Met de groots opgezette tentoonstelling “Indian Summer” wil het Brusselse Jubelparkmuseum het stereotiepe beeld van de Amerikaanse natives doorbreken. Een beeld dat sterk beïnvloed is door de Hollywood-film.

Een lange sliert huifkarren hobbelt over de prairie. Alle klassieke westernfiguren hobbelen mee: de mooie kolonelsdochter op weg naar haar vader in een verafgelegen fort, de jonge cavalerieofficier die een oogje op haar heeft, het dappere pioniersgezin met twee blonde bloedjes van kinderen, de kok tussen zijn rammelende potten en pannen, de taaie oude vrijster die zelf de paarden ment… En ten slotte de wagonmaster die gespannen de nabijgelegen heuvelruggen afspeurt, want de karavaan trekt door vijandelijk indianengebied.

U en ik die op een regenachtige zaterdagmiddag languit op onze sofa liggen en op BBC 2 naar zo’n heerlijke oude western met John Wayne of Henry Fonda kijken, wij wéten dat het een zaak van minuten is vóór de beschilderde krijgers met ceremoniële hoofdtooi op die heuvel verschijnen. Al was het maar omdat wij de dreigende tamtams in de soundtrack horen en al lang de signalen met reflecterende spiegeltjes in de smiezen hebben. Dan is het zover… Met bloeddorstig krijgsgeschreeuw storten de woestelingen zich op het handjevol hulpeloze kolonisten dat wonder boven wonder nog net de tijd gehad heeft om de huifkarren in een beschermende cirkel te manoeuvreren.

Over naar een andere klassieke westernscène: John Wayne, Henry Fonda of Kirk Douglas rijden Thombstone, Dodge City of een ander broeierig westernstadje binnen. Het eerste wat ze er doen? Stomdronken Indian Charly door de zwiepende saloondeuren schoppen…

W. Richard West, Cheyenne en directeur van het National Museum of the American Indian, dat deel uitmaakt van het Smithsonian Institution in Washington, kan niet veel enthousiasme voor dit soort beelden opbrengen. Hij is niet de enige… In het Indian Arts Museum van Santa Fe, New Mexico, staat een traditionele totempaal met erin een videoscherm gemonteerd. Het is conceptuele kunst met een hoog ironiegehalte, want op dat scherm loopt een eindeloze reeks stereotiepe westernfragmenten die de natives ofwel als moordzuchtige onmensen ofwel als dronken onnozelaars afschilderen. Word als jonge Crow of Ute maar eens met dit soort beelden van je voorouders geconfronteerd…

Eigenlijk is het niet eens zo verwonderlijk dat wij een totaal verwrongen beeld hebben van de eerste naties van het Amerikaanse continent. Strikt genomen zijn de indianen immers een verzonnen volk. Het begon al in 1492, toen Columbus als eerste Europeaan voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld. In de veronderstelling dat hij in India was aanbeland, noemde de ontdekkingsreiziger de inboorlingen indianen. Zelf noemden zij zich simpelweg “de mensen”. “De mensen” bewoonden een gebied dat veel groter was dan Columbus kon vermoeden. Het strekte zich uit van pool tot pool, over twee continenten. De indianen vormden een enorme bevolkingsgroep, met culturen die sterk verschilden van stam tot stam. Columbus maakte er bij wijze van spreken één pot nat van.

Op enkele films na, zoals The Emerald Forest, The Mission, 1492 en At Play in the Fields of God, hebben de Midden- en Zuid-Amerikaanse autochtonen Hollywood maar matig geïnspireerd. De Noord-Amerikaanse indianen des te meer, in die mate zelfs dat de western een genre op zich is geworden. Nu waren veel van de vroege westerns eigenlijk easterns. Ze spelen zich af in het oostelijke territorium, ten tijde van de Amerikaanse Revolutie of nog vroeger, toen Fransen en Britten stammen zoals de Mohikanen en de Irokezen meesleepten in hun koloniale twisten.

