Een jeugdliefde die passie wordt: Albert De Raedt is dit geluk te beurt gevallen. Zijn hartstocht voor azalea’s resulteerde in het opmerkelijke boek “De harde Gentse”. Het verhaal van een zoektocht naar onbekende en vergeten plantensoorten.

Wie het prachtige boek van Albert De Raedt over de Gentse azalea’s doorbladert, kan zich nauwelijks voorstellen dat deze bevlogen amateur zijn carrière begon als vertegenwoordiger van kippenvoer. Hij had toen net zijn studies beëindigd aan de Antwerpse pluimveeschool. De interesse voor sierpluimvee was hem met de paplepel ingegeven.

Uit zijn jeugd herinnert Albert De Raedt zich vooral twee ontmoetingen met de familie De Belder. “Mijn vader ging op bezoek bij mevrouw De Belder omdat hij meer wilde weten over de chabo, een exotisch kippenras. Wat later, in de jaren ’50, brachten wij een bezoek aan de oude boomkwekerij in Kalmthout. Haar zonen Robert en Georges hadden die gekocht om ze om te vormen tot het Arboretum zoals we dat nu kennen.”

Het waren mijlpalen in een passie die eind de jaren ’70 vaste vorm kreeg, toen Albert De Raedt een huis liet bouwen op een terrein van 1,5 hectare. Hij hield de familietraditie in ere en deed een beroep op de zoon van de tuinman die vroeger voor zijn ouders werkte. Luc Van Dijck studeerde nog landschapsarchitectuur toen hij de opdracht kreeg een tuin aan te leggen op dit vlakke perceel met magere, zandige bodem. Hij wilde wat graag alles wat hij op school geleerd had in de praktijk brengen en tekende niveaulijnen dat het een lieve lust was: hier werd aarde uitgegraven, elders werd ze opgehoopt. “Sommigen denken dat ik grond liet aanvoeren om die drie meter hoge heuvel aan te leggen, maar niets is minder waar. Elke helling werd gevormd met zand dat van elders uit de tuin kwam.”

Wandelend langs het labyrint van paadjes waarlangs een dichte begroeiing tiert, beland je in een droog valleitje dat overgaat in een wat vochtiger omgeving, om te eindigen aan de rand van een grote vijver met organische vormen. De maximale diepte is 2 meter. “Maar”, voegt Albert De Raedt er meteen aan toe, “de oevers liggen bijna anderhalve meter onder het oorspronkelijke niveau van het terrein. Dat geeft een idee van de hoeveelheid aarde die hier verplaatst werd: tien dagen heeft de graafmachine gewerkt.”

Nu, twintig jaar later, kunnen we zien wat de natuur (geholpen door het dagelijks onderhoud) tot stand gebracht heeft. Student Luc Van Dijck was niet alleen bezeten door niveauverschillen, hij wist toen ook al een en ander af van plantkunde. Van zijn bestelbon uit die tijd staat nog steeds driekwart overeind. Honderden verschillende namen. “Ik was toen al gebeten door het virus van de dendrologie (boomkunde). In het arboretum van het Waasland had ik een vijftigtal zeldzame planten gekocht. Ik gaf ze aan mijn opdrachtgever met het verzoek die ook te planten. Je vindt hier talrijke berken, eiken, esdoorns, olmen, essen, magnolia’s, enzovoorts. In de loop der jaren is vooral de lijst van rododendrons en azalea’s langer geworden: vandaag staan er 400 verschillende soorten.” Het aanplanten van een botanische verzameling verschilt fundamenteel van de realisatie van een echte tuin, een park zelfs in dit geval, en met dat verschil moest de tuinarchitect van bij het begin rekening houden. Om een voldoende dichte begroeiing te verkrijgen moeten sommige soorten als het ware een canvas of grondlaag vormen voor andere. Zo vinden we langs heel wat paden dichtbegroeide stukken met Symphoricarpos (sneeuwbes), die de sfeer van een labyrint onderstrepen. Ook werd overvloedig haagbeuk en els gebruikt en wel zeshonderd meidoorns. “Niet alles bleef zoals het geplant werd. Naarmate die courante soorten groeien, moeten er exemplaren sneuvelen. In het begin zet je ze te dicht bij elkaar, om snel effect te krijgen.”

