Er is iets dat smacht en het heet de nacht. Zomaar een speelse zin op kromme pootjes. De nacht gedijt immers bij vastigheid, bij de eeuwige zekerheid over de stand en rotatie van zon en aarde. Nachten hekelen het wispelturige smachten.

Jan Desmet / Foto Van Parys Media

Binnen de planetaire motoriek is de nacht een zwart-witvariant van de seizoenen. Hij bestaat al miljoenen jaren en heeft er mogelijk nog even zoveel voor de boeg. Door zijn regelmaat dreef hij een wig in het leven. Soorten bekeerden zich tot de duisternis, andere trokken zich op aan de zon. Zonder de aantrekking van de nacht waren talloze banden van de dierenencyclopedie nooit vol geraakt. Binnen één etmaal gaan twee equipes aan de slag: een dag- en een nachtploeg. Zwaluwen versus vleermuizen. Dagvlinders versus nachtvlinders.

De kracht van de nacht spreekt uit de getallen. Tegenover 74 zwaluwsoorten staan honderden vleermuizen en van de ruim 100.000 vlindersoorten bestaat de meerderheid uit petieterige nachtmotjes.

Maar of dieren nu overdag of ’s nachts actief zijn, alles is onderhorig aan de slaap. En wat slaapt is weerloos. Massa’s dieren verstoppen angstvallig hun dut, want in rust kruipt tijd. Een mens van zeventig heeft 23 jaar van zijn leven verslapen. Een montere dag kan niet zonder een rustige nacht. Een das of een ransuil zouden het andersom beweren.

Onze waak- en slaapgewoonten laten er geen twijfel over bestaan: wij zijn dagdieren. Vandaar onze aangeboren huiver voor de duisternis. Niet het minst doordat de nacht een obstakel is voor onze ogen. Nachten verschillen en zo ook het donker. Op onze breedtegraad is de nacht een handelsmerk van de winter. Voorts telt de plek van beleving. Een poolnacht op het ijs is niet te vergelijken met het stikdonker van een sparrenbos. De eerste is een verhevigde versie van de schemering, het bosdonker een zwarte versie van een mistbank. Ook het weer speelt een rol. Een wolkendek maakt de nacht zwarter, berooft hem van maan en sterren, zijn enige lichtpunten.

Nachtdieren hebben zich aan alle facetten van de donkerte aangepast. Hun gehoorapparatuur staat haarscherp getuned, hun reukvermogen ordent geuren zoals onze ogen omgaan met kleuren. De gewervelde dieren zijn uitgerust met dag- of met nachtogen. Alleen zij die in volstrekte duisternis leven, zoals in grotten, onder de grond of in de diepzee, hebben op het bezit van ogen bespaard.

Het verschil tussen dag- en nachtogen zit in het netvlies. In dat vlies steken lichtgevoelige cellen. De ene lijken op korte kegeltjes, de andere op ronde staafjes. De kegeltjes nemen het waarnemen van details voor hun rekening, de staafjes stellen ons in staat om in het duister contouren te onderscheiden. Omdat wij dagdieren zijn, telt ons netvlies twintig keer meer kegeltjes dan lichtgevoelige staafjes. Doordat mensenogen gewend zijn aan veel licht, springen ze er niet zuinig mee om. Nachtdieren moeten de weinige lichtflarden maximaal benutten. In hun netvlies zijn de lichtgevoelige staafjes in de meerderheid. De meeste uilen hebben echte nachtogen met grote pupillen en lenzen. Hun ogen zijn niet bol maar taps.

Dieren die in de schemering opereren, bezitten dubbel instelbare ogen. Achter hun netvlies zit een reflecterend laagje, het tapetum lucidum, dat het opgevangen licht terugkaatst door het netvlies. Door dat dubbele gebruik van het strooilicht verhogen ze hun gezichtsvermogen. Honden, schapen, katten, herten, zelfs padden en veel vissen bezitten zo’n tapetum-schermpje. Door er met een lamp in te schijnen, lichten hun ogen rood of groen op.

