De Amerikaanse multimiljonair Dennis Tito deed het als eerste. Begin 2001 kocht hij een ticket naar het International Space Station, en zo kon hij zich de allereerste ruimtetoerist noemen. Wat is dat toch met mensen die altijd verdere verten willen? Voor cultuurfilosofen is het een hele kluif.

Gretel Van den Broek / Illustratie Pieter Van Eenoge

Het is warm in Brussel. Er was nog plaats op een terrasje, je geniet met volle teugen van een minder vol glas rode wijn; het geitenkaasje en je geliefde zijn onderweg. Wat moet een mens meer hebben dan het vredig neerleggen van een vruchtbare dag? Nog een tijdschriftje misschien, in afwachting van. Wat bladeren en kijken. Het zijn je eerste uren vakantie, en ze kunnen niet meer stuk.

Tot je oog valt op een foto van een vreemde oranjekleurige fles: Remy Space. Je leest. De grootste producent van cognac, Remy Martin, heeft een champagne-cognac ontwikkeld die in een zeer bijzondere fles huist, bestand tegen de barre omstandigheden in de ruimte. De petfles is licht, schokvast, invriesbaar, tegen extreme druk bestand en heeft een isotherme wikkel die de koelte bewaart. Drinken moet je uit een ventiel. Op aarde is knijpen op de fles genoeg, in de ruimte moet je je behelpen met een rietje.

Kan je geloven dat het geitenkaasje daarna op een maanlandschap lijkt? Dat je je afvraagt wat je in godsnaam in Brussel zit te doen? Waarom je niet het geluk hebt om met pakweg Dennis Tito getrouwd te zijn, dan zat je nu misschien op Mars met een fles champagne-cognac waar je in kunt knijpen.

De toen zestigjarige Dennis Tito moest voor een plaatsje naar het International Space Station (ISS) zomaar even twintig miljoen dollar aan het Russische ruimtevaartagentschap betalen. Rusland was blij met die inkomsten, en liet de Amerikaanse kritiek maar over zich gaan. Enkele maanden later gingen deze twee partijen akkoord met een lijst voorwaarden waaraan bezoekers van het ISS in de toekomst moesten voldoen. Zo is er nu sprake van een zware lichamelijke training en een geschiktheidstest, en moeten de kandidaten genoeg talen kennen om met de betrokkenen te kunnen communiceren.

De Zuid-Afrikaan Mark Shuttleworth liet zich door deze voorwaarden niet afschrikken. Een jaar na Tito stapte ook hij in een astronautenpak om aan boord van het ISS enkele rondjes om de aarde te kunnen maken.

Deze twee rijkaards belichamen veel van wat anderen dromen. De Dominicus-reisgids De Maan, geschreven door Carl Koppeschaar is daar een grappige illustratie van. Als spielerei publiceerde hij inderdaad een gids die niet alleen de geschiedenis van de maan beschrijft, maar ook de mogelijke excursies. Wat zou je denken van een ontdekkingstocht naar de Rechte Wand of de Berg van het Eeuwig Licht? Of een bezoek aan het zuurstofwinningsbedrijf Lunox?

Zijn voorspellingen kregen in Nederland prompt antwoord van een afstuderend architect. Hans Jurgen Rombaut, student aan de Academie van Bouwkunst Rotterdam, ontwierp voor zijn eindwerk een heus toeristisch maanhotel. Lunatic, doopte hij het project toepasselijk. Het hotel is met twee hoge torens boven een afgrond getekend, en moet vooral een trekpleister zijn voor sportliefhebbers. In de torens kunnen toeristen op eigen kracht rondfladderen en ook springen en lopen zullen door de zwakke zwaartekracht zeer in trek zijn.

Ook grappig, maar echt waar: Russische technici en Amerikaanse zakenlui hebben in maart 2002 een miniruimteveer voorgesteld. De shuttle heet Cosmopolis XXI, is niet veel groter dan een bestelwagen en kan, gelanceerd op de rug van een gewoon vliegtuig, telkens twee passagiers voor een uur de ruimte in vliegen. Begin al maar te sparen voor de vereiste 100.000 dollar.