Al van in het prille begin van de film was de native een vaak voorkomend personage. De Picture,Broadcasting and Recorded Sound Division van de Library of Congress in Washington catalogeerde onlangs meer dan tweehonderd stomme films, fictie en non-fictie, waarin indianen een belangrijke rol spelen. Het valt op dat die vroege films lang niet allemaal een negatief beeld van de roodhuid geven. Vaak spelen er zelfs echte natives in mee. Tot het indiaanse sterrendom van die stomme films behoorden onder meer Lillian St. Cyr van de Winnebago-stam, in Hollywood bekend als Princess Redwing, en Chief Yowlache, een Yakima. Er was zelfs een native producer/regisseur, James Young Deer, die in 1910 White Fawn’s Devotion maakte. Deze film vertelt het verhaal van een indiaanse vrouw en een blanke man die met hun dochtertje in Dakota wonen. Wanneer de man zijn koffers pakt om in het oosten een erfenis op te strijken, vreest de vrouw dat hij nooit meer terugkomt en steekt ze zichzelf neer. Gelukkig blijkt de wonde niet fataal en na allerlei verwikkelingen wordt het gezin herenigd.

Zelfs D.W. Griffith, die met The Birth of a Nation een openlijk racistisch epos over de teloorgang van het oude zuiden afleverde, maakte vroege indianenvriendelijke westerns als The Redman and the Child (1908) en The Mended Lute (1909), een indiaanse love story waarin geen enkel blank personage voorkomt. Een en ander is ongetwijfeld te danken aan de invloed van literaire werken als Hiawatha van Longfellow, dat het beeld schept van een “nobele wilde” met een volledig scala van menselijke emoties. Of van James Fenimore Coopers zeer populaire Leatherstocking Tales, waarin de blanke jager Natty Bumppo, ook wel bekend als Arendsoog, optrekt met de wijze Mohikaan Chingachgook en zijn zoon Uncas.

Toen de filmproductie naar Californië verhuisde, speelden de indianenfilms zich automatisch meer in het westen af. Inmiddels liet ook de invloed van de uiterst populaire western dime novels zich voelen. Rond de eeuwwisseling gingen er daarvan zo’n 10 miljoen exemplaren per maand over de toonbank. Ze werden bij elkaar gepend door pulpauteurs die vaak nooit ten westen van de Mississippi waren geweest. De avonturen van legendarische westernhelden als Buffalo Bill Cody, Annie Oakley, Calamity Jane, Wyatt Earp, Billy the Kid en Kit Carson zogen ze grotendeels uit hun duim. Wie trouwens in Taos het huis van spoorzoeker en pelzenjager Kit Carson bezoekt, kan daar lezen hoe de echte Carson ooit met een posse een groepje indianen achtervolgde die de vrouw van een vooraanstaande blanke gekidnapt hadden. Toen Carson de vrouw uiteindelijk dood aantrof, vond hij in haar bagage een stuiversromannetje over de onfeilbare held en meedogenloze indianenkiller… Kit Carson. Vooral dat laatste klopte niet: zowel Carsons eerste als tweede vrouw waren squaws. Net zo min waren alle indianen oorlogszuchtige en wrede scalpeerders. Dat beeld nam de western over van de indian atrocity novels, griezelverhalen waarin de wreedheid van de indianen dik in de verf gezet werd. Voortaan was elke goede Hollywood-indiaan een dode indiaan…

De Duitse westernkenner Georg Seesslen zoekt de reden van de indianenhaat die uit zoveel Hollywoodfilms spreekt nog dieper. Volgens hem weerspiegelen die films de geestesgesteldheid van de eerste, grotendeels puriteins christelijke pioniers. Zij voelden zich door de indianen niet alleen in hun materiële bestaan bedreigd, maar ook in hun wereldbeeld. “Hun geloof steunde op een letterlijke verklaring van het woord van de bijbel,” schrijft Seesslen in Geschichte und Mythologie des Westernfilms, “en in die bijbel vonden ze geen enkele verklaring voor het bestaan van de indianen. Ze waren geen afstammelingen van Noach, noch van Sem of Japeth, zelfs niet – zoals de zwarten – van Ham. Puur door hun existentie trokken de indianen het christelijke scheppingsverhaal in twijfel en stichtten ze verwarring in de geest van de diepgelovige kolonisten.” Dus verzonnen de pioniers voor de herkomst van de natives de meest fantasierijke verklaringen: in het beste geval ging het om een pacifistisch volk, afkomstig van Atlantis. Anderen oordeelden dan weer dat de natives geen bijbelse oorsprong en dus ook geen ziel hadden. Dus mochten ze rustig uitgemoord worden…

