De geschiedenis van dit kleine land aan de Kaspische Zee is geschreven in olie. Maar stilaan verliezen de Azeri hun hoop op het bijbehorende fortuin.

Mijn gids is te laat op de luchthaven, haar wagen is onderweg driemaal vastgereden. Het regent in Azerbeidzjan. Een groot deel van de weg naar mijn verblijfplaats leggen we stapvoets af om de motor van de R5 niet te verzuipen. Het lijkt wel of we een rallyparcours afleggen.

Op dit uur van de nacht liggen de straten van de hoofdstad er verlaten bij. Op een enkele taxi en een politiepatrouille na is er geen ziel te bespeuren in Bakoe. Bij een wegversperring verplicht de politie ons een omweg te maken. Een week geleden zijn 17 woningen, een bedrijfje en de uitvalsweg naar het zuiden met een hele bergflank de zee ingeschoven. We rijden een uur. Dat brengt ons in vogelvlucht 500 meter verder. Grote, aan losse draden bengelende lampen strooien vreemde lichtvlekken in de aardedonkere nacht. Schimmen van boortorens, de onvermoeibare jaknikkers die tot aan de rand van de weg komen of gewoon in een achtertuintje staan, lijken geesten uit een ander tijdperk. Stalen buizen lopen op straat langs het trottoir. De dikke roestige pythons vormen aan ieder kruispunt een bruine triomfboog, waar de bussen net onderdoor kunnen.

Het autootje beklimt moeizaam een heuvel aan de rand van Bakoe. We houden halt bij een donkere straat. Een reeks van vier verdiepingen tellende appartementsgebouwen, stalinistische woonkazernes, maken de buurt nog grauwer.

De hoop aangewaaide aarde en de afwezigheid van hengsels bewijzen het: deze voordeur heeft in geen kwarteeuw bewogen. Ze staat niet ver genoeg open om mij, mijn koffer en mijn rugzak moeiteloos binnen te laten. Op het binnenplaatsje gutst het water uit de lekke dakgoten. Ik volg voorzichtig iedere stap van mijn gastvrouw. Alle ramen in de hal zijn al lang hun glas kwijt, de wind en regen hebben vrij spel om de cyrillische graffiti te eroderen.

Een indrukwekkend grote sleutel opent de witgeverfde stalen deur. De eenkamerflat huisvest de drie leden van mijn gastgezin. Hier zal ik de komende nachten doorbrengen op de sofa, in foetushouding. Terwijl het stilaan dag wordt, hoor ik in de verte het geluid van ijzeren emmers en val in een diepe slaap.

Enkele uren later drijft de geur van gebakken eieren de mottenballenlucht het appartement uit. Met een brede lach meldt de gastvrouw dat er water is. Ze is duidelijk in haar nopjes met die vaststelling.

In de badkamer staan vertinde emmers op een rij, met ondoorzichtig water. Met een beetje geluk is er één uur per dag water, begrijp ik later. Als je net niet thuis bent, heb je pech. Een week geleden duurde het dagen voor er iets uit de kraan kwam. Een tankwagen voorzag dan de buurt van rantsoen. Daarbij kwam het zelfs tot regelrechte rellen.

Bakoe, wat zoveel betekent als “stad van de wind”, zal de volgende dagen zijn naam alle eer aandoen. Zo goed als onbekend in onze contreien is het op vier na de grootste stad van de ex-Sovjet-Unie en wellicht een van de meest open en kosmopolitische.

De bomen die de brede lanen afboorden zijn diep ingesnoeid, als voorbereiding op de restauratie van de monumentale gebouwen. Het Press Palace aan de rand van Fountain Square is zo’n parel van het sovjetconstructivisme. Met zijn gebarsten gevel staat het er een beetje vermoeid bij. De meeste musea, administratieve gebouwen en woonkwartieren hebben een uniek accent. De lokale bouwmeesters gaven de typisch megalomane sovjetarchitectuur een oriëntaals parfum mee.

De bevolking van Bakoe heeft een zelfde diversiteit. We zien stoere, donkere Georgische snorren naast blonde haren en grote Kirgiezenogen. Mijn gids verzekert mij dat de meisjes hier geenszins hoeven onder te doen voor die uit Rio de Janeiro. De overwegend islamitische bevolking is buitengewoon tolerant, 75 jaar atheïsme onder de Sovjets is daar wellicht niet vreemd aan. “De koran verbiedt ons wijn te drinken, daarom houden wij het op wodka”, zegt de gids. Korte rokjes en blote buiken worden minder streng veroordeeld dan een vrouw achter het stuur.

