Samer was het jongetje dat stenen gooide naar de Israëlische soldaten. Sharon was de piepjonge militair die Palestijnen aan strenge controles onderwierp. Tegen alle regels, normen en oorlogswetten in werden zij vrienden : bloedbroeders voor het leven.

Er zijn van die ontmoetingen waar je als journalist heel stil van wordt. Momenten waarop je beseft dat luisteren je enige, heilige opdracht is. Zo weinig mogelijk tussenkomen, je minimaal mengen in het verhaal. Zwijgen en registreren, luisteren en proberen te begrijpen. Van die orde is de ontmoeting met Sharon en Samer. Een Israëli en een Palestijn. Twee jonge kerels, advocaten, onderzoekers, zelfde leeftijd, zelfde oogopslag. Opgegroeid op nauwelijks tien kilometer van elkaar, maar in totaal verschillende werelden, zonder snijpunten of overlappingen. Twee stemmen om naar te luisteren, één verhaal om bij te zwijgen.

Samer : “Ik ben geboren in 1972, op de Westoever, in Nablus, een kleine stad ter grootte van Gent. Ik herinner me weinig over mijn kindertijd : het leven was een spel, en ik voelde mij best fijn. Pas in 1987, toen de eerste intifada begon, werd ik wakker en begon mijn echte leven. Plots zag ik dat ons dagelijks leven beheerst werd door een verbeten conflict, en begon ik mij allerlei vragen te stellen. Waarom zijn wij niet vrij ? Waarom leven wij zoals wij leven ?”

“Voor ons, opgroeiende jongens, was het de gewoonste zaak van de wereld om na schooltijd stenen te gaan gooien naar de Israëlische soldaten. Elke dag opnieuw. Maar op een dag werd ik tijdens die schermutselingen gearresteerd en belandde ik in de gevangenis. Het was een vreselijke, gruwelijke tijd. Niet alleen omdat ik nog zo jong was – zestien, nog een kind haast – maar ook omdat ik voor het eerst in mijn leven persoonlijk met de bezetting werd geconfronteerd.”

“Mijn gevangenschap begon met wat wij noemden eighteen-days-of-interrogation. Al die tijd werd ik geïsoleerd, geblinddoekt en voortdurend ondervraagd in een piepklein kamertje. De eerste dagen mocht ik helemaal niet slapen, de eerste week werden mij hooguit enkele uren rust gegund. Daarna verhuisde ik naar een ander deel van de gevangenis, waar ik, samen met drieduizend andere Palestijnen, zes maanden lang opgesloten bleef. De Israëli’s gaven ons tenten, kwamen drie keer per dag kijken of er niemand was ontsnapt en lieten ons verder met rust. De oudere gevangenen stopten ons, jongeren, extra voedsel toe, en hielden ons een beetje in het oog.”

“Het was een minimaatschappij die door de gevangenen zelf werd georganiseerd. Universiteitsprofessoren gaven onderricht in hun specialiteit. Advocaten leerden ons hoe we ons tijdens de ondervragingen moesten gedragen. Artsen, ingenieurs, schrijvers, iedereen gaf wat hij te bieden had. Begrippen als vrijheid, bezetting en onafhankelijkheid werden dagelijkse discussiestof. We organiseerden ook kleine feestjes. Niets speciaals, gewoon leuke momenten waarop we dansten en zongen.”

“Toen ik uiteindelijk de gevangenis verliet, had ik een totaal nieuwe kijk op het leven en de politiek. Plots was niets nog een spel, maar pure ernst. Elke handeling werd doelgericht, met een hele sterke reden. Tegenover de Israëli’s was ik vijandiger en nationalistischer geworden. Meer bereid te ijveren voor de Palestijnse zaak. Vastbesloten mijn volk te helpen bevrijden.”

“In 1990 ging ik naar Jordanië om rechtenstudies te volgen, maar bij mijn thuiskomst in 1994 werd ik opnieuw gearresteerd. Beschuldigd van lidmaatschap van een anti-Israëlische organisatie in Jordanië. Deze gevangenschap duurde minder lang, vier maanden deze keer, en viel mij ook minder zwaar. Wellicht omdat ik rijper was, 22 intussen, en meer inzicht had in de politieke kant van de zaak. Intussen waren er ook vredesonderhandelingen gestart en hield ik mij bezig met heel andere, minder agressieve vragen. Hoe een duurzame vrede bereiken ? Hoe beide partijen met elkaar verzoenen ? Na mijn vrijlating geloofde ik oprecht dat alles in orde zou komen, en probeerde ik mijn vrienden ervan te overtuigen dat niet terreur maar onderhandelen de enige oplossing was.”

