een elegant serpentje, in een poging het schrijfplezier te vergroten. Er bestaat een aparte variant voor linkshandigen. De vooruitgang staat niet stil. Waar moet dat heen, als zelfs het schrijfgerief muteert en zich tot ondoorgrondelijke godsdiensten bekeert ? “Test mij”, staat er bij het apparaatje, “op een blaadje”. Dat dat daar zo onderstaat, in twee aparte strookjes, en dat het ding dan nog niet schrijft als je het werkelijk wilt proberen : dat vind ik toch zo onvoorstelbaar treurig en tekenend voor deze tijd.

Bij de uitgang van de winkel staat de man met het mes. Ik druk hem een fooi in de eeltige poten en vervolg mijn weg, langs vriendelijke waterlopen en huizen die glimlachen naar mij. Het is zo’n dag waarop ik me afvraag waarom boven boven is en onder onder. Hoe het kan dat er in dezelfde wereld klokgevels en katten, kriekenbomen en clitorissen bestaan, en op welke tekentafels dat alles zou zijn ontworpen. Vroeger begon ik bij dat soort gedachten al spontaan te hyperventileren. Maar die tijden zijn gelukkig lang voorbij. Mijn karakter is geĆ«volueerd naar stabiliteit van schokbeton en cementen onverschilligheid. Jammer is dat. Aan het einde van de straat verliest de zon haar grip op de huizen. Bloedrood dat uit de tube van een zondagsschilder lekt. “We all live in Amerika. Coca-Cola and Wonderbra”, davert Rammstein als ik in de auto zit. “Amerika ist wunderbar”. Tot mijn ontzetting constateer ik dat ik Duits een bezwerend mooie taal kan vinden. Mijn vermoeidheid is nu nagenoeg geheel verdwenen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content