Fountain Square is hét brandpunt van de stad. In de loop van de vooravond vult het plein zich met geroezemoes, de plaatselijke huwbaren lopen af en aan. Een bijzondere aantrekkingspool is het terras van The Steakhouse. Het hoofdzakelijk mannelijk internationale gezelschap houdt hier vanachter een zonnebril de paraderende meisjes in de gaten. En zij loeren naar het terras. De expats, medewerkers van oliemaatschappijen en leden van humanitaire organisaties, maken overigens niet veel kans op meer dan een etentje of een vluchtige kus. De rest bewaren de meisjes liever tot na het huwelijk.

Rapsodia is tot de nok gevuld met jongeren. Ze drinken thee of een cola. “Weet je, expats zijn zeer in trek”, vertelt een zwaar geschminkte jongedame. “Ze zijn de enige kans op een beter leven. Alle goede families trouwen onderling. Jongens die buiten het arrangement huwen, worden bijna zeker uit de familie geweerd.”

’s Avonds is de stad kleurrijk versierd met een vreemdsoortige kerstverlichting. Novruz, het Azerbeidzjaanse nieuwjaar en lentefeest, is de belangrijkste periode van het jaar. Dan reizen de Azeri heen en weer. Familie en vrienden worden vergast op feesten, het geschenk is steevast een plastic bakje met vers gezaaid gras, als symbool voor het nieuwe leven.

Wegwijzers naar Surakhani ontbreken, maar in ruil voor een lift helpt een politieagent ons in een klein uur op onze bestemming, ten westen van Bakoe. Azerbaijan, of “land van vuur”, dankt zijn naam aan een vreemd natuurverschijnsel. Spontaan opborrelende olie en gas zorgen hier al eeuwenlang voor een miraculeus schouwspel.

Midden in een omwald terrein staat een tempel, een vlam wappert er krachtig heen en weer in de wind. En vlak ernaast: een brandende put. De oudste verwijzingen naar dit natuurfenomeen dateren van de zeventiende eeuw, toen werden ook de bouwwerken eromheen opgetrokken. Op de muren en boven de deuren vinden we opschriften in het Sanskriet, het modern Hindi en het Arabisch. De vuuraanbidders, vooral uit het Indiase subcontinent en Iran, komen al eeuwen hun rituelen uitvoeren. Ook nu nog ondernemen sommigen tochten van duizenden kilometers om hier hun ziel te reinigen. In de omwalling is een tiental kleine cellen ondergebracht. Hier zouden de fanatieksten zichzelf hebben opgesloten en gekastijd. Dat is intussen verboden, de cellen bevatten nu groteske diorama’s en bestofte poppen die taferelen uit dat verre verleden uitbeelden.

Vanaf de wallen heb ik het hallucinante uitzicht over de eindeloze, in onbruik geraakte olievelden: omgevallen pylonen en weggeroeste jaknikkers op de zwartgevlekte vlakte. Het desolate landschap geeft mij toch een behaaglijk gevoel. De schoonheid van schroot.

In een bijna absolute duisternis zijn we op zoek naar de chimaera’s van Janar Dag. Een oranje gloed aan de hemel zal ons leiden. De met brandstof verzadigde berg lekt. De tientallen vierkante meter grote vuurzee brandt onophoudelijk, een indrukwekkend spektakel. Kwatongen beweren dat dit fenomeen een steuntje krijgt via een ondergrondse gasleiding vanuit het plaatselijke restaurant. Ik heb geen oren naar pretbedervers en laat mijn gezicht strelen door de verhitte wind.

Vandaag schijnt de zon krachtig op de crèmekleurige grond. De gids van het archeologisch museum van Gobustan, zo’n 60 km ten westen van de hoofdstad, kan zijn enthousiasme niet verbergen: een westerling op bezoek!

Over een lengte van meerdere kilometers zijn in dit gebied, op de flank van een berg, zesduizend rotstekeningen te vinden. Samen met het bekende werk in Altamira en Lascaux getuigen ze van prehistorische creativiteit. Dertig centimeter grote hagedissen springen voor mijn voeten weg op het kronkelpad. Mijn gids legt haar hand op een rotstekening en voelt zich even één met het verleden van haar land.