Al decennia proberen wij de nacht te ontginnen door middel van kunstlicht. Astronomen klagen over de ‘lichtvervuiling’ in onze streken. Het effect van die lichtbronnen op de handel en wandel van wilde dieren is echter nietig. Mussen, merels, kokmeeuwen en spreeuwen worden er niet door belet om voor valavond hun slaapplaatsen te bevolken. Roodborstjes durven het lamplicht in parken en singels wel aan te grijpen om een serenade af te steken. Ik heb ze dikwijls om één of twee uur ’s nachts horen kwelen. Zonder het rumoer van de dag klinkt hun parelende liedje des te zuiverder.

De bekendste nachtdieren in onze streken zijn de vleermuizen. Op de Belgische waarnemingslijst staan een stuk of twintig soorten. Een bescheiden score, want wereldwijd zijn ze met tegen de duizend. Inheemse vleermuizen voeden zich met insecten die ze al vliegend vangen. Het kost ze zoveel energie dat ze per nacht dertig tot vijftig procent van hun lichaamsgewicht aan voedsel naar binnen moeten werken. Vleermuizen zijn de uitvinders van de radar. Iedere soort stoot specifieke, voor het menselijke oor amper hoorbare kreetjes uit.

Rond 1980 kwam een voor ieders beurs betaalbaar toestelletje op de markt, de bat detector ofte vleermuisspeurder. Het apparaat maakt de ultrasone vleermuisgeluiden voor ons hoorbaar en stimuleerde uiteraard het vleermuisonderzoek. Vroeger diende men hun dagverblijven of winterkwartieren te vinden om te weten welke soorten er in de streek voorkwamen. Met de detector kon men zich vrijer in het veld bewegen en soorten op het spoor komen die men anders over het hoofd ziet. Het is immers lastig om vleermuizen, zo men ze al opmerkt, in de vlucht te identificeren. Al zullen kenners uit de grootte en het vlieggedrag van de dieren al veel kunnen afleiden.

Hier te lande begonnen de wintertellingen van vleermuizen vanaf 1939 in Ardense grotten en Limburgse mergelgroeven. Sindsdien beleefden deze vleermuisbestanden een omslag. De nummers één, twee en vier uit de topvijf van de jaren veertig behoren sinds de jaren tachtig tot de zeldzaamste en meest bedreigde soorten, waaronder de kleine hoefijzerneus.

Lijstaanvoerder vandaag in de sociale winterverblijven is de watervleermuis, een soort van vijftien gram en een vleugelspan tot 28 centimeter. In de zomer huizen ze op kerkzolders, in holle bomen, bunkers en in getimmerde vleermuisnestkasten. Hun naam hebben ze niet gestolen. Op jacht scheren ze graag rakelings over het water. Tijdens de winter plooien ze terug op het grottenklimaat van oude forten, onderaardse mergelgalerijen en robuuste kelders.

De meest vertrouwde, inheemse vleermuis blijft niettemin de gewone dwergvleermuis, een beestje van hooguit acht gram. Sinds een jaar of twintig staat voor de specialisten vast dat er een zustersoort van bestaat, de ietsje grotere ruige dwergvleermuis. Toch is de gewone dwerg het talrijkst. In de lage landen zijn ze met honderdduizenden. Vele worden tien jaar of meer. Overdag slapen ze in gebouwen. Vanaf mei tot juli vormen de vrouwtjes kraamkolonies. Verlost van het moederschap gaan ze in de nazomer op zoek naar territoriale machomannetjes om mee te paren. Van november tot februari-maart staat de winterslaap op het programma. Of beter, een winterdutje, want ze zijn er altijd als een van de vroegste soorten bij om weer het luchtruim te kiezen.

Bij mij thuis leven ze in een rolluikkast. Overigens een rolluik die nooit wordt gezakt. Hun aanwezigheid verraden ze door de poepjes op de vensterbank. Bij valavond toeren ze eerst langs de muren aan de achterdeur. De piekfrequentie van hun signaal schommelt tussen 40 en 50 kHz. Vliegen ze vlakbij dan valt hun getik niet in dovemansoren. Insecten die door het binnenhuislicht worden gelokt, zijn de eerste buit. Hun sonar is onwaarschijnlijk precies. Een mug die vanbuiten op het glas zat, deed ik door een tik tegen het raam wegvliegen. Drie tellen later lag de mug op de tong van het dwergvleermuisje.