“In 1996 begon ik als advocaat te werken, in 1998 startte ik aan de universiteit van Ramallah mijn masteropleiding commercieel recht. Eén van de vakken werd gegeven door professor Marc Cogen van de universiteit van Gent. In zijn streven naar een duurzame vrede gaf hij, vaak in uiterst moeilijke omstandigheden, les in Israël én Palestina. En op een dag stelde hij mij voor te doctoreren, bij hem, in België. En ja, dankzij een studiebeurs van het Belgische ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking ben ik in 1999 naar Gent gekomen.”

Sharon : “Ik ben in 1971 geboren, en mijn allereerste herinnering dateert uit ’73, toen ik amper twee jaar oud was. Tijdens de Jom Kippoer-oorlog werd mijn vader prompt bij het leger ingelijfd. Onmogelijk kan ik dat ene beeld vergeten : hoe een soldaat de deur achter mijn vader dichttrok.”

“We leefden in een kleine stad, in de buurt van Haifa. Slechts af en toe kwam de gruwel gevaarlijk dichtbij. In de jaren zeventig kwam de dochter van mijn vaders eerste vrouw in een terroristische aanslag om. En in de jaren tachtig werd, niet ver van onze woonplaats, een hele familie, met uitzondering van de echtgenote, uitgemoord door terroristen. Later heeft deze vrouw de eerste minister nog vergezeld toen hij de Nobelprijs voor de vrede in ontvangst ging nemen.”

“Zoals elke achttienjarige jongen moest ook ik drie jaar verplichte legerdienst doen. Ik werd gestationeerd in Beth-El, een legerbasis dicht bij Ramallah. Daar werden we haast elke dag met stenen bekogeld door Palestijnse jongeren. Wij, piepjonge soldaten, mentaal niet in staat het enorme leed van de Palestijnen te vatten, wisten gewoonweg niet hoe te reageren. Iedereen nam het verschillend op. Zelf vond ik het afschuwelijk om zo gehaat te worden. Langs de ene kant voelde ik mij vernederd, langs de andere kant begreep ik die jongens ook wel. In elk geval was die stenenregen mijn eerste moment van politieke bewustwording. Wat doe ik hier ? vroeg ik mij af. Waarom word ik bekogeld ?”

“Tijdens die eerste weken kreeg ik, te midden van die rellen, een kaartje in mijn handen gedrukt : The pray of the way. Het is een tekst die je vertelt dat je weg vredevol zal zijn en dat niemand je zal kwetsen. Ik weet zelfs niet wie me dat kaartje gegeven heeft, maar sindsdien draag ik het altijd bij me.”

“Als soldaat werkte ik een tijdje in Gaza, in de terminal waar de Palestijnen elke ochtend kwamen aanschuiven om in Israël uit werken te gaan. Vanaf 2.00 uur ’s ochtends stonden ze daar te wachten op een toelating, via allerlei checkpoints, formaliteiten en vernederingen, om rond 5.00 uur bij de bussen te geraken die hen naar hun werk zouden brengen. Die taferelen vergeet ik nooit. Stel je voor, huisvaders die urenlang in de regen stonden te wachten. En elke dag opnieuw moest ik hen in de ogen kijken. Geen anonieme jongens die met stenen gooiden deze keer, maar doodgewone mensen die hun gezin te eten wilden geven.”

“Na mijn militaire dienst ging ik aan de slag bij de veiligheidsdienst van Erkia, een Israëlische luchtvaartmaatschappij. En opnieuw draaide mijn werk om controles en veiligheidsrisico’s. Nog steeds was ik heel jong, slechts 21, en mijn opdracht was : de volgende terrorist zoeken. In elke reizigerskoffer moest ik, tussen kleren, koffie, boeken, ondergoed en foto’s, naar mogelijke terreurwapens speuren. Natuurlijk probeerde ik dat zo discreet mogelijk te doen, maar opnieuw kon ik niet anders dan in de ogen van die Palestijnen kijken, in hun leven binnendringen, ja zelfs hun lichaamsgeur opsnuiven. Zo persoonlijk was dat allemaal.”