Gobustan is niet alleen de moeite voor zijn prehistorische schatten. Het hele gebied heeft zijn morfologie te danken aan oprispingen van de aarde. Zilt slijk borrelt uit de aarde, onder de druk van koolzuur- en aardgas. Onophoudelijk stroomt de grijze blubber. In het dorpje nabij Gobustan vragen wij een jongeman om ons door de doolhof van stoffige wegen naar de bewuste kraterconcentraties te leiden. Hij is de zoon van een herder en kent dit gebied beter dan wie ook. “Inch Allah”, zucht hij, voor hij de auto instapt.

Over het algemeen zijn de moddervulkanen niet zeer spectaculair. Soms ontwaken ze echter krachtig uit hun sluimer. Wanneer de gasdruk te hoog oploopt volgen er explosies, waarbij de steekvlammen honderden meters hoog kunnen spuiten. Tonnen modder en rotsen worden dan kilometers in de rondte geslingerd en herders met hun kudde verrassen. Een uur rijden, amper 25 kilometer verderop, kunnen we ons moeilijk voorstellen dat deze koude kraters zulke moordende krachten in zich hebben. De meeste zijn niet groter dan twee meter. Een wandeling van enkele minuten brengt ons naar de hoofdkrater. Die is enkele tientallen meters breed en tot aan de rand gevuld met licht bruisend, lauw water.

Ik kan het niet laten om de brandbaarheid van het uit de caldeira’s pruttelende gas te testen. Mijn aansteker is niet windbestendig, de legendarische steekvlammen moet ik er maar bij denken.

Op het uiterst westelijke punt van het schiereiland Asferon is een kleine vissersnederzetting, Damba. Langharige koeien grazen er op de spoorweg. Een weg die mij aan de Nederlandse afsluitdijken doet denken, leidt ons langs oude torpedojagers, nu gedegradeerd tot vissersloepen. Hijgend beklim ik een rots naar de vuurtoren. Een vuurtoren als alle andere, was het niet van dat oosterse, tulpvormige deurtje.

Wat verderop staat een batterij vergeten radars van het Rode Leger. Op dit strategische punt moesten die speuren naar naderend imperialistisch gevaar. De grote antennes, net gebroken engelenvleugels, werpen griezelig lange schaduwen. Voor deze wachters is de strijd gestreden.

Geen lawaai van rammelende ramen, de ochtend is windstil. Een blik naar buiten vertelt me alles: mist. De dag wordt gevuld met het uitwisselen van recepten van lokale specialiteiten. Later maak ik een wandeling in de buurt. Langs de straat staan twee schapen aan een boom gebonden, wachtend op een koper. Een derde is al verkocht. De kop ligt met wijd gesperde ogen in de berm. De grijze ingewanden zijn achtergebleven, het overige is met de nieuwe eigenaar vertrokken.

Iets verderop staat het Zwarte-Goudmonument, een sovjeterfenis: twee reuzenhanden waaruit een dikke blauwzwarte brij stroomt, als pathetische verheerlijking van de arbeiders die de Russische beer van brandstof voorzagen.

Aan de overkant van de straat staan de oude boorinstallaties tussen de nieuwe. Levenloze vlakten met olievijvers. IJzeren geraamten van halfvergane torens en in de mist bewegende pompen vormen samen een spookachtig schouwspel.

Aan het begin van de vorige eeuw werd meer dan tachtig procent van de wereldproductie hier opgepompt. Terwijl de Russische, Europese, Perzische en joodse elite de avonden in de opera van Bakoe doorbracht, ploeterden de Azeri in weerzinwekkende omstandigheden op de olievelden. Niet alleen stonden de arbeiders bloot aan giftige producten tijdens het uitgraven van de bronnen, maar de machtige maatschappijen bemoeiden zich ook nog met hun privé-leven. Wie werkte voor de Caspian Oil Co. kon niet trouwen zonder de toestemming van de baas.