Hoe komt het toch dat we soms plots niet meer genoeg hebben aan een Brussels terrasje? Dat we een geitenkaasje voor kamelenmelk willen ruilen, ons huis voor een ijshotel, onze auto voor een vliegtuig, onze planeet voor de maan? Wat bezielt een mens om altijd verder te willen?

Een boek dat amusant inspeelt op deze vragen, is De kunst van het reizen, van de Britse filosoof van de verwondering, Alain de Botton. Op zijn beurt haalt hij dan weer de Franse dichter uit de negentiende eeuw Charles Baudelaire voor de pinnen, die de menselijke verplaatsingsdrang omschrijft als “dromen naar daar waar je niet bent”. Fantaseren over reizen is volgens hem een kenmerk van hoogstaande en zoekende zielen die geen genoegen nemen met de einders die ze zien. De Botton voegt daaraan toe: “Reizen zijn de vroedvrouwen van onze gedachten.” Nieuwe plekken vragen immers nieuwe gedachten, en zelfbespiegelingen worden bij uitstek voortgetrokken door een voorbijschuivend landschap. Als je elders bent, krijg je een idee van wat je leven nog zou kunnen zijn, suggereert hij ook.

Heel dichterlijk en mooi allemaal, maar op andere pagina’s wil De Botton het hele reisgedoe ook wel relativeren. Thuis kijk je enkel met je ogen naar de veelbelovende foto’s van je reisbestemming, maar ben je ter plaatse, dan heb je van die ‘nukkige reisgezellen’. Het is heet, er zijn vliegen, je hebt moeite met slapen, je maag speelt op, er is verveling en angst, en naast de bezienswaardigheden stapelt zich altijd wel ergens afval op. Reizen geeft een mens ook nog dit besef: dat geluk nooit langer dan tien minuten vast te houden is, en dat het totaal onvoorspelbaar is. Verder in het boek vraagt De Botton zich af of het niet efficiënter is om thuis te blijven en onze intense vakantieblik op het dagelijkse leven te richten. Op die manier wordt het gewone leven ook een reis, een grootser gegeven.

Hoe dan ook blijven we zoeken naar het vreemde, dat volgens deze filosoof een soort geestelijke ruimte creëert waarin je je vrij genoeg voelt om je gedachten of zelfs je persoon te vernieuwen. Ook nieuwsgierigheid is een drijfveer. Het gaat dan niet enkel om het verzamelen van kennis, of nieuwe trofeeën à la been there, done that. Op een of andere manier hopen we ook uitgedaagd te worden of net dat ene te vinden dat ons raakt, ons meevoert, ons dichter bij onszelf brengt.

Blijft natuurlijk de vraag waarom Tito niet gewoon naar de Sahara trekt, of waarom wij geen genoegen meer nemen met ons eigen continent. Niemand van ons heeft alles al gezien in het land waar hij woont. Waarom moeten nu ook de maan, Mars of de ruimte tout court in de reisplakboeken van stervelingen komen?

Bezig zijn met de ruimte heeft volgens cultuurfilosoof Lieven De Cauter op de eerste plaats te maken met verbeelding. Hij vertelt daarbij graag een verhaaltje over zijn dochter. Ze was vijf toen ze hem vroeg: “Papa, wat is de buitenwereld?” Hij praatte wat over interieur, het huis en alles wat niet hun huis was, en kreeg een ontgoochelde en wijsneuzige blik. “Papa, ik bedoel de wereld buiten de wereld.” Na wat gestamel van haar papa probeerde ze dan maar zelf haar visie te ontwikkelen. Ze nam haar tekenpotloden en schiep een vreemde buitenwereld, met een nergensland, een beest met slechte krachten en allerlei dingen die kunnen vliegen. Voor papa De Cauter illustreren deze tekeningen prachtig hoe we al van in onze kindertijd bij gebrek aan kennis de kosmos dan maar met fantasie omschrijven. “Alle mythes gaan daarover. Neem: ‘In den beginne was er chaos.’ Het was een poging om met de verbeelding de wereld te doorgronden.”

Misschien is deze primitievere poging tot begrip nooit uit de mensenkinderen weg te slaan. Ook al weten we dat de technologie en de wetenschap waarschijnlijk een objectiever antwoord in petto hebben. Dus blijven we maar dromen van hoe het is daarboven. Misschien wel beter? Misschien is er geen pijn en honger? Misschien kan je er leven van de kosmische dauw?