“Nadat ik in Engeland mijn rechtendiploma had behaald, ging ik werken voor Shimon Peres, de minister van Regionale Samenwerking die het prille vredesproces probeerde te stabiliseren. Daar leerde ik de andere kant kennen : Palestijnen die wilden onderhandelen, leiders die naar vrede streefden. Langs beide kanten zag ik mensen – geen terroristen, geen marginale idealisten, maar ontwikkelde, verstandige onderhandelaars – die op regeringsniveau naar een oplossing zochten. Zo raakte ik ervan overtuigd dat er voor beide partijen een toekomst mogelijk is.”

(zucht) Maar kort daarna, in 2000, begon de tweede intifada en stuikte het ministerie waarvoor ik werkte in elkaar : er was geen regionale samenwerking meer. Toen ben ook ik naar België gekomen om, met een studiebeurs van de Vlaamse Gemeenschap, mijn doctoraatsdiploma te behalen.”

Op dit punt in hun verhaal verandert plots de klank van hun stem, de sfeer in de kamer. Weg is het stille luisteren naar elkaars verleden. Haarscherp en met zichtbaar plezier herinneren ze zich de plaats en de omstandigheden van hun ontmoeting. Haast struikelend over hun woorden rakelen ze de kleinste details weer op.

Samer : “Het gebeurde tijdens de zomer van 1999. Ik kreeg een telefoontje van professor Cogen, die mij vertelde dat hij nog een andere doctoraatskandidaat had : Sharon, die in Tel Aviv werkte.”

Sharon : “Omdat het voor Samer onmogelijk was naar Tel Aviv te komen, zoals het voor mij uitgesloten was om naar Rammalah te gaan, besloten we elkaar in Oost-Jeruzalem te ontmoeten.”

Samer : “Maar omdat ik geen toestemming had om Israëlisch grondgebied te betreden, riep ik de hulp in van een Duitse collega die een auto met een Israëlische nummerplaat had. Zij stemde ermee in mij in haar wagen mee te nemen. Een uiterst riskante onderneming, want als ik betrapt zou worden, zou ik opnieuw de gevangenis in vliegen. Maar tot onze grote opluchting passeerden we probleemloos alle checkpoints.”

Sharon : “Toen mijn moeder hoorde dat ik in Oost-Jeruzalem een Palestijn zou ontmoeten, alarmeerde ze meteen mijn vriendin. De hele tijd bestookten ze mij met bange vragen : ‘Alles goed ? Ben je wel zeker ? Zou je wel gaan ?'”

Samer : “Waarom we elkaar zo graag wilden ontmoeten ? Omdat ik razend benieuwd was om, voor het eerst in mijn leven, een Israëli persoonlijk te ontmoeten. Natuurlijk had ik al heel wat Israëli’s gezien, maar nog nooit had ik met één van hen een persoonlijk gesprek gevoerd. En samen koffie drinken ? De idee alleen al ! Ondenkbaar !”

Sharon : “Dat gold ook voor mij. In mijn functie als Israëlische soldaat had ik natuurlijk ontzettend veel Palestijnen gezien, maar nog nooit had ik één van hen op een gelijkwaardige basis ontmoet.”

Samer : “Jij kunt je niet voorstellen hoe diep het water tussen beide partijen is. Misschien, heel misschien zou je onze eerste afspraak kunnen vergelijken met een verre, verre reis naar een onbekend en exotisch eiland. En ja, het werd een fijn en spannend avontuur, al duurde onze ontmoeting slechts één uur. Want voor het donker werd, moest ik opnieuw in Rammalah zijn.”

Sharon : “Het Duitse meisje functioneerde zo’n beetje als bemiddelaar. Ze was heel lief, en deed ontzettend haar best om de communicatie tussen ons zo vlot mogelijk te laten verlopen. Ik herinner me nog dat Samer snoepjes uit Ramallah bij zich had. Heel lief van hem.”

