In Mollem nabij Asse, op een steenworp van Brussel, worden de laatste veldovenstenen gebakken volgens een eeuwenoud ritueel. Hard labeur voor wie het moet doen. Een imponerend schouwspel voor wie ernaar mag kijken.

Ik vroeg in Mollem de weg naar de steenbakkerij en kreeg een schitterend antwoord: “Daar, achter de heuvel, zie je haar duidelijk, want ze staat in brand!” Een landweg, glibberig van de zware leemgrond en bezaaid met misbakken bakstenen, voert je moeizaam achter de heuvel. Een sterke brandgeur dringt de auto binnen en een enorme rookkolom stijgt op achter de windschermen van de oven. Indrukwekkend. Omdat het bitterkoud is en het lichtjes regent, maakt damp de rook extra dik. Ter plaatse zie ik niemand, maar hoor stemmen oprijzen uit het rookgordijn, naast het geluid van sissende regendruppels die meteen weer verdampen en de doffe plof van de stenen die bovenop de oven worden gestapeld.

Tweemaal per jaar, veertien dagen lang, trekt steenbakker Joris De Brandt met zijn vader en enkele steenbakkers een oven op. Een zwaar karwei, want de dampen van de brandende kolen pakken op de adem en het contrast tussen de hitte en de frisse lucht is groot. Maar iedereen geniet van dit labeur en bewondert trots de groei van de oven. Het bakproces is de kroon op het werk, want het grootste deel van het jaar worden stenen gevormd en gedroogd. De voorbereiding neemt flink wat tijd in beslag. Bovendien is het team van De Brandt trots op zijn werk, want het bestaat uit de laatste echte steenbakkers van ons land.

Niet zo lang geleden was het anders: het Pajottenland stond vol met veldovens, die miljoenen bakstenen maakten voor de bouw van de hoofdstad. Door de industriële baksteenfabricage ging deze nijverheid teloor. Dit betekende het einde van een eeuwenoude traditie, want in onze streken werden bakstenen achthonderd jaar lang op dezelfde manier vervaardigd.

Historisch gezien is dat niet zo lang, want de baksteen is een stuk ouder. Ongebakken leemtegels waren al duizenden jaren geleden bekend bij Egyptenaren en Babyloniërs. Ook gebakken kleitegels zijn ruim vijfduizend jaar oud, maar werden in de oudheid niet altijd even intensief gebruikt, omdat bouwmeesters van hout en natuursteen gebruik maakten. Bovendien hadden de ongebakken stenen veel succes in droge landen, want ze zijn veel goedkoper. De Romeinen bouwden wel veel met baksteen en beton. Bij ons introduceerden ze ook dakpannen van gebakken klei. Met het instorten van hun rijk verdween de baksteen uit de Lage Landen, en ze werd pas in de twaalfde eeuw opnieuw uitgevonden. Het was een andere baksteen: Romeinse stenen waren plat, glad en gebakken van vette leem, de middeleeuwse waren dik, ruw en van magere klei. Vanaf 1200 werden in de kuststreek van de Lage Landen dikke bakstenen gebakken met een lengte van maar liefst dertig centimeter. Ze werden kloostermoppen of papensteen genoemd, omdat er in het begin vooral kerken en kloosters mee werden opgetrokken.

Deze stenen zijn gemaakt als de veldovensteen van Mollem. In het procédé verschilt alleen de brandstof: turf en hout zijn vervangen door steenkool. De techniek is eenvoudig. De baksteenfabrikant zoekt eerst een lap grond met geschikte klei, die vervolgens wordt uitgespit. De houten mal waarmee de steen vroeger werd gevormd, is allang vervangen door een baksteenpers. De stenen worden in lange droogrekken gestapeld. Joris De Brandt bakt tweemaal per jaar. De rest van de tijd vormt hij nieuwe stenen en breekt hij zijn gebakken oven weer af.

De bouw van de oven neemt vrij veel tijd in beslag. Eerst wordt een voet gebouwd van gebakken stenen, met kanalen voor de toevoer van lucht en brandstof. Deze pijpen zijn gevuld met grove steenkool en wat houtskool en worden aangestoken met een mengsel van stookolie en benzine. Op de voet worden dagelijks vier tot vijf lagen rauwe stenen gestapeld, met daartussen een laagje steenkool. De stenen aan de buitenkant zijn met leem besmeerd om te isoleren. Het vuur klimt langzaam en doet alle laagjes ontbranden. Tegen de volgende ochtend staat de bovenste laag in brand en zie je het vuur tussen de stenen gloeien. In veertien dagen tijd worden zestig lagen opgebouwd. Nadien wordt de oven afgedekt, zodat die gedurende een week kan afkoelen, en daarna begint het sloopwerk. Een serieuze klus, als je bedenkt dat alle stenen worden gekeurd.

Omdat er niet gebakken wordt in een afgesloten oven met gemetselde wanden, is het kwaliteitsverschil tussen buitenkant en binnenkant groot. Buiten zitten zachte, rode stenen, binnen hardgebakken, blauwgrijze stenen, blootgesteld aan een extreem hoge temperatuur van 1200 tot 1300 graden. Sommige zijn zelfs aan elkaar geklit. Ook deze misbaksels worden tegenwoordig in muren verwerkt. Door het gebruik van steenkool hebben de stenen van De Brandt een eigen voorkomen, want de as werd meegebakken.

Is het sloopwerk voltooid, dan wordt er nieuwe klei gedolven voor de volgende oven. En dan kan het eeuwenoude ritueel weer van voren af aan beginnen.

Piet Swimberghe / Foto’s Bernard Boccara

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content