jp.mulders@skynet.be

Veel talenten heeft hij, maar gevoel voor humor is daar niet bij. Dodelijk serieus blijft hij, of ik nu gekke bekken trek, hem in de lucht gooi of een billenkletser over domme blondjes vertel. Over vrouwen heeft hij zo zijn eigen mening. Komt er hier een binnen, dan keurt hij haar met kennersblik. Ik vermoed dat hij heel andere criteria hanteert dan ik, maar maanden later blijkt meestal zijn gelijk. Hij is daarin een beetje als mijn intuïtie.

Gemakshalve durf ik mij weleens zijn baasje noemen, hoewel hij daar anders over denkt. “Hij die mij voedt”, noemt hij mij waarschijnlijk, in zijn onontcijferbare taal. Ik heb het over de genaamde Theo, machokater, in vroegere levens ook wel Jefke en Witpoot genoemd. Achttien jaar oud momenteel, 5 kilo 300 zwaar en een god in ’t diepst van zijn gedachten.

Relativeren wat ik belangrijk vind, dat is zijn levenstaak. Zit ik naar zijn zin te lang op mijn onnozele papieren te staren, dan springt hij op mijn bureau en legt zich daar pardoes op neer. Geen beweging in te krijgen. Zijn staart zwiept uitdagend over mijn toetsenbord. Dartel duwt hij de muis van tafel en belet mij luierend te werken. Gelijk heb je, kan ik alleen maar denken, als ik hem diezelfde dag lichtvoetig door de tuin zie lopen, snuffelend aan sporen die voor mij wel altijd duister zullen blijven. Zuchtend laad ik mijn draagbare computer in de auto en ga op de snelweg weer mijn vel wagen tussen met vergiffen beladen vrachtwagens en BMW’s die het vertikken te pinken.

Als het mij wat minder gaat, komt hij kopjes geven en strekt een voorpoot naar me uit, als in slowmotion. Hij zorgt ervoor mij net niet aan te raken, zodat zijn gebaar iets bezwerends krijgt. Ik verdenk hem dan bijna van diepe gedachten, tot het loutere openen van een blikje hem tot zijn meest laag-bij-de-grondse gedaante reduceert : die van een fagocyt, een maag op witte pootjes.

Welke politieke partij zou Theo aankleven mocht hij een mens zijn ? Dergelijke ongerijmdheden houden mij wel eens bezig als hij op zijn favoriete radiator raadselachtig zit te wezen. Ik twijfel dan tussen Groen ! en Vlaams Blok. Groen ! omdat hij van de tuin geniet als was het een hof van Eden, en verafschuwt wat zelfs maar bedrijvig ruikt. Vlaams Blok-trekjes heeft hij echter evengoed. Vleesgeworden onverdraagzaamheid is hij, een kat van Blut und Boden die niets zo haat als een andere poes. Alles heb ik geprobeerd om de vrede te herstellen. Niets helpt. Als er ook maar iets katachtigs onze achterdeur durft te naderen, krijst hij nog steeds als een gefolterde baby en loopt er op hoge poten naartoe, de staart vervaarlijk opgezwollen.

Toen we afgelopen herfst verhuisden, heeft hij het knap lastig gehad. Verhuizen ! Zoiets kon toch alleen in de zieke geest van een mens opkomen. Het territorium moest zonder slag of stoot worden achtergelaten. In zijn nieuwe omgeving werd hij door het autochtone volkje behandeld als een haveloze migrant. Het toeval wilde dat het stuk voor stuk reusachtige katers waren. Theo vermagerde zienderogen, ruide angstaanjagend en was in maanden met geen stokken meer buiten te krijgen. Even dacht ik dat het einde naderde ; volgens het populaire rekensommetje is hij niet voor niets al 126 jaar. Tot overmaat van ramp stelde Mieke bij het vaccineren en ontwormen vast dat zijn gebit deerlijk toegetakeld was. “Je probeert mij te bijten en je hébt bijna geen tanden meer”, grinnikte ze, terwijl ze hem bij het nekvel vastgreep en plompverloren een spuit in zijn kont stak. Ze kunnen wreed zijn, dierenartsen. Theo wist natuurlijk dat hij Mieke met één haal van zijn machtige voorpoot van het erf kon verdrijven. Maar dat was beneden zijn waardigheid. Mokkend trok hij zich in de keuken terug.

Ergens moet het voorval hem nieuw vuur hebben gegeven. Later op de dag trof ik hem aan achter het tuinhok, over de grond rollend met die grote zwarte van hierachter. Grommend en knauwend en stuivend. Het was de autochtoon die het onderspit dolf. De hele verdere namiddag genoot Theo monkelend van de prille lentewarmte. Fier als een Romeinse keizer liep hij over zijn land, de vogels geen blik waardig keurend. Aan zijn houding zag je dat hij een lauwerkrans te dragen had. Theo rules again. Sinds een tijdje mag hij zich weer heerser noemen over een territorium waarin de zon nooit ondergaat. Het strekt zich uit over vijf achtertuinen, twee tuinhuisjes, een handvol beukenbomen, een kabbelend beekje en zelfs een groenbemost beeldje van een engel met kapotte vleugels.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content