In kennerskringen is men het er al langer over eens: Bernhard Willhelm gaat het helemaal maken. Maar voorlopig heeft hij gewoon een eerste collectie, “en de rest”, zo zegt hij nuchter, “zien we wel”. Een gesprek over traditie, de zoektocht naar humor en kleine meisjes in het bos.

In zijn Antwerps appartement kan Bernhard Willhelm de volumeknop van zijn stereo helemaal opendraaien wanneer hij maar wil. Hij woont tweehoog boven een bezige drukkerij en naast zijn gebouw staat een bunkerachtige school die van buitenaf afgesloten en bepantserd lijkt. Van zijn directe omgeving heeft hij nooit last en zelf laat hij ook iedereen met rust. De buurt is wel wat saai, vindt hij, maar erg is dat niet, want hij zit meestal binnen, te werken, of uren te telefoneren met vrienden die soms ver weg wonen, of naar oude films van Fassbinder te kijken, zijn laatste obsessie. Zijn ruim en dieplopend huis is sinds een jaar ook atelier geworden, en tegelijk stapelruimte voor dozen vol bestellingen. In juli ’98 studeerde hij met onderscheiding af aan de Antwerpse Academie, en in maart van dit jaar presenteerde hij al zijn debuutcollectie in Parijs.

Het is erg snel gegaan voor Bernhard Willhelm, maar hij laat het niet aan zijn hart komen, integendeel. “Een jaar geleden was ik er rotsvast van overtuigd dat het mij nooit zou lukken,” zegt hij nu, “maar de collectie en het defilé zijn er toch gekomen. Misschien omdat ik mezelf ervan wou overtuigen dat het toch mogelijk was. Maar op het moment dat de eerste mannequin het podium opwandelde, voelde ik me toch erg raar. Ik kan het nog steeds niet goed omschrijven.”

Bernhard Willhelm is jong (eind dit jaar wordt hij 27), maar hij kent zijn plaats en heeft al veel nuttige ervaring opgedaan. Alhoewel: “Tijdens die korte tijd dat ik de collectie in elkaar zat te boksen, heb ik meer geleerd dan in die vier jaar op de modeschool. Ook al omdat je jezelf dwingt alles vanuit een ander oogpunt te bekijken. Op school kan je je ego uitwerken, maar als je je kleren aan de wereld laat zien, moet je er in de eerste plaats voor zorgen dat de meisjes er mooi uitzien. En dat er een goedgemaakt product in de showroom hangt.”

Tijdens zijn modeopleiding liep hij stages bij Dirk Bikkembergs, Vivienne Westwood, Alexander McQueen en Walter Van Beirendonck, wat kan tellen op je curriculum vitae. “Als je op school zit, moet je elke kans grijpen om bij te leren en dat heb ik dan ook gedaan. Ik had het geluk te mogen werken voor mensen die ik bewonderde. Maar tijdens zulke stages kom je er vooral achter hoe je het zelf niet moet doen. Ik zat hopen kleurkaarten te maken en meer van die vreselijke dingen. Toen al nam ik me voor: als het moment zich aandient, wil ik mijn stagiaires voor vol aanzien. En dat probeer ik nu te doen. Mode is teamwork. Je doet alles samen. Iedereen die hier werkt, beslist mee en heeft creatieve input. Ik wil niet de baas zijn die alleen maar dicteert. Ik besef ook wel dat zoiets moeilijker wordt als er rijen mensen voor je werken. Nu is het bedrijf nog klein. Maar eigenlijk wil ik nog niet echt groot worden. Zolang ik van mijn eigen ding kan leven, ben ik al tevreden.”