Samer : “En Sharon gaf mij een kaart van België. Ook heel attent. Die middag ontdekte ik dat Israëli’s ook mensen zijn. En dat praten met een mens een totaal ander beeld oplevert dan praten over algemeenheden.”

Sharon : “Politiek kwam niet ter sprake. We kletsten gewoon over België, Gent, de universiteit, onze toekomstplannen. Enkele weken later vertrok Samer naar België. Intussen startte ik mijn doctoraatsstudies in Israël en hielden we via e-mail contact met elkaar.”

Samer : “Na anderhalf jaar in België ging ik mijn familie in Palestina bezoeken. Maar toen ik weer naar Gent wilde komen, kreeg ik geen toelating om het land te verlaten. De Israëli’s hadden alle wegen afgesloten en beslist dat geen enkele Palestijn toegang kreeg tot een internationale luchthaven. Dus belde ik naar professor Cogen om hem te vertellen dat dit wellicht het einde van mijn carrière was. Marc Cogen raadde mij aan contact op te nemen met Sharon, die toen op het ministerie van Regionale Samenwerking werkte. Op dat ogenblik dacht ik er niet aan zijn raad op te volgen. In zo’n situatie een Israëli om hulp vragen ? Neen, dat kun je als Palestijn niet doen. In de ogen van mijn volk zou het betekenen dat ik, voor eigen gewin, met de vijand aanpapte.”

Sharon : “Intussen had Marc Cogen zelf contact met mij opgenomen en mij uitgelegd wat er aan de hand was. Op dat moment kon inderdaad geen enkele Palestijn de Westoever verlaten. En ook toen ik de militaire instanties hierover aansprak, was het antwoord duidelijk : geen uitzonderingen. Alleen als Shimon Peres hoogstpersoonlijk de minister van Defensie zou kunnen overtuigen, had Samer een kans. En ja, tot mijn grote verbazing lukte dat : dankzij Peres kreeg Samer de toelating het land te verlaten.”

Samer : “Geweldig, hé ! Op het allerhoogste niveau heeft Sharon het voor mij opgenomen.”

Sharon : “( bescheiden) Maar Samer heeft voor mij precies hetzelfde gedaan. Want toen ik, precies een jaar geleden, in België arriveerde, bleek dat Samer mijn komst perfect had voorbereid. Hij had een appartement voor mij gehuurd, en het volledig ingericht. Hij nam mij mee naar de stad en toonde mij alles wat ik weten moest : buslijnen, bibliotheek, winkels, ziekenhuis. Elk jaar had hij mij trouw aan de universiteit ingeschreven, alle papieren en formaliteiten had hij voor mij geregeld. Bovendien stelde hij mij voor aan zijn Vlaamse vriendin, een gebaar waarmee hij mij meteen ook in zijn persoonlijke leven toeliet. Heerlijk was het om zo in België te arriveren. En al snel werd zijn vriendschap mij zo dierbaar dat ik hem nu als mijn broer beschouw.”

Samer : “Als we samen zijn, vergeten we zelfs dat hij een Israëli is en ik een Palestijn. Sterker nog, als vreemdelingen in dit land ontdekken wij plots hoeveel wij gemeenschappelijk hebben. Als we over onze voeding praten, gaat het over hetzelfde eten. Als wij het over het Midden-Oosten hebben, spreken wij over precies dezelfde problemen. Als wij over geschiedenis, cultuur of familiewaarden praten, herkennen we precies dezelfde dingen. Zelfs de gelijkenissen tussen onze talen worden hier plots heel opvallend.”

Sharon : “Ja, vreemd genoeg voelen wij ons meer met elkaar verwant dan met de mensen van hier. Zo gingen we eens naar een congres in Duitsland met als thema : het Midden-Oosten-conflict en de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Wij kwamen als collega’s, als vrienden, en deelden dezelfde kamer. Heel gewoon voor ons, maar ginds bleek iedereen geschokt over onze vriendschap.”

