reacties : jp.mulders@skynet.be

Het was nacht en ik liep door de straten van een vijandige stad. Spinnen weefden luchtkastelen tussen roestige tralies. Boven een kruispunt hing, als een kwaadaardige ufo, een enorm knipperlicht te pinken. Niet ver daarvandaan zag ik met een schok jouw auto staan. Zijn koplampen, die ik vroeger guitig vond, keken gepijnigd de wereld in.

Mist kleefde aan de ramen, die als dode visogen in de huizen zaten. Jij bevond je achter een van deze gevels, bedacht ik met een schok. In een mij onbekend bed kreeg je knuffels en de liefde die je waard bent. Ik verbeet mijn wanhoop en betrad een park vol griezelige beesten : schommels, glijbanen en het karakteristieke silhouet van een wip. Op een afgeleefde neushoorn ging ik zitten, en wiegde zachtjes heen en weer. “Waarom hebt gij mij verlaten ?” vroeg ik me in die zonderlinge houding enigszins bijbels af. Terwijl ik het antwoord op die vraag zelf ook wel kon verzinnen. Je had een nieuwe vriend, had je gezegd. Een die jonger en vrolijker was, en ook nog eens kon dansen en prima gitaar spelen.

Toen ik aan die vermaledijde gitaar dacht, leek er opeens een stuk uit mij te worden gesneden. Niet steriel en met kennis van zaken, met een bot aardappelmes, of liever : met zo’n apparaatje waarmee je appels van hun klokhuis kunt beroven om er vervolgens beignets van te bakken. Toen ik uit het kokend vet werd opgevist, vertoonde mijn lijf een zwarte, rafelige holte, waar je dwars doorheen had kunnen kijken.

Bevend van onmacht besloot ik niet toe te geven aan de leegte, maar de plek des onheils zo vlug mogelijk te verlaten. Mijn stappen weerklonken hol in de verlaten straten. Hoewel het in geen weken nog geregend had, spatte er slijk op vanonder zowat elke loszittende tegel. De Scenarist amuseerde zich rot.

Voor een smoezelige dansgelegenheid hield ik halt. Bar 6/9 stond er boven de deur, met een schijnheilige slash tussen de cijfers. Ik stapte naar binnen en werd bijna uit mijn sokken geslagen door een golf van ijskoud grafkeldergeluid. Het rook er naar oude schotelvodden en naar muffe boekentassen, met een vleug van serpenten die nog niet zo lang geleden waren verveld.

Ik liet me hierdoor niet van mijn apropos brengen maar hees mij aan de toog op een barkruk, naast een meisje met poppenogen en een bleke huid. Ze keek mij liefjes aan en begon ongevraagd haar verhaal te vertellen. Haar man, kwaakte ze, had fortuin gemaakt met de wereldwijde handel in schokvaste thermospullen. Vorige maand was de arme duivel schielijk overleden. Na de crematie had ze wat as meegenomen naar huis, om die in de behuizing van een bleekblauwe vibrator te laten verwerken. Zo had ze nog dagelijks geniet van hem.

Ik had geen zin om naar deze wansmakelijkheden te luisteren. “Mens hou toch je snater”, onderbrak ik haar ruw. Drie decennia falende huishoudapparaten, idiote reclamespots en teleurgestelde liefde kwamen opeens in mij naar boven, in een onstuitbare stroom van magma en haat. Om mijn woede te bekoelen kon ik, zoals in de betere videogame, kiezen tussen divers wapentuig. Ik laadde de luger en liet mijn duim goedkeurend over de snee van de bebloede bijl dwalen, maar neeg toen toch definitief naar het samoeraizwaard. Met een elegantie die je van mij niet zou verwachten, liet ik het door de lucht zoeven in een paar sierlijke achtbanen. Op het eerste gezicht was er niets onomkeerbaars gebeurd. Het meisje met de poppenogen keek hooguit een beetje verbaasd. De aandachtige waarnemer kon zien dat ze nu een strak zwart lintje om haar hals had, dat er zo-even nog niet had gezeten. Toen ik voorzichtig met twee vingers tegen haar hoofd duwde, zoals men beurse appels betast, kantelde dat vertraagd achterover. Het rolde naar beneden en stuiterde haast vrolijk door de zaal.

Op dat moment kraaide in de verte een haan en zweefde jouw hoofdje opeens boven het mijne. Je troostte mij en gaf mij kleine kusjes. “Je lag te praten in je slaap”, zei je bezorgd. En dat je mij nooit, nee nooit zou verlaten maar altijd gezond zou koken voor mij, zodat ik lang leefde en de mooie boeken kon schrijven waarvan jij dacht te weten dat ik ze in me had. Dat je dat zei, vond ik ontwapenend. Je huilde zelfs een beetje. Toen ik je tranen proefde, smaakten ze met zin voor cliché naar de verre, blauwe zee.

jean-paul mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content