Naast zijn tekentafel hangt een grote poster van Pippi Langkous. De echte, uit de televisiereeks uit de jaren zeventig, niet de nieuwe musicalversie. “Pippi Langkous was het eerste boek dat ik als kind las,” vertelt hij, “en ze zit op een bepaalde manier ook in mijn collectie. Er zat een jas in met een aapje op de schouder, net als bij Pippi. De collectie gaat over de leefwereld waarin ik ben geboren. Ik vind het belangrijk dat een ontwerper laat zien waar hij of zij vandaan komt. Je laat mensen binnenkijken in je eigen kleine wereld, en die is altijd beïnvloed door je afkomst. Ikzelf ben Duitser, geen Belg, en dat wou ik naar voren schuiven. Tegenwoordig wil niemand nog iets met Duitsland te maken hebben, zelfs de ontwerpers daar niet. Iedereen moet zo nodig ‘internationaal’ zijn. Maar ik wil laten zien dat Duitsland erg mooie dingen herbergt, en dat er in de Duitse geschiedenis veel zaken zitten die best herinnerd mogen worden. En natuurlijk ga je daarover meer nadenken als je je roots een beetje achtergelaten heb, zoals ik, want ik woon nu in Antwerpen. In mijn collectie zitten dus veel verwijzingen naar het Zwarte Woud, naar de traditionele kostuums van ginder, naar de typische materialen, zoals loden en vilt. Patchwork en handgenaaide items met grote steken, zoals grootmoeders ze zouden afwerken. En beelden uit de natuur, zoals visgraten en libellen. Ik hou van geschiedenis en van traditie, zeker als het op kleren maken aankomt. Maar dat oer-Duitse beeld wil ik op mijn manier neerzetten: anders, aantrekkelijk, modern. Ik heb geen zin in iets provocerends, bloterigs of schunnigs. Dat vind ik haast ouderwets. Het is grappig, maar deze collectie was de allereerste die mijn moeder echt mooi vond!”

Maar wil hij Duitsland kost wat kost promoten? Scherp: “Promoten? Ik laat mensen een keuze, dat is iets helemaal anders.”

De kleren van Bernhard Willhelm kan je onmogelijk minimaal of onderkoeld noemen. Binnen een silhouet is er veel te zien, klaar en duidelijk: uitwaaierende, volle en omhoogstekende volumes, caleidoscopen aan kleuren, motieven en dessins, grove en robuuste vormen. “Very Bernhard”, grinnikt hij. “Patroontekenen is mijn favoriete bezigheid. Ik probeer altijd te experimenten met nieuwe vormen en ze dan met klassieke materialen uit te werken. En ik sta er nooit bij stil of het misschien too much is. Ik doe het gewoon. Elke dag loop ik naar mijn werktafel en begin ik aan een patroon. Gelijk wat, het eerste wat in me opkomt. Vormen uitproberen, verzinnen. Na een aantal maanden zetten we hier alles naast elkaar en gooien we eruit wat ons niet meer aanstaat. Wat overblijft, is de collectie. Echt waar. Ik teken de kleren bijna nooit op voorhand uit. Dat is saai. Experimenteren is interessanter. Het is wel moeilijker en veel meer werk. Tegenwoordig heerst er in de mode een collagetendens: de juiste kleren op de rommelmarkt bij elkaar shoppen, ze namaken en ze met styling door elkaar gooien. Dat kan ook goede mode opleveren, maar het is mijn ding niet. Aan de andere kant zie ik de Japanse invloed weer terugkeren, met ingewikkelde coupestudies, zeker bij de laatste generatie modestudenten. Dan krijg ik plots zin om een gewoon rokje met twee nepen te maken!”

Behalve omwille van zijn eigenzinnige kleren, was het eerste Parijse Willhelm-defilé ook op een andere manier een belevenis. Voor de deuren ontrolde zich een halve veldslag: iedereen wou de show zien, zitje of niet, met het nodige geduw, gesleur en geschreeuw als gevolg. Een overijverige persagent werd haast gelyncht. Willhelms naam was de voorafgaande weken bij alle juiste kanalen verwachtingsvol gedropt, wat in Modeland genoeg is om in een mum van tijd een hysterie te ontketenen.

Zelf had hij al die aandacht nooit verwacht, beweert hij. “Als je, zoals ik, bijna uitsluitend in Antwerpen verblijft, dan weet je niet echt wat er elders allemaal rond je persoontje gebeurt. En eigenlijk wil ik daar niet eens over nadenken. Maar ik wil wel uit de hypesfeer blijven, want met hype is niemand geholpen. Het is belangrijker traag maar zeker te starten, een goede relatie uit te bouwen met de klanten, een goed team bij elkaar te krijgen. Professionaliteit. Wat niet wil zeggen dat ik de geijkte weg wil volgen. Zo van: enkel en alleen aan die winkel-met-naam verkopen, enkel en alleen in dit of dat tijdschrift verschijnen. Ik ben net erg blij dat men mijn kleren telkens weer anders heeft aangekocht: de Japanners willen het eerder zo, de Engelsen weer anders. Ik hang nu zelfs in een winkel in Saint-Tropez.”