Gelokt door het geluid van spelende kinderen, waag ik mij in het onbekende. Tussen de onophoudelijk knikkende monsters en roestige pipelines duiken plots jongens op uit de mist. Met een pistool in de hand rennen ze de weg over. De vuilrode pullover van een van hen is het enige wat kleur brengt in dit landschap. Ze hebben de vreemdeling gezien en na wat getreuzel overwinnen ze hun schuchterheid. Nieuwsgierig draaien ze rond mij. In gebarentaal maken ze duidelijk dat ik een foto moet maken. Ze poseren gewillig en huppelen nadien weer joelend de zwarte velden in. Eentje springt op de betonnen sokkel van een boortoren, lost enkele schoten naar zijn vriendjes en verdwijnt in de mist. Een groepje vrouwen staat mij bij de waterpomp met grauwe blikken gade te slaan. Het zijn vluchtelingen van de oorlog met Armenië, die hier al meer dan zeven jaar een voorlopige verblijfplaats hebben gevonden. Tussen de zwarte rijkdom van Azerbeidzjan dromen zij van hun groene valleien, hun verloren Nagorno-Karabach.

Jaarlijks, eind maart, worden de helden van Azerbeidzjan herdacht. Iedere soldaat, gesneuveld in de recente oorlog, heeft een identieke grafsteen met een gegraveerd portret, veelal in uniform. Bij de eeuwige vlam, het monument voor de gesneuvelden van Bakoe, liggen duizenden bloemen. Vrouwen huilen bij het graf van hun zoon, hun broer, hun man. Het bloedbad ligt nog vers in het geheugen. Een grafsteen met daarop het portret van een jong paar draagt drie namen. Hij staat prominent op de begraafplaats, aan het begin van een rij burgergraven. De vrouw was zwanger van haar eerste kind toen ze met 140 andere burgers onder de rupsbanden van Russische tanks vermorzeld werd. Dat was de laatste militaire actie van het Rode Leger, voor Moskou het land zijn vrijheid gaf. De prijs voor Olie.

De weg naar het noordoosten is bezaaid met diepe kuilen. Iedereen gaat ervan uit dat er minder gaten zijn aan de andere kant van de weg. Dat leidt tot waanzinnige verkeerssituaties, waarbij tegenliggers tot de laatste meter links blijven rijden.

Een gebarsten radiator dwingt ons de berm in. Gelukkig zijn we vlak bij een garage. De mecanicien verzamelt zijn grotendeels zelfgemaakt gereedschap onder een houten afdak en buigt zich over de motor. Twee uur later betalen we het equivalent van vierhonderd frank en laten een trotse man achter. De auto zal ons de komende achthonderd kilometer niet meer in de steek laten.

De slechte staat van de weg is niet het enige wat onze tred vertraagt. Politieversperringen volgen elkaar om de vijftig kilometer op. Kalasjnikov op de rug en wapenstok in de hand, onderwerpen ze ons aan de absurdste vragen. Volgens de gids zijn ze alleen uit op wat “zakgeld”, met hun karige maandloon kunnen ze hun gezin niet voeden. We rijden verder oostwaarts en verlaten het desolate Gobustan om, alsof we door een poort gaan, de groene heuvels van Samachy te ontdekken.

Zwart en beige worden groen. In de lucht zie ik geen sporen meer van petroleumdampen. Naarmate wij vorderen wordt de natuur almaar dominanter. We verlaten de glooiende toendra. De weg wordt een heuse bergpas. De temperatuur daalt en de lucht lijkt ijler. Na bijna twee uur eenzaam rijden in deze zijtak van het Kaukasusgebergte botsen we op het ene voedselstalletje na het andere. Terwijl de zon de vallei met rode gloed vult, branden de vuurtjes in de samowaars, net kleine vuurtorens. Thee en deskundig geroosterd lamsvlees geven de vrachtwagenchauffeurs en buspassagiers een goede reden om halt te houden.

Het is al nacht als we aankomen in Mingechevir, een stad bij het grootste stuwmeer van de Kaukasus. We zullen overnachten bij de ouders van mijn gids. Haar moeder zal ons niet laten rusten voor we een ware Russische maaltijd hebben genoten, overgoten met wodka en huisgemaakte wijn.

’s Ochtends kost het aansteken van de waterverwarmer mij een wenkbrauw en enkele wimpers. We hebben nog een wandeling langs de opaalkleurige rivier te goed voor we naar het noorden te vertrekken. Kinderen ravotten op de groene oevers, hun grootouders genieten van een zonnige voormiddag op een van de houten terrassen. Een grootvader, een oud-strijder van Wereldoorlog II, pronkt met zijn hamer-en-sikkelmedaille. Baboesjka, de grootmoeder, houdt de kinderen in het oog.