In bepaalde religieuze mythologieën, onder andere die van de mormonen, waren de indianen het uitverkoren volk uit de bijbel dat aan zijn missie verzaakt had. Zo duikt er in Cat Ballou een boer op die diep teleurgesteld is als een indiaan niet reageert op zijn Hebreeuwse “sjalom”. Seesslen vermeldt ook een stomme film uit 1926 , The red Raiders, waarin een joodse cavalerist aandachtig de neus van een indiaan bestudeert. Waarna hij zijn eigen neus vastgrijpt en “Brother!” roept. Hij onderhoudt zich met de roodhuid in gebarentaal en weet hem in ruil voor een handvol rommel zijn hertenleren hemd en juwelen afhandig te maken. Waarna de cavalerist concludeert dat de indiaan onmogelijk een jood kan zijn, want een jood zou zich niet zo gemakkelijk in de luren laten leggen. Mel Brooks was dus niet eens zo buitenissig toen hij in Blazing Saddles een Jiddisch sprekende chief opvoerde…

Wat verwijten de hedendaagse natives de klassieke western van weleer? In de eerste plaats dat hij bijdraagt tot de geschiedvervalsing. Tot in de jaren ’70 vertelt de western de Amerikaanse geschiedenis vanuit het standpunt van de White Anglo-Saxon Protestants. Het genre creëert legenden rond flamboyante figuren als generaal Custer en heldhaftige pioniers, die hun gezin en bezit tegen bloeddorstige indianen moesten verdedigen en daarbij grote offers brachten. Die legenden verdoezelden de rauwe waarheid dat de verovering van het Westen een geschiedenis is van bedrog, verraad, onderdrukking en genocide. Zelfs in de jaren ’60 durfde de westernheld bij uitstek, John Wayne, nog te verklaren dat hij het niet verkeerd vond dat de indianen met geweld van hun territorium verdreven waren: “Er was toen land nodig, veel land, en de indianen wilden dat heel egoïstisch voor zichzelf houden.”

Je zou kunnen stellen dat in de meeste westerns de indianen een louter esthetische functie hebben. Het zijn geen autonome wezens, maar ze vormen een duister, anoniem, irrationeel en latent gevaar dat in films als Stagecoach de blanken, of het nu helden of bandieten zijn, tot solidariteit dwingt. En precies omdat ze randfiguren waren in de blanke geschiedenis, werd er vaak een loopje genomen met hun authenticiteit. Neem nu die suïcidale aanvallen te paard: film na film toont hoe indianen zich hopeloos op versterkte forten, huifkarrencirkels en barricades storten. Apaches en andere stammen hadden wel meer verstand van krijgstactiek. Frontaal aanvallen te paard deden ze niet. Het aantal krijgers dat in een gemiddelde western sneuvelt, is ook veel groter dan het aantal dat Geronimo ooit samen aanvoerde. Warchiefs leidden meestal persoonlijk de aanval. Als er te veel krijgers sneuvelden of gewond werden, verloren ze hun leiderschap. Het is trouwens een raadsel waarom altijd de opperhoofden Geronimo of Cochise opgevoerd worden, terwijl de historisch echt belangrijke opperhoofden als Tecumseh en Pontiac nooit aan bod komen. Ook zijn in westerns de indianen bijna onveranderlijk Sioux of Apaches, alsof de autochtone bevolking van Noord-Amerika zich tot die twee stammen beperkte. Ten slotte toont de western niet zelden stammen in oorlog die in werkelijkheid bondgenoten waren…