Hij houdt ervan om het steeds weer net anders te doen, want zo blijft de boel levendig. “Ik wil alles uitproberen. Een andere aanpak zet me aan het denken, en dat kan het geheel alleen maar ten goede komen. Ik heb bijvoorbeeld kunnen samenwerken met Anne Daems, een Belgische kunstenares. Via via is me dat aangeboden, zo’n half jaar geleden. Ik kende haar voorheen niet, maar ik ben een expo van haar gaan bezoeken, allemaal tekeningen over alledaagse situaties. Samen hebben we dan modefoto’s gemaakt, ook in realistische, gewone settings, want ik heb het zelf niet zo begrepen op clichématige glamour. We zijn gaan fotograferen in het huis van een Belgische familie, een moeder met jonge dochters die we in een karaokebar hadden ontmoet. De meisjes hebben daarna ook meegelopen in mijn show. Er waren trouwens erg weinig professionele modellen tijdens het defilé. Veeleer jonge meisjes, op straat gescout. Klein, onwennig… Het maakt mij niet veel uit. Het waren kleine meisjes in het bos, wat ook wel iets onheilspellends heeft. (Lachend) Een beetje een contradictie, ja, maar dat zit er bij mij altijd wel in!”

Bernhard Willhelm wil vooral verandering. Er moeten meer jonge mensen in de mode, want alleen op die manier wordt de status-quo doorbroken, daar is hij van overtuigd. “In de jaren tachtig waren het steeds weer dezelfde namen, tot in den treure. Dat tij is langzaamaan aan het keren, en geen moment te vroeg, want we zitten ondertussen in het jaar 2000. Ik wil me niet opwerpen als rolmodel, maar alleen daarom al wou ik zo snel mogelijk een defilé geven. Vernieuwing is broodnodig. Elk seizoen weer andere impulsen.”

Zelf wil Willhelm met zijn tweede collectie meer humor tonen, nog meer dan al in zijn debuutlijn zat. “Ik mis humor in de mode”, zegt hij gedecideerd. “Humor is blijkbaar niet cool. Underground en trash zijn momenteel hip, maar dat is alles wat ik niet wil. In alles van waarde zit ook humor, anders is het te eenzijdig. En neen, humor in mode is geen dunne lijn om te bewandelen, en neen, het is niet vergankelijker dan wat dan ook. It’s cool not to be cool. Er is veel meer durf voor nodig. Trouwens, aan het eind van het verhaal zijn het toch maar kleren, en daar moet niet te veel bij nagedacht worden. Veel collecties gaan te vaak over zware gevoelens: triestigheid, verliefdheid, noem maar op. Dat vind ik zo overtrokken. Ik zoek meer naar iets algemeners, in elk geval iets optimistischers.”

Hij heeft op korte tijd al vele aspecten van de modewereld gezien, en dat verandert zijn perceptie ervan danig. “Voor ik aan de modeschool begon, had ik idolen. Ik weet ondertussen ook wel dat geen enkele ontwerper vanzelfsprekend een onfeilbaar genie is. Ik weet niet of ik eigenlijk nog voor iemand anders zou willen werken. Ik heb het gedaan en het is voldoende geweest. Ja, als ik terug in de tijd zou kunnen gaan, dan zou ik er niets op tegen hebben namen als Vionnet of Dior aan het werk te zien. Maar om een of ander uitgeblust huis te moeten revitaliseren, zoals nu wel vaker aan de gang is… ik zou er niet veel zin in hebben. Mijn volgend doel is eigenlijk om meer te gaan reizen. Ik heb dat nooit veel gedaan. Ik had voorheen altijd het gevoel dat ik niets verloren had aan de andere kant van de wereld. Nu besef ik dat je toch wel af en toe van je eigen turf weg moet. Ik word blijkbaar ouder.”

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content