Op een aftandse bus na zijn we alleen onderweg. Bijna aan de horizon in de eindeloze vlakte ontwaren we de schim van een herder en zijn kudde, kniehoog in het malse lentegras. Loslopende paarden en runderen wijzen op de nabijheid van een boerderij. De dieren dwarsen zonder enige schroom de weg en negeren ons. Stilaan verlaten we de vruchtbare valleien. Dit is de aanloop naar het legendarische gebergte. Oude stenen bruggen leiden ons over wilde rivieren. De vierduizend meter hoge pieken schitteren met hun besneeuwde toppen in de zon.

Als het nu nog toeristenvrije Azerbeidzjan ooit ontsloten wordt, dan zal Sheki een prominente plaats innemen op het parcours. Het is een prachtig bergstadje op de vroegere zijderoute met kopersmeden, wevers en tapijtknopers. Alle kamers van de prachtige karavanserai, een verstevigde herberg uit de zeventiende eeuw, geven uit op een schaduwrijke binnenplaats, waar thee en limoenwater geserveerd worden.

Onder het bewind van een machtige Khan, die vanuit zijn met kleurrijke mozaïeken en fresco’s versierde paleis regeerde, was dit ooit de rijkste stad van het land. Een aardigheid in het recentelijk gerestaureerde paleis is het vrouwenkwartier. Niet alleen was dit uitgerust met een openvouwbare wand, die de ruimte in een handomdraai omtovert tot een loggia met uitzicht op de tuinen en de stad, maar de kamer was ook van geluidsisolatie voorzien. Het geroezemoes van de hofdames mocht de koning niet storen in zijn diplomatieke werk.

Verder langs de steile wanden van het gebergte belanden we in een regenwoud. Oude eiken zijn bedekt met dikke pakken mos, die hier en daar als lianen naar omlaag hangen. Het microklimaat creëerde hier een sprookjesbos dat tot nu toe ongerept is gebleven. Schuchtere wolven wagen zich bij valavond op de weg, speurend naar een aangereden prooi, een makkelijke hap. De weg terug naar Bakoe, een alternatief voor de hoofdas, bleek een verkeerde keuze. Een 4×4 zou hier geen overbodige luxe zijn. Op veel plaatsen is de verharding weggespoeld, we moeten uiterst voorzichtig het beste spoor zoeken. Een duik in het ravijn trekt me niet aan, ik verkies de gevaarlijkste stukken te voet af te leggen.

I n een vrij land kunnen alle ambities waargemaakt worden. Oude monumenten naast de weg, waarop de sovjetleuzen zijn overschilderd met citaten van president Alijev. Afbeeldingen van Lenin werden vervangen door die van de nieuwe leider. Kort na de onafhankelijkheid en ten gevolge van de oorlog met Armenië was het land verzonken in complete anarchie. Iedereen liep gewapend rond, roversbenden maakten de wegen onveilig en grote misdadigers zwaaiden de plak. De uit het politbureau afkomstige president is er, begin jaren negentig, in geslaagd de orde te herstellen, een staakt-het-vuren af te sluiten met Armenië, en in ’94 voor miljarden dollar een contract met westerse oliemaatschappijen te ondertekenen.

Hongerig naar die olierijkdom aasden petroleumreuzen op de slordig geëxploiteerde bronnen. Het land blaakte van zelfvertrouwen en keek uit naar de beloofde fortuinen. In die prille vrije markt schoten de nieuwe zaken als paddestoelen uit de grond.

Intussen zijn de westerse experts tot de conclusie gekomen dat de aanwezige olie niet op een rendabele manier op te pompen is. Drie gloednieuwe flatgebouwen staan al maanden leeg. Kantoren sluiten, lokale bedrijven gaan over de kop. Voor de kust waren verscheidene gigantische booreilanden actief, inmiddels blijft er één van over. Men verwacht dat de werkloosheid in de stad (nu al 25 procent) vrij snel zal verdubbelen.

Een koude wind waait over het verlaten privé-strand van de Cressent Beach Resort, het luxueuze strandhotel van Bakoe. Op het zand is een bakje Novruzgras aangespoeld: de nieuwe lente van Azerbeidjaan. Verwelkt, teleurgesteld in de gebroken belofte.

Tekst en foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content