Het zou overdreven zijn te beweren dat ik als kind voorbestemd was tot atletische hoogstandjes. Meewarig keken mijn ouders toe hoe ik in de speeltuin spartelde aan het klimrek, als een vis die in het net verstrikt was geraakt. Toen al stond vast dat het verpulveren van sportieve records mijn ding niet zou worden. Ik was een fan van Winston Churchill, die de vraag hoe hij zo oud was kunnen worden, beantwoordde met een simpel “no sports”. Lezen ging mij beter af. Haast bij elke langere autorit werd ik door mijn vader berispt : “Kijk ook eens naar het landschap ; zit toch niet de hele tijd met je neus in de boeken.”

Vreemd genoeg kreeg de endorfinekick mij zo’n jaar of vijf geleden toch onverwacht in zijn greep. Zoals wel vaker was het een vrouw die mij de smaak te pakken gaf. Het begon met onschuldige partijtjes badminton, de aanschaf van een mountainbike en een wekelijkse zwembeurt. De dertig voorzichtige baantjes die ik aanvankelijk trok, werden er van lieverlede vijftig. Al vlug moest ik mijzelf na zeventig lengtes nog met tegenzin uit het water hijsen. Tot mijn eigen verbazing word ik sportiever met de jaren. Wat niet kon uitblijven, is onlangs gebeurd : na ampel beraad liet ik mij een fitnessabonnement aansmeren. Dat ik vijf kilo aangekomen was, zat daar misschien wel voor iets tussen.

“Ik heb altijd een afkeer gehad van hen die prat gaan op hun lichamelijke verrichtingen”, schreef Jan Greshoff al. Bicepsblaffers en bedsteebluffers zijn verachtelijk. Ik kan hem daar alleen maar gelijk in geven. Het fitnesscenter waar ik kom, telt gelukkig vogels van diverse pluimage. Herman Brusselmans zag ik er nog niet, maar toch al George Bush, of tenminste een knakker die op hem leek en in de kleedkamers verrassend klein geschapen bleek. Je hebt de poppemiekes, zo oogverblindend fris dat het je bijna een naar gevoel geeft. Tot mijn verrassing komen ook flink wat hele en halve bejaarden in mijn sporttempel trainen. Nog vlug even de spieren harden voor het graf.

De klassieke macho’s zijn er dun gezaaid, al hoor je toch geregeld het bekende stoere gesteun. Een soort holle zucht is het, die door de kracht waarmee hij uitgestoten wordt iets vervaarlijks en aapachtigs krijgt : Hoe ! In de kleedkamers stinkt het soms naar ranzig zweet en dierlijke vetten. De meeste mannetjesdieren zijn tegenwoordig best netjes op zichzelf, maar er moet er maar Ć©Ć©n met het je-wassen-doe-je-als-het-jeukt-principe tussenzitten om de boel te bederven. De verraderlijkste plek vind ik de sauna, zeker als je – zoals ik vorige week – het ongeluk hebt bij twee kerels terecht te komen die de voetbalmatch van de avond daarvoor zitten te herkauwen. Mpenza en buitenspel : je maakt meer kans op een samenhangend antwoord als je in het Pools het woord tot mij richt.

Er is ook een glazen kooi waarin een bataljon meisjes met rauwe kreetjes aangevuurd wordt om naar imaginaire geslachtsdelen te schoppen, terwijl bazaarachtige muziek uit de luidsprekers klinkt. Deze rare vertoning, die niet zou misstaan in een opleidingskamp van Al-Qaeda, vind ik tezelfdertijd intimiderend en opwindend. Hetzelfde geldt voor de hooghartige, matglanzende toestellen waarvan de namen – Glute Machine en Pectoral Fly – mij vaag aan dokter Mengele doen denken.

Ik blijf het vreemd vinden dat hele volksgroepen overdag op stoelen vastgelijmd zitten om na hun werk fanatiek aan toestellen te gaan hangen. Hoe jammer toch, denk ik dan, dat al die roei-, fiets- en moonwalk-energie zomaar wegsijpelt in de grond. Kunnen ze die niet aftappen en voor iets nuttigs gebruiken ? Je kreeg er vast een stadsdeel mee verlicht. Ondanks dit bescheiden gevoel van vervreemding vind je mij tegenwoordig twee keer per week in het fitnesscentrum terug. Je moet nog wat geduld hebben om op mijn buik de was te kunnen doen en met mijn bicepsen valt het ook nogal mee. Maar ik ben alvast verslaafd geraakt aan de runners kick, de geur van vers zweet en de heroĆÆsche strijd tegen de verzakking.

Van die cultus ben ik trouwens nog maar een armzalige beoefenaar. Elke dag wordt me een beetje duidelijker dat de toekomst knap is en slank. We zijn tot steeds meer bereid om haar te behagen. Neem nu de langbenige Pauline, het negenjarige dochtertje van een goede vriendin. Onlangs vroeg ik haar gekscherend of ze later in haar leven ooit een liposuctie zou overwegen. “Natuurlijk”, antwoordde ze verrassend snel. “Als er iets te veel zit, moet dat weg.”

Verbluft liet ze mij achter : man van de vorige generatie, die in zijn naĆÆviteit nog min of meer verwacht had dat ze zou vragen wat dat gekke woord wou zeggen.

Reacties : jp.mulders@skynet.be

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content