Voor Dennis Tito is het geen verbeelding meer. Hij zag het echt. Volgens De Cauter zou het wel eens kunnen dat zulke ervaring de verhoopte verwachting niet invult. “Toen ik voor het eerst boven de wolken hing, vond ik het eigenlijk wat teleurstellend. En in de ruimte zit je dan nog in een gesloten ruimte vol spitstechnologie. Eigenlijk ga je veeleer die technologie bekijken dan de ruimte.”

Toch voedt het gegeven van ruimtetoerisme De Cauters filosofische en schrijvende geest. Hij werkt namelijk aan een roman die de exodus naar de ruimte als thema heeft. De datum van publicatie voorziet hij pas in 2003, maar het verhaal is al zo goed als klaar. Een groep mensen wil vertrekken naar Spacepark Eden, een soort belastingparadijs, een erotisch paradijs, of al de paradijzen die een mens zich wensen kan. Maar een vrouw saboteert de raket, omdat ze bij de exodus fundamentele bezwaren heeft. De Cauter: “Het zou de planetoïde Eros kunnen zijn, of Mars, want daar is nu een spoor van water gevonden. Natuurlijk blijft het allemaal sciencefiction, maar door het banale feit van het vertrek van twee rijke mannen weet je toch dat er zeker nog zullen volgen.”

Gaat het hier om de grillen van wat verwende rijkaards? Of moeten we ons bij die ruimtereizen zorgen maken? De Cauter verwerkte alvast zijn bezwaren in een ander boek, De capsulaire beschaving. “Er bestaat in onze wereld nu al zulke grote tweedeling tussen de have’s en de have-not‘s, tussen mensen die het geld hebben om een binnenruimte te bezitten en zij die de zogenaamde buitenstaanders zijn. Ze worden met muren en prikkeldraden uit continenten gehouden en sterven – denk aan de straat van Gibraltar – in hun poging om binnen te geraken. Wie daarvoor aandacht heeft, en ook kijkt naar de dreigingen van de demografische groei, de klimaatswijzigingen en de vervuiling, ziet met andere ogen naar het ruimtetoerisme. Het is dan veeleer een vlucht van een klein deel van de mensheid, om die bevuilde, overbevolkte planeet zo snel mogelijk achter zich te laten.”

Zo’n vlucht verdient misschien meer de naam ‘kolonisatie’ dan het woord ‘ruimtetoerisme’. En die zogenaamde ruimtekolonisatie is volgens De Cauter eerder begonnen dan het vertrek van Tito. Strikt genomen ligt de start in 1957, toen de Spoetnik als eerste onbemande ruimtetuig buiten de dampkring werd gekatapulteerd. Maar je zou ook kunnen zeggen dat het al vroeger was. “Bijvoorbeeld toen primaten ontdekten dat ze beenderen of stokken als werktuig konden gebruiken. Dat is de overgang van dierenrijk naar mensheid. Van toen af was de mens minder gebonden aan de aarde, werd hij een nomade. De mens is al minstens 2600 jaar bezig met het doorvorsen van ruimte. Kijk naar de joodse verhalen van Abraham die wegtrekt naar een vruchtbaar land, de uittocht uit Egypte, de diaspora. De filosoof Levinas neemt de astronaut Joeri Gagarin als model voor het nomadisch wonen van de mensheid.”

De Rus Gagarin was de eerste astronaut in de geschiedenis. Met wat fantasie kan hij ook de Toeareg, de zigeuner, de nomade bij uitstek zijn. Hij is een beeld voor mensen van vandaag, die met de globalisering eigenlijk allemaal potentiële nomaden zijn geworden. Maar zijn de tochten naar de ruimte echt wel meer dan wat zeer duur toeristisch gefladder? Al bij al is het toch een zeer elitair gebeuren, dat niet in het bereik ligt van een doorsnee burger die de aarde wat beu gezien is.

De Cauter: “Die ruimtereizen zullen inderdaad zeer duur blijven. Maar als je op lange termijn denkt, kunnen ze toch de toekomst van de mensheid in zich dragen. We weten dat de zon binnen 4,5 miljard jaar zal exploderen. En omdat de zon de aarde dan niet meer in stand zal houden, zal ook onze planeet verdwijnen. Het klinkt amper denkbaar, maar met onze huidige vervuiling enerzijds en de grote technologische mogelijkheden anderzijds, komt een exodus naar de ruimte toch in het vizier.”