De zeldzame soorten bleven uiteraard behouden. Tijdens onze wandeling wijst De Raedt op het verschil in schors tussen de ene berk en de andere, en op de prachtige schors van een Acer capillipes: groen met witte aders. Hij staat stil bij de Quercus phellos, de eik met wilgenbladeren die het hele jaar door groen blijft: in de herfst worden de bladeren meteen vervangen door nieuwe. Hij neemt zijn snoeimes en snijdt een klein takje Betula alleghaniensis af. Wanneer je op de schors van de Alleghany-berk krabt, ontstaat er een sterke geur van methylsalicilaat, een substantie die onder meer in pijnverzachtende zalf zit. Wat verder beschrijft mijn gastheer elk detail van de Japanse azalea’s in volle bloei.

Wanneer Albert De Raedt je door zijn tuin gidst, is hij wel twee uur bezig met van de ene wereld naar de andere te trekken. Hij is een wandelende encyclopedie en zo’n kennis vergaar je niet in een paar weken. Al jarenlang slaagt hij erin de juiste mensen te ontmoeten en de juiste boeken te lezen. Contacten worden gelegd via de Belgische Dendrologische Vereniging, waarvan De Raedt al 20 jaar lid is. Met al deze geleerde liefhebbers heeft hij talrijke reizen gemaakt, tuinen en parken bezocht in België en in het buitenland.

Naast vaste waarden, zoals het Bomenboek van Hugh Johnson, telt zijn bibliotheek ook onmisbare werken als Hillier’s Manual of Trees and Shrubs of gidsen over loofbomen en naaldbomen van de Duitse auteur Krüssmann. Wat opvalt in die bibliotheek is dat een groot aantal boeken over één soort planten gaat: de rododendronfamilie in het algemeen en de azalea’s in het bijzonder.

“Het was Renaud de Kerckhove de Beervelde, ook lid van de Belgische Dendrologische Vereniging, die als eerste mijn aandacht vestigde op de azalea’s, en vooral op de Gentse variëteiten en de winterharde. Ik was meteen geboeid door die planten, die men in de loop van de 19de eeuw in onze streek ‘uitgevonden’ had.” De geschiedenis van die azalea’s, ook wel harde Gentse genoemd, begon bij Pierre Mortier. Hij kwam als eerste op het idee de oorspronkelijke Amerikaanse rododendron verscheidene keren te kruisen met de Europese inheemse Rhododendron Luteum. Pierre Mortier werkte op die manier voort tot hij in 1834 zijn jongste creatie verkocht aan Louis Verschaffelt, een kweker uit de streek. De variaties van Mortier hebben allemaal schitterende kleuren, trompetvormige bloemen en uitspringende meeldraden. Ze verspreiden een heerlijke geur en zijn goed bestand tegen ons klimaat.

Zoals wel vaker gebeurt met planten die door mensen gecreëerd zijn, geraakten de Gentse azalea’s na hun glorieperiode wat in de vergetelheid. Dat was onder meer te wijten aan het feit dat de voortplanting gebeurde door middel van enting, wat meer tijd vergt dan stekken. Zo’n tien jaar geleden kon je bij de beste kwekers dan ook maximaal tien, meestal zeer populaire variëteiten verkrijgen. Tot Albert De Raedt kennismaakte met twee andere tuiniers die belangstelling koesterden voor die vergeten wereld: Léon De Clercq en Jos Delvaux. Er ontstond een intense samenwerking die hen heel wat (afzet)mogelijkheden bood. Zo was er de herontdekking van 140 harde Gentse, gestekt of geënt, die met grote nauwkeurigheid omschreven werden en opnieuw in de handel kwamen.

De drie musketiers van de Gentse azalea’s, zoals ze door insiders wel eens worden genoemd, krijgen soms het gezelschap van een vierde. Voor het boek De harde Gentse werd immers intens samengewerkt met fotograaf Roel Jacobs. Hij maakte vooral detailfoto’s en beelden van planten in bloei. Léon De Clercq en Jos Delvaux zijn intussen doorgewinterde plantenkwekers geworden die erin slagen als moeilijk bekend staande variëteiten met succes voort te planten. Albert De Raedt is een verwoed documentalist. “In de loop der jaren had Léon De Clercq enorm veel historische boeken op de kop kunnen tikken, catalogi van befaamde kwekerijen, zoals die van Louis Van Houtte bijvoorbeeld. Ik ben begonnen met de hele materie blad per blad te fotokopiëren.”