We grappen en lachen even, tot Samer plots bloedernstig opmerkt : “Vergis je niet, dit is alleen de leuke kant van het verhaal. In realiteit is het niet altijd gemakkelijk een Israëlische vriend te hebben. Het feit dat er thuis een vreselijk conflict aan de gang is, legt een donkere schaduw op onze vriendschap. Bovendien is het niet altijd evident om publiekelijk uit te komen voor mijn vriendschap met een Israëli. Zo werd mijn oudste broer twee weken geleden gearresteerd. Het feit dat de Israëli’s op dit moment mijn broer martelen, terwijl ik hier met een Israëli samenwerk, is aartsmoeilijk voor mij. En ja, ik geef eerlijk toe dat ik mij onwennig voel als ik Sharon moet voorstellen aan mijn Palestijnse vrienden. Want voor velen onder hen betekent de vriendschap met een Israëli verraad aan de Palestijnse zaak. Begrijp me goed, dat conflict tast onze vriendschap niet aan, maar bezorgt mij wel eens schuldgevoelens. Dat hoeft natuurlijk niet, maar ik ben ook maar een mens.”

Sharon : “Die tweestrijd geldt ook voor mij. De wetenschap dat mijn familie en vrienden permanent gegijzeld worden door de Palestijnse terreur, terwijl mijn beste vriend hier een Palestijn is, knaagt ook aan mij. ‘Hier leven wij in voortdurende angst, terwijl jij met de vijand de bloemetjes buitenzet’, is soms de teneur op het thuisfront.”

Samer : “Toch hebben wij elkaar nooit verwijten gemaakt. Ja, natuurlijk was ik heel erg down toen ik vernam dat mijn broer gearresteerd was. Net zoals ik heel stil en triest word als ik op het nieuws hoor hoeveel Palestijnen er alweer gedood zijn. Maar Sharon respecteert mijn gevoelens, net zoals ik de zijne respecteer.”

Sharon : “Toen ik de laatste keer in Israël was, gebeurde er een zelfmoordaanslag vlak bij de plek waar ik was. Nauwelijks was het nieuws bekend, toen ik in mijn mailbox een bericht van Samer vond waarin hij me probeerde te troosten. Dat maakte me zo gelukkig.”

Samer : “Hier lijkt onze vriendschap zo vanzelfsprekend. Maar in oktober, als ik mijn doctoraat heb behaald, ga ik terug en zal ze meteen elke vanzelfsprekendheid verliezen. Toch zijn we optimistisch gestemd. Elkaar ontmoeten zal in de huidige omstandigheden wellicht onmogelijk zijn. Maar als het enigszins kan, zullen we samen proberen een organisatie uit te bouwen gericht op een harmonisering van het Palestijns-Israëlische rechtssysteem. Dat zijn onze toekomstplannen.”

“En je Vlaamse vriendin, Samer ?” vraag ik voorzichtig. “Gaat ze met je mee, of blijft ze hier ?”

“Dat is een uiterst moeilijke vraag”, zucht Samer. “Eindeloos heb ik er al over gepraat en nagedacht, maar nog steeds lijkt die vraag mij onoplosbaar. Ik heb een hele lieve, fantastische vriendin, een sterke vrouw bovendien. Maar als Belgische weet zij niet wat het betekent om in bezet gebied te leven. In de stad waar ik woon, geldt al maandenlang een uitgaansverbod. Dat betekent letterlijk dat de mensen geen toelating hebben hun huis te verlaten. Ze mogen de straat niet op, ze mogen zelfs de deur van hun huis niet openen. Slechts twee uur per week kunnen ze even buiten om snel snel wat voedselvoorraad in te slaan. Verder is er geen enkele vorm van bewegingsvrijheid. Weet je wat dat betekent ? Als mijn vriendin met mij mee zou gaan, zou ze zich niet mogen verplaatsen van de ene plek naar de andere, geen toelating krijgen om haar familie in België te bezoeken. Ik ben er zeker van dat ze dat leven niet lang zal volhouden. Nu is ze sterk, verliefd, tot veel bereid. Misschien is ze zelfs in staat om zes of zeven maanden lang onder zo’n strenge bezetting te leven. Maar daarna zal ze terug naar huis willen. Naar een vredig land. Daar ben ik zeker van. Voor mij persoonlijk liggen de zaken anders. Want ik maak deel uit van dat systeem, van die waanzinnige oorlog.