Even bekende partijgenoten van de nacht zijn de uilen. Er bestaan 133 soorten, waarvan zestig procent nachtridders. De enige dagwerker in Europa (13 broedsoorten) is de velduil. Alle andere verkiezen de nacht om jacht te maken op kleine knagers en vogels. De potigste is de oehoe, met een vleugelspan van 1,70 meter. Zijn nagels zijn scherp als stiletto’s. Ze slaan kraaien en duiven, maar ook huiskatten en collega uilen. Ooit uitgeroeid is de oehoe door de vogelbeschermers teruggehaald. In het Waalse landsgedeelte zijn ze terug ingeburgerd.

Beduidend kleiner van stuk is de steenuil, met zijn aandelen in de aanplant en het onderhoud van knotwilgen. Dichte bossen, waar ransuil en bosuil zich thuis voelen, laten de steenuil koud. Ze mikken op het boerenland dat is opgetuigd met hagen, veldbosjes, rijen knotbomen, verfomfaaide overhoeken en verweerd metselwerk.

Steenuilen zijn zeer communicatief (sommige klinken als krolse katten), een eigenschap die ons in staat stelt hun populaties makkelijk in kaart te brengen. Het bestand in Vlaanderen zou meer dan vierduizend paren bedragen. Steenuiltjes voeden zich met kevers, wormen en muizen. Mogelijk de bekendste inheemse uil is de kerkuil. Ruim bemeten zolders en dakgebinten van kerken en boerderijen werken als magneten op ze. In Vlaanderen zijn honderden nestbakken uitgestald om ze te vriend te houden. Het zijn gewiekste muizenjagers die al het onverteerbaars van hun prooi uitbraken. Liefhebbers zitten deze braakballen uit te pluizen om te zien met welke dieren zij zich hebben gevoed. Meteen krijgen ze een beeld van de knaagdierenfauna uit de omgeving.

De excursionist die er ’s nachts op uit wil trekken, laat zijn angsten het best thuis. Het is waar, de nacht kan een mens nodeloos schrik aanjagen. Egels kunnen onheilspellend kreunen. Iedere natuurfreak weet dat en toch ken ik een doorgewinterd boswachter die zich liet vangen. Vanuit een greppel in zijn bos hoorde hij menselijk gekerm. Op zijn hoede sloop hij dichterbij: daar lagen twee parende egels. Wie onervaren door een nachtelijk bos wandelt, hoort sowieso ‘verdachte’ geluiden. Schavielende boomtakken weten danig te enerveren. Ook met everzwijnen in hetzelfde bosperceel is men nooit echt op zijn gemak. Wie het meemaakt, zal het heugen.

Veel dieren hebben een dubbele agenda. Vogels die we goed kennen van overdag, blijken er een nachtelijke levenswandel op na te houden. Vroeger stond ik veel bij eenden op de uitkijk. Tijdens de dag liggen ze op het water te dutten, maar tegen de avond worden ze nerveus en vertrekken in alle windrichtingen. Wilde eenden gaan dan op foerage op plekken waar ze zich overdag niet veilig wanen. Dat kunnen overstroomde weilanden zijn of oogstrijpe graanakkers, maar ook bosranden en lanen waar in de herfst eikels liggen. Nog mysterieuzer zijn de duikeenden, zoals de kuif- en de tafeleend. Tijdens de dag dobberen ze voorbeeldig op weidse waters, kop in slaaphouding in de rugveren, maar ’s nachts komt men ze tegen op kanaalarmen waar men ze niet verwacht.

Bij nachtonderzoek is het vaak vervelend dat men ook nog rekening moet houden met… mensen. Hoeveel veldbiologen – velen volgen met zendertjes uitgeruste dieren – zijn al niet bij de politie ‘verklikt’ door buurtbewoners die hun handelingen niet vertrouwden. Ik heb ooit in het donker op een loopbrug gestaan waar aan weerszijden twee mannenschimmen opdoken. De verbazing moet wederzijds zijn geweest. Ik stond daar met mijn verrekijker over het water te turen, terwijl hun objectief een verse homovriend bleek te zijn.