Fantasie, een gril van een rijkaard, een verre vooruitziendheid van de mensheid; zijn er nog andere redenen te bedenken waarom een sterveling een ticket naar de sterren zou willen? Wie regelmatig het hoofd in de nek gooit, weet wel dat het ‘verre daarboven’ ook een mystieke kant heeft. Turen naar de sterren, geeft je het gevoel opgenomen te zijn in iets groter dan jezelf. Of je begint je vragen te stellen. Eindigt het echt nooit? Wat is oneindig dan? Waar komt het toch allemaal vandaan? Lieven De Cauter ziet ook wetenschappers op een mystieke reflex terugvallen. “Dat heeft alles te maken met de versnelling van kennis door de technologie. De vermeerdering van kennis door computers was aanvankelijk zeer traag. Maar dat evolueert zo snel dat de totale technologische kennis van een computer aan ons voorbij schiet. Sommigen zeggen dat er een dag komt waarop die hoeveelheid kennis per seconde zal verdubbelen, zodat ze menselijk niet meer denkbaar is. Deze versnelling in computers doet wetenschappers opnieuw nadenken over een superbrein. Dat komt dicht bij een religieuze taal, of bij stotteren, of zelfs poëzie.”

De uitdrukking ‘Het staat in de sterren geschreven’ heeft er deze dagen wel een nieuwe invulling bij. Dat Tito en Shuttleworth miljoenen veil hadden om bladzijden van het heelal te gaan lezen, blijft voorlopig een uitzondering. Ruimteprogramma’s zijn blij met het extra geld en de extra aandacht, maar onze sterrenlectuur zal zich ook morgen nog beperken tot een vluchtje door een Atlantische nacht of een geniepig bestuderen van de horoscoop in de boekjes bij de kapper. Is het eigenlijk ook niet beter dat je zulke grote oneindigheden gewoon laat zijn wat ze zijn? “Dat kan een houding zijn”, zegt onze schrijver-filosoof. “Vooral als je als mens voelt dat de wetenschap ons aan het verliezen is. We kunnen allang niet meer volgen. Je zou dan kunnen zeggen dat men de telescopen beter op de maan zou zetten, om de aarde te observeren. Maar zoiets doordrijven is eigenlijk ook wat fundamentalistisch. Wij kunnen immers niet anders meer dan modern zijn. Ondanks de grote geldbedragen en de militaire kant van de zaak, zijn er van ruimteonderzoek ook wel positieve gevolgen denkbaar. Dat we er misschien ooit naar kunnen vluchten, of dat we daar ergens bijvoorbeeld ook ecologische kennis kunnen opdoen. Vooruitgang is het lot van de mensheid. Dat kan niet meer onderbroken worden, ook niet als er tragische consequenties aan verbonden zijn.”

En laten we eerlijk zijn. Ook ons aards toerisme is niet kritiekvrij. Toerisme is een dubbelzinnig ding, vindt De Cauter. “Het zijn altijd de anderen die de toerist zijn. Onszelf noemen we liever: reiziger.” Ook wij ontwrichten met onze reizen culturen, en aan onze reisgekte besteden we allemaal samen misschien wel genoeg om de honger uit de wereld te helpen. Maar wie heeft wat aan dit gemoraliseer? Het komt er immers op aan dat je zelf het verschil maakt. Je af en toe eens klein voelen bij het kijken naar de sterren is misschien al een goed begin.

Lieven De Cauter, ‘De capsulaire beschaving’, verschijnt in 2003, bij NAI publishers. Zijn roman over de ruimte-exodus is nog volop in wording.

Alain de Botton, ‘De kunst van het reizen’, Atlas, 19,50 euro.

Carl Koppeschaar, ‘De Maan’, Dominicus, 12,50 euro.

Nieuwe plekken vragen nieuwe gedachten en zelfbespiegelingen worden bij uitstek voortgetrokken door een voorbijschuivend landschap.

Reizen geeft een mens ook nog dit besef: dat geluk nooit langer dan tien minuten vast te houden is, en dat het totaal onvoorspelbaar is.

Reizen zijn de vroedvrouwen van onze gedachten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content