En bovendien heb ik geen alternatief. Vorige week nog heb ik tegen haar gezegd : ‘Het is niet gemakkelijk een Palestijn te zijn. Want je leven is je leven niet. Als Palestijn geef je je leven volledig uit handen. O ja, we hebben er al vaak over gepraat, en ze begrijpt mij heel goed. Maar ze blijft ervan overtuigd dat ze sterk genoeg is om het leven tussen de Palestijnen aan te kunnen. She wants to try.

“Je zou ook Belg kunnen worden,” suggereer ik, “met haar trouwen en op die manier de Belgische nationaliteit verwerven.”

“Neen, dat komt niet in mij op”, zegt hij resoluut. “Ik hou van mijn land, mijn familie en mijn Palestijnse vrienden. Mijn leven ligt ginder, niet hier. Begrijp me niet verkeerd, België is een fijn land, leuk om wonen, met veel sympathie voor de Palestijnse zaak. Ook de familie van mijn vriendin is ontzettend lief. Maar hoe je het ook bekijkt, ik hoor hier niet thuis. (zucht) Als ik aan mijn vertrek durf te denken, word ik heel triest.”

Wat valt er nog te zeggen, te adviseren, goede raad te geven ? Niets, niets kan ik bedenken om Sharon en Samer een hart onder de riem te steken, om Samer en zijn vriendin een fijne toekomst toe te wensen. Want de dagelijkse berichten uit het Midden-Oosten blijven doordrenkt van angstzweet en bloed. Wat een zegen dus dat Samer en Sharon zelf, broederlijk en eensgezind, mijn zwartgalligheid van de tafel vegen.

Sharon : “Ik weet dat vele Europeanen de hoop op een vreedzame oplossing hebben opgegeven. (fel) Maar wij delen die houding niet. Stel je voor, daarmee zouden wij een kruis over onze eigen toekomst maken. Bovendien bewijst de geschiedenis dat mensen wel degelijk in staat zijn om plots heel wijs en verstandig uit de hoek te komen. Ik denk dat we bijna op dat punt zijn aanbeland. Beide partijen hebben stilaan de buik vol van al dat geweld en die terreur. O neen, ik ben niet hopeloos en geloof rotsvast in die ene oplossing : een vredesovereenkomst met wederzijdse toegevingen én de erkenning van twee onafhankelijke staten.”

Samer : “Ook ik denk dat er binnen een redelijke termijn een vredesovereenkomst tot stand zal komen. Ook ik ben ervan overtuigd dat het alternatief van dood en terreur stilaan is uitgeput.”

Sharon : “En voor de Israëli’s is alvast één ding duidelijk : ook de toekomst van Israël hangt volledig af van een oplossing van de Palestijnse kwestie. Geloof me, de Israëli’s scheppen geen plezier in het lijden van het Palestijnse volk. Want ook zij dragen daar elke dag de gevolgen van. ( schamper) Spijtig genoeg hebben onze huidige leiders, aan beide kanten, een verschillend tijdsschema. Onze eerste minister zegt : ‘Stop de terreur. Daarna zullen we onderhandelen. ‘ De andere zegt : ‘Neen, eerst onderhandelen. Daarna stoppen we de terreur. ‘”

Samer : “Slechts één boodschap heb ik voor wie hier, in België, de Palestijnse zaak met geweld wil steunen : ‘Wij, Palestijnen, hebben uw steun niet nodig. Geweld is niet de juiste weg. Respecteer de andere partij. En probeer een positieve boodschap naar de Belgen uit te dragen.” n

Annemie Struyf / Foto Lieve Blancquaert

Sharon : “Aan de checkpoints moest ik elke dag opnieuw Palestijnse huisvaders in de ogen kijken. Geen anonieme stenengooiers,

maar doodgewone mensen die hun gezin te eten wilden geven.”

Samer : “Ik was razend benieuwd om, voor het eerst in mijn leven, een Israëli persoonlijk te ontmoeten.

Samen koffie drinken ? De idee alleen al ! Ondenkbaar !”

Sharon : “Toen ik in België arriveerde, bleek dat Samer mijn komst perfect had voorbereid. Al snel werd zijn vriendschap mij zo dierbaar

dat ik hem nu als mijn broer beschouw.”

Samer : “We gaan samen proberen een organisatie uit te bouwen gericht op een harmonisering van het Palestijns-Israëlische rechtssysteem.

Dat zijn onze toekomstplannen.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content