Ik kan niet uitmaken wat de mooiste nachten zijn. In oktober trek ik in de late avond graag tijd uit om te luisteren welk soort vogeltrek het zwerk bestiert. Als daar koperwieken tussen zitten, weet ik dat het raderwerk van de seizoenen geen steek liet vallen. Maanverlichte vriesnachten zijn net zo intrigerend. Ik blijf het magistraal vinden om te midden van pikdonkere polders (braafjes vanaf de weg) bij wilde ganzen te toeven die op een machinaal geoogste akker de achtergebleven stukjes biet aan het opvreten zijn. Dan ziet men in de verte een puree van argwanende ganzennekken. Tot ze opschrikken van een ingebeelde wezel en duizendvoudig gakkend over je hoofd uitwaaieren. De riemslag van hun pennen als een peillood in je oren.

Haast het tegenovergestelde zijn de zomernachten waarbij de luchttemperatuur rond de vijftien graden blijft steken. Langs rietkragen en moeraswaters kan men van kikkerkoren genieten of zich lam schrikken van het varkensgegil van de waterral. Op zandgronden zit er in de bodems een gezapige nagloei van de middaghitte. Uit de struiken klinken sabelsprinkhanen. Jonge ransuilen bedelen repetitief om voer en de nachtegaal in het braamstruweel etaleert zijn vorm.

Droge bossen met kaalslagen of heide met struikopslag bieden dan het zeldzame genoegen om naar de nachtzwaluw (150-250 Belgische broedparen) te luisteren, zowat de raarste kwant onder de zomergasten. Hij jaagt op nachtvlinders. Zoals zoveel vogels kan hij worden gelokt door een cassette van zijn ‘zang’ af te spelen. Overigens een tijdverdrijf dat ik niet zou propageren, tenzij u zich echt met vogelonderzoek inlaat. Nachtzwaluwen zijn gevoelig voor verstoring, mede doordat ze op de grond nestelen. Wie zich bescheiden opstelt, zal een kennismaking met de nachtzwaluwzang niet gauw vergeten. Het is een minutenlang ononderbroken, snorrend geratel dat veeleer bij een elektronisch toestel thuishoort.

De pracht van de nacht vind je ook in de eigen tuin. Bij mij is het altijd uitkijken voor de padden. Na zonsondergang neemt de luchtvochtigheid toe, en dat is voor padden en andere vochtminnende amfibieën het sein om hun schuilplaatsen te verlaten. Hetzelfde doen tal van ongewervelden, zoals de pissebedden, oorwurmen en aardwormen. Mijn padden zijn echter niet van gisteren. Voor aankomende stappen maken zij zich snel uit de voeten, ik heb er nog nooit een doodgetrapt.

Binnenshuis, na het doven van de lichten en onze gang naar bed, nemen muizen, huispinnen en zilvervisjes het draaiboek over. Het dierenrijk is continu in bedrijf. Al houdt de nachtploeg van discretie. Spinnen in bad zijn een vergissing van de nacht. ’s Ochtends is aan de glinsterende slijmsporen op muur en terras te lezen waar naakt- en huisjesslakken hun nachtronde hebben afgelegd. En zo laat iedere nacht zijn memoires achter. Wie wil, kan ze lezen.

“De vleermuizen die in de jaren veertig het vaakst werden

waargenomen, behoren sinds de jaren tachtig tot de

zeldzaamste en meest bedreigde soorten.”

“Wandel ’s nachts door een bos en je hoort sowieso ‘verdachte’

geluiden. In de buurt van everzwijnen ben je nooit echt

op je gemak. Wie het meemaakt, zal het heugen.

“Een kennismaking met de nachtzwaluwzang vergeet

je niet gauw: een minutenlang, snorrend geratel

dat veeleer bij een elektronisch toestel thuishoort.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content