Revelerend en vaak hilarisch is het boek My life as a Hollywood Indian van Iron Eyes Cody, een native die in honderden westerns meespeelde. Cody schrijft dat de gebruikte indiaanse kleding en rekwisieten vaak authentiek waren, maar helaas in een hopeloze mikmak gecombineerd werden. Alsof je een folkloristische Zweed een Schotse tam, Duitse lederhosen en Hollandse klompen zou aantrekken. Zelfs de teint van de filmindianen was nep. Niet alleen blanke acteurs als Burt Lancaster, Gary Cooper, Robert Taylor en Anthony Quinn die voor indianen moesten doorgaan, werden met het roodbruine goedje bole armenia ingesmeerd, maar ook de indianen die indianen speelden. Een roodhuid ziet nu eenmaal rood.

Indianenfilms vertonen een merkwaardig cyclisch verloop. Zowel na WOII als na de Vietnam-oorlog verscheen er een golf van indianenvriendelijke westerns. Niet verwonderlijk, want in beide oorlogen sneuvelden nogal wat natives ter meerdere glorie van Uncle Sam. In de tentoonstelling Here, Now & Always die vorig jaar in het Museum of Indian Arts and Culture in Santa Fe liep, was er een ontroerend filmdocument over een volledig regiment Navajo’s dat in WOII naar het verre Bataan gestuurd werd. In hun jeugd hadden blanke leraars hen ten strengste verboden hun eigen taal te spreken, nu werden ze gebruikt omdat hun codeberichten in Navajo de enige waren die niet door de Japanners begrepen werden…

Maar ook al geeft de naoorlogse western een genuanceerder beeld van de native, het blijft het verhaal van de overwonnenen in de taal van de overwinnaar. En niet zelden komt het resultaat nogal geforceerd of hopeloos naïef over. In A Man Called Horse (’70) dragen de indianen pruiken die zo van bij Madame Tussaud lijken te komen. In Little Big Man (’70) is de indiaanse beeldspraak gereduceerd tot wenskaartenpoëzie en roken de opperhoofden de vredespijp als waren het 19de-eeuwse hippies die een joint doorgeven. Maar dé revisionistische western bij uitstek is natuurlijk Dances with Wolves (’90), waarin Kevin Costner als een soort new age- Robinson Crusoe van het wilde Westen zich afkeert van de verdorven wereld van de blanken en zijn geestelijk evenwicht terugvindt bij de reine en natuurverbonden Sioux. Die worden voor de verandering door echte natives gespeeld, in hun eigen taal, maar verder worden de clichés gewoon omgedraaid. De cavalerie, bijvoorbeeld, wordt als zo doortrapt slecht voorgesteld, dat het publiek begint te juichen als de indianen aan de horizon verschijnen. De film was wereldwijd een gigantisch succes, maar werd door de natives met de nodige scepsis onthaald. Toen men voor Geronimo (’95) indiaanse figuranten probeerde te casten, lieten die het massaal afweten, zodat men uiteindelijk Mexicanen moest rekruteren.

Toch gewaagde Richard West op de persconferentie van de Indian Summer-tentoonstelling van een culturele renaissance van de native American. En het is waar, nooit eerder traden zoveel indiaanse auteurs, beeldende kunstenaars en cineasten op de voorgrond als nu. In ’98 verfilmde een jonge Cheyenne, Chris Eyre, de succesroman The Lone Ranger and Tonto Fistfight in Heaven van de eveneens indiaanse schrijver Sherman Alexie. Smoke Signals, zoals de film heet, is een road movie over twee jonge indianen die hun reservaat verlaten om in Phoenix de asse van de vervreemde vader van één van hen op te halen. Op het Sundance Festival werd de film op staande ovaties onthaald. Nu is Sundance zowat het meest politiek correcte festival ter wereld, maar toch… In 1980 werd Windwalker nog een oscarnominatie in de categorie Beste Film geweigerd omdat hij in de Cheyenne-taal opgenomen was en dus als een niet-Amerikaanse film gold…

Indian Summer, de Eerste Naties van Noord-Amerika loopt van 23 september tot 26 maart in het Jubelparkmuseum in Brussel. Info: Tel. (070) 345.300 of (02) 741.73.03.

Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content