De archivaris heeft zich intussen ook een computer aangeschaft. Een van zijn zonen heeft een specifiek computerprogramma geschreven zodat papa alle informatie die hij verzamelt per variëteit kan ordenen. Naast een beschrijving vind je van elke plant ook alle referenties terug van waar hij vermeld wordt: tijdschriften, boeken en catalogi, ook van de Gentse Floraliën. Dat alles vertegenwoordigt duizenden uren werk en evenveel fotokopieën die zorgvuldig opgeborgen zitten in dikke dossiers.

“Ik heb veel hulp gekregen van de landbouwfaculteit van de Gentse Universiteit en van de Plantentuin in Meise. In onze nationale plantentuin worden honderden catalogi bewaard. Ik heb ook al de catalogi van de Gentse Floraliën doorbladerd, van de allereerste editie in 1809 tot in 1908, en alles wat azalea’s betreft op fiche geplaatst. Vandaag zijn niet minder dan 650 planten geïnventariseerd. We weten echter wel dat sommige variëteiten dubbelaties zijn. In de loop der jaren kreeg dezelfde plant soms verschillende namen.”

De musketiers beperkten zich niet tot bibliografisch onderzoek. Ze gingen speuren in plantencollecties als het Arboretum van Kalmthout – dat werd aangelegd tijdens de hoogdagen van de azalea’s – en grote Engelse tuinen zoals Sheffield Park in East Sussex. Ook het befaamde Rhododendron Park in Bremen loont beslist de moeite. In 1999 gingen ze het zelfs over de grote plas zoeken: in het beroemde Arnold Arboretum van Boston.

Die ‘expedities’ worden zorgvuldig voorbereid en vinden plaats op het ogenblik dat de struiken in volle bloei staan: de enige manier om met grote zekerheid bepaalde soorten te kunnen identificeren. De reizen duren ook niet lang, hoogstens drie à vier dagen, want het materiaal dat van de moederplant wordt afgenomen, moet zo snel mogelijk geënt of gestekt worden.

Meestal worden De Raedt en zijn vrienden met veel enthousiasme onthaald. In oude parken is men soms het spoor bijster van deze grote struiken, die de aandacht trekken als ze in bloei staan. Albert De Raedt herinnert zich een van zijn ‘ontdekkingen’ waarop hij bijzonder fier is: de azalea Van Houtte Flore Pleno, de eerste variëteit met dubbele bloemen die in België gecreëerd werd en op de omslag van zijn boek prijkt. ” Jim Inskip, een van onze Engelse vrienden, had ons op het bestaan van deze plant gewezen. De tuinmannen hadden speciaal voor onze komst heel wat struikgewas weggesnoeid zodat we de bloeiende plant van dichtbij konden bekijken. Dankzij ons is deze Van Houtte Flore Pleno twee keer herrezen: ze kon opnieuw schitteren in haar eigen omgeving en wij zorgden ervoor dat ze opnieuw wordt gekweekt. Binnenkort zal ze overal te verkrijgen zijn.”

In een groot bloemenperk aan de rand van zijn tuin plantte Albert De Raedt 75 van de 140 tegenwoordig beschikbare Gentse azaleasoorten. Alle herontdekte planten worden door Jos Delvaux en Léon De Clercq gekweekt op vrij beperkte schaal. Eén kweker doet dat ook professioneel. Een van zijn klanten is het Vlaams Gewest, dat een volledige verzameling wil aanleggen van de harde Gentse die door de drie herontdekt werden. De verzameling zal te zien zijn in het Park Groenenberg, tegenover het kasteel van Gaasbeek. Een Duitse klant wil dan weer graag één specifieke soort: de Graf von Meran. Die plant wil hij cadeau doen aan de huidige erfgenaam van de gelijknamige adellijke familie, ter gelegenheid van diens 93ste verjaardag.

Andere plantenliefhebbers laten zich gewoon overtuigen door de kwaliteiten van de Gentse azalea’s: hun uitstekende winterhardheid, hun schitterende herfstkleuren en hun heerlijke geur. De Raedt: “In het Arnold Arboretum ontdekten we kerngezonde exemplaren van meer dan honderd jaar oud. Wat duidt op een lange levensduur van die struiken die, ondanks hun leeftijd, niet hoger worden dan drie à vier meter.”

Tekst